Vier
De bewoners van de zee waren
tovenaars. Dat had de prinses Zhirem gezegd. En het was
waar.
Een kunstmatige zon brandde boven de stad Sabhel en warmte, licht
en kleur. Het was een bol van tovenaarsglas met daarin levendig
brandende wonderlijke vuren. Dertig zilveren kettingen hielden hem
op zijn plaats tussen de kliffen die de stad ommuurden en in het
felle schijnsel ervan had het water het zonnige geelgroen van
kanaries.
Vissen als robijnen, opalen en jade zwermden door de zeehemel van
Sabhel om zich te koesteren in de straling van de glazen zon.
Ongewone planten die onderwater palmen leken, reuzentamarisken en
met wolken gekroonde ceders rezen op naar de warmte en het licht,
de stammen omkranst met klimranken, zeewieren en gapende exotische
bloemen. Rode orchideeën staken de vlam in het zand en verslonden
de vissen die erop kwamen uitrusten.
De stad Sabhel had wel iets weg van de steden van het land, maar op
een heel bizarre manier. De kolossale torens, pagodes en koepels
van roodglanzend koraal waren vijftig verdiepingen hoog of meer en
doorzeefd met duizend poorten en bogen en openingen als ramen met
kozijnen van turkoois Maar er waren geen trappen in Sabhel, want
niemand had die van node, daar iedereen naar wens op of neer kon
zwemmen door de waterlucht.
De koets van Prinses Hhabaid stoof door het water halverwege tussen
de torenspitsen en de met bloemen bedekte vloer» of straat, van de
stad. Op andere niveaus boven en onder hen snelden soortgelijke
voertuigen achter hun eeuwig doodsbange spannen.
Het paleis van Hhabhezur was ook vervaardigd van rood gepolijst
koraal maar versierd met gouden schubben die, zo ging het verhaal,
omgesmolten waren uit het goud dat tienduizend verdronken schepen
hadden afgestaan. De galerij van het paleis steunde op een reeks
kristallen zuilen en bevond zich zeventig voet boven de 'straat'.
In elk van deze zuilen waren de fossiele schimmen van de oceaan
ingebed, prachtige schelpen, zeedraken, surrealistische
planten.
Hhabaids koets voer het paleis in. Hier maakte zij een eind aan de
snelle rit met behulp van bit en net en met een gebaar beval zij
haar bedienden het span trekvisjes te sluieren en op stal te
zetten. Daarna leidde zij Zhirem naar een enorme kamer zonder
plafond. Rondom zonden gouden buizen een voortdurende stroom van
welriekende kleurstof van ver schillende tinten het water in,
waardoor de zee binnen de kamer subtiel kleurde en geurde. Aan de
overkant van de zaal bevond zich een reusachtige, afgesloten
kristallen bak die bevestigd was op de ruggen van vier bronzen
schildpadden, Tot zijn verbazing zag Zhirem vogels rondvliegen in
deze bak tussen de bloemen en de planten van het droge land, Een
stroom van bellen op de vier hoeken van de bak en het sissen in en
uit de muilen van de vier schildpadden suggereerden de aanwezigheid
van een apparaat dat lucht aan het water onttrok, zoals ook zijn
longen en die van zijn gastvrouw-cipier deden. Hij nam aan dat de
afgesloten bak gevuld was met de gassen van de aarde en dat de
vogels daarin vlogen zoals in de wereld van het land, vissen in een
vijver zwommen.
De koning trad binnen, Hhabhezur. Hij was een nieuw bewijs dat
hoewel ze mensen plunderden, zijn volk van menselijke afstamming
was, want hij vertoonde tekenen van ouderdom en zijn slechtheid had
plooien om zijn mond geschetst. Hij had niet precies dezelfde kleur
als zijn dochter maar was iets donkerder, en zijn haar was blauw
met zwart, en zijn hele persoon was zwaar van zijn gestolen goud,
evenals zijn mantel. Hij werd gevolgd door hovelingen, met blauwe
haren en blauwe ogen en twee of drie van hen hadden hun jachthonden
bij zich en dit waren slanke blauwe zwaardvissen aan de
lijn.
Hhabaid sprak tot haar vader in de taal van Sabhel. Het was
duidelijk dat zij bericht over de mysterieuze vreemdeling vooruit
had gestuurd.
'Ik heb mijn vader om clementie voor jou gesmeekt,' zei zij tegen
Zhirem middels de parel in zijn oor.
'Dat is vriendelijk van u, vrouwe. Waar gaf ik aanstoot?'
'Door hier te komen!' antwoordde zij alsof dit vanzelf
sprak.
'Welaan, laat mij mijn vergrijp dan uitwissen door te
vertrekken.'
'Wees stil,' zei zij. 'Ik zeg hem dat jij een broeder van ons bent
omdat jij op jouw manier onder water kan ademen. Anders zouden ze
je doden.'
'Laat ze het maar proberen.'
Anders dan een menselijke vrouw zou hebben gedaan, deed zij dit
niet af als grootspraak. Ze sprak tegen haar vader het was
duidelijk dat zij hem over Zhirems uitdaging vertelde. De koning
antwoordde en hierop trok Hhabaid uit haar juwelen gordel een
kleine dolk. Ze nam zhirems arm en trachtte het lemmet in zijn huid
te jagen, met de trage beweging die iedere gewelddaad onder water
beschoren was - maar de dolk brak in twee stukken. Wat zhirem
aangaat, die voelde voor het eerst en onverwacht, macht en een
arrogant plezier om dat wat hem beschermde. Hij grijnsde tegen de
bejaarde koning en zei tegen Hhabaid: 'Leg je vader uit dat ik ook
magiër ben.' 'Dat weet hij al.'
Toen sprak de koning in Zhirems eigen taal, daarmee te kennen
gevend dat hij alles verstaan had. Hoewel jij slechts de woorden
van het land spreekt, meen ik toch dat jij afkomstig bent van een
ander rijk onder de zee. Daar je het tegendeel voorwendt,
concluderen wij dat je gezonden bent door iemand die geen vriend
van ons is. En blijkbaar kunnen wij jou niet doden. Maar reken er
niet op dat wij je zullen laten gaan.'
'Laat hem dan mijn gevangene zijn, vader,' zei Hhabaid. 'Ik heb hem
gevangen en rechtens komt hij mij toe. Laten wij daarna losgeld
vragen aan onze buren om aldus te weten te komen van welk volk hij
is. Ondertussen moet hij mij dienen.'
De koning lachte, kort, want lachen onder water was pijnlijk en
stom en men gaf er zelden aan toe.
'Wat je hem ook wilt laten doen,' zei de koning in Zhirems taal
zodat hij er geen woord van zou missen, 'laat hem hard zwoegen,
hetzij rechtop, hetzij op zijn buik.'
De hovelingen lachten, om de grap of om de koning te behagen met
hun gêne. Hhabaid bloosde, een blos als roze rook die door haar
wangen en keel trok en verdween. Desondanks zei zij koel: 'Ik
gehoorzaam je niet in alles, vader mijn.'
Ze woonde in een aantal kamers van turkoois. In het midden ervan
was een binnenplaats met een tuin erin. Levende heggen van getuide
vissen zwermden bezadigd door elkaar. Hoog zeewier beschaduwde de
zon en als de zon schemerde (om de nacht na te bootsen), tot hij de
bleke tint van een gouden maan had, werden er schelpenlampen
aangestoken.
Een van de groenharige vissemeisjes was bezig deze lampjes aan te
steken toen Hhabaid Zhirem de tuin binnentrok.
Op de zandpaden stonden harpen, waarop de getijden tijdens hun
stromende passage konden tokkelen. Een octopus in een kooi van
orichalchum keek hen woedend aan maar omdat zijn inktblazen
geamputeerd waren, kon hij zijn onverzoenlijke haat niet
uiten.
'Stoor je niet aan die scherts van mijn vader,' zei Hhabaid, 'Jij
bent mijn gijzelaar en ik hou je hier voor het losgeld Maar als je
wilt kun je plezier maken met deze slavinnen, Ik heb horen zeggen
dat mannen sterke begeerte voor hen voelen, dat ze opgewonden raken
door de staarten. Maa het is een gedegenereerd ras,' ging zij
verder, 'stom en hersenloos. Onze voorouders kweekten hen om zich
te vermaken, door hun eigen vrouwen te laten paren met de beesten
van de zee, met haaien, walvissen, dolfijnen, serpenten en de grote
vissen van de diepte.'
'Ik wil deze halfvrouwen niet,' zei Zhirem. 'Maar jullie
technologie verbaast mij. Als ik hier iets wil, dan is het jullie
magie leren.'
'Leer jij mij dan die kunst van jou?' vroeg ze. 'Zodat messen ook
op mijn huid breken?'
'Natuurlijk,' zei Zhirem.
'Je liegt.'
'Net als jij,' zei hij, 'maar laat voorlopig maar
rusten.'
Ze staarde hem hooghartig aan. Omdat lachen voor hen niet zo
prettig was, waren ze geen mensen met gevoel voor humor, deze
zeelieden.
'Hier aan het binnenhof is een kamer waar je kunt slapen,' zei
zij.
'Stop je me dan niet in een kooi?' vroeg hij met een blik op de
octopus.
'Als ik het kon, zou ik het doen. Maar jij kunt niet geboeid
worden, omdat er tegen jou geen geweld kan worden
gebruikt.'
Ze ging weg, gevolgd door haar slaven.
Alle bewegingen onder de oceaan waren sierlijk, maar die van haar
wel bijzonder sierlijk. Hij was al gewend aan het nieuwe element,
aan het voortdurende wassen van zijn huid; zijn angst was verdwenen
en de nieuwsgierigheid bleef. Eerst zonder doel, had hij nu een
doel gevonden, en geen klein: het bemachtigen van de magie van
Sabhel. Hhabaid zou hem helpen dat doel te bereiken. Hij had in
haar ogen gezien. Haar ogen hielden gevangen wat de ogen van Simmu
zonder voorbehoud hadden gegeven. Denken aan haar lieftalligheid,
die amper schuilging onder haar drijvende japon, wekte een begeerte
bij hem op die hem verwarmde, die hem verwarmde en gulzig maakte.
Oude schuldgevoelens, oude angsten hadden geen plaats in deze diepe
wereld. Zhirem had zichzelf achtergelaten tussen de gespleten
balken van het gebroken schip. Zo kwam het hem voor. En in zekere
mate was dat ook zo.
Er gingen een paar dagen voorbij, die te tellen waren aan het
opgloeien en verdonkeren van de zon van glas. Zhirem liep over het
binnenhof, of door die gangen van het paleis van de prinses die
niet op slot waren gedaan om hem de toegang te beletten. Het hof
had een dak van kristallen ruiten en werden gesloten om te
voorkomen dat hij de stad ontvluchtte.
Er werden Zhirem weelderige kleren gebracht. En ook vreemd voedsel,
griezelig van uiterlijk, met een bizarre smaak en altijd opgediend
aan pennen of in afgesloten kruiken zodat het niet weg zou drijven.
Hij wende eraan de eigenaardige wijnen van Sabhel te drinken door
rietjes van holle jade, en hij wende aan het wegvliegen van
geroosterde vis wanneer hij zijn eten niet vasthield.
Soms galmde er een koperen klok in een koepel van de stad. Naar het
doel hiervan kon hij niet raden, behalve dat de schepelingen van de
koopvaart er bang van werden. Hij vroeg niets aan de slaven met hun
staart die hem bedienden, want zij schenen spraak noch hersens te
bezitten en deden alleen wat hun meesteres hun opdroeg. En haar
instructies leken dikwijls excentriek. De slaven brachten hem
voedsel dat minder smakelijk was dan anders, of zelfs giftige
dranken - hij herkende deze laatste makkelijk, het was eraan te
zien, maar hij dronk alles bedaard op en werd er niet ziek van. Hij
moest tenslotte ook voortdurend de zoute zee drinken en ook dat
deerde hem niet. Bij een bepaalde gelegenheid, stormden enkele
staartslaven naar binnen en trachtten hem te grijpen, wat mislukte.
Een andere keer werd de woedende octopus losgelaten uit zijn kooi
en toen deze merkte dat Zhirem niet ontvankelijk was voor zijn
razende aanvallen, doodde hij verscheidene van de ongelukkige
slaven wier lijken urenlang in Zhirems directe omgeving bleven, al
rottend, voordat anderen de octopus in bedwang kregen en de
gruwelijke resten konden verwijderen. En weer een andere keer,
tijdens de zonneverdonkering, of nacht, werd Zhirem wakker op het
bed dat Hhabaid hem had gegeven en waarop hij zich altijd moest
vastbinden met wijde zijden banden omdat hij na de minste beweging
weg zou kunnen drijven. Toen hij nu wakker werd, bleken drie van de
vissemaagden tegelijk met hem vastgebonden te zijn. De maagden
begonnen op zodanige wijze met hem te spelen dat zijn begeerte
ondraaglijk en smartelijk werd, want hij kon zich er niet toe
brengen gebruik te maken van hun openingen, al waren dit dan de
voor zoogdieren gebruikelijke. Uit deze en andere voorvallen
concludeerde Zhirem dat hij op proef werd gesteld en voortdurend
gadegeslagen, waarschijnlijk alleen door zijn cipier.
Op een ochtend, of zonneverheldering, vond hij een tafel met boeken
voor hem klaarstaan. De bladzijden waren van wit haaievel en niet
geschreven zoals de boeken van het droge land. De woorden waren
geborduurd in zwarte zijde en vervolgens was elke bladzijde
gevernist met blanke lak om hem tegen het water te beschermen. Van
deze boeiende banden waren er slechts twee in land-talen, welke
Zhirem herkende van het onderwijs dat hij als kind in de gele
tempel had genoten. Deze twee begon hij dan ook te lezen. Beide
behelsden legenden van de oceaanrijken en hij kwam tot de slotsom
dat allebei gekopieerd waren vanaf mensenboeken en in de
oorspronkelijke talen, om de zeemensen met al hun talenkennis te
amuseren. Niets beters te doen hebbende, vond Zhirem verstrooiing
in het lezen. Begrijpelijk is dan ook zijn ergernis toen de
volgende zonnehelder beide boeken weggehaald waren, zodat slechts
de onontcijferbare overbleven.
Later, enige tijd nadat de koperen klok geluid had, trad er een
gedaante binnen die tot aan de enkels in een zwarte sluier gekleed
ging, want enkels had ze inderdaad, en ook voeten
daaronder.
'De prinses heeft mij gezonden om je de taal van Sabhel te leren/
verklaarde deze duistere verschijning. Aan de stem kon Zhirem niets
horen, want de magische parels die het horen onder de zee mogelijk
maakten (en des te beter nu hij er in elk oor een had), vervormden
alle timbre en nuance. Maar de zoom van de sluier was met
goudklompjes verzwaard om te voorkomen dat hij omhoog dreef en de
nagels van de witte voeten waren roze en de tenen omcirkeld met
juwelen. Hieruit leidde hij af dat het geen ander was dan Hhabaid
die op deze vermomming vertrouwde.
Ze bespioneerde hem al een hele tijd, door gaten in de muren en
vergrootglazen in de omringende torens. Hij nam geen aanstoot aan
dit spelletje van haar en liet ook nu niets blijken.
'Zo begon de taalles en toen zij merkte dat hij vlug van begrip
was, scheen ze de les niet graag te eindigen en zo gingen ze door
tot de volgende galm van de klok. Toen vroeg hij wat de betekenis
van dit gebeier was. 'Het is het Gebed van Sabhel,' antwoordde de
gesluierde Hhabaid.
'Een oproep tot het gebed?'
'Allesbehalve. Wij verlagen onszelf niet door zelf te bidden tot de
goden, die ons volk lang geleden uit hun gedachten hebben gezet.
Maar uit eerbied voor de goden, zoniet uit liefde, luiden wij de
klok. De boodschap van die klok is: Wij vergeten de hemel niet, al
heeft de hemel ons vergeten.'
'En hoe hebben de goden jullie woede opgewekt?' 'Ik zie dat je niet
eens gelooft dat de goden bestaan. Dat is niet verstandig. Eeuwen
geleden, en eeuwen daarvoor, woonde mijn volk op het land en ze
vergaten de goden boven hen. Toen werden de goden gemelijk en ze
openden de enorme sluizen die de regen tegenhouden. Een jaar lang
viel de regen op aarde. De rivieren en de zeeën stroomden over. De
hele wereld was tot aan zijn vier hoeken één
grote watermassa en bijna alle mensen stierven - op de magiërs na.
Enkelen overleefden het in eigenaardige boten, maar anderen
ontdekten methoden om onder water te leven. En dit waren de eersten
van mijn volk, die na verloop van tijd zo welvarend en tevreden
raakten in hun onderzeese steden dat zij deze niet meer wilden
verlaten, zelfs niet toen de grote overstroming na tientallen jaren
in de grond gezonken was. Wat moeten de goden zich toen niet idioot
hebben gevoeld. Wij zijn de zeebewoners wie de landmensen vrezen.
Wij heersen over het water en geen enkele tovenaar, hoe wijs ook,
heeft jurisdictie in ons land. Zelfs de Prins der Demonen moet
hoffelijk tegen ons zijn.'
'Moet hij dat echt?' verwonderde Zhirem zich.
'Dat moet hij.'
Hierna kwam de gesluierde 'onbekende' vrouw regelmatig op bezoek.
Hij daagde haar nimmer uit door haar met haar indentiteit te
confronteren en zij werd allengs vrijer in zijn gezelschap en ze
gaf hem goed les, en nu en dan veroorloofde zij zich kleine
vrijheden, ze streelde bij voorbeeld zijn had of drukte op zijn
hand. Verder was het testen afgelopen. Al spoedig kon hij vloeiend
met haar spreken in haar eigen taal waarop zij hem een serie boeken
van haar volk bracht en die nam zij pas terug als hij ze uitgelezen
had. Maar hoewel hel fascinerende werken waren, leerden ze hem geen
magie.
'Ik zie dat jouw geest hongert naar kennis,' zei de gesluierde
Hhabaid op een vroege zonnehelder. 'Ja, het lijkt wel of je geest
altijd uitgehongerd is. Geef nu toe, Zhirem ben je niet van mijn
ras? Jij bent even intelligent als wij en je kunt onder water
leven. Is er nog meer bewijs nodig?'
'Misschien,' loog Zhirem behoedzaam, 'ben ik een vondeling van
jullie ras?' De gewoonte om te lachen was hij hier heel verstandig
kwijtgeraakt, maar anders had hij nu gelachen, terwijl hij dacht
aan de woestijn waarin hij was geboren op vele mijlen van de
zee.
'Dat is mogelijk. Dan heb je het recht om onze gebruiken te
leren.'
'En jullie toverij ook. Ik herinner mij dat ik de wens uitsprak om
deze kunsten te leren. Maar dat heb ik natuurlijk aan je meesteres
gevraagd, Hhabaid.'
'O, dat weet ze vast niet meer,' zei de gesluierde vrouw, 'want zij
is zo stom als een platvis en een geheugen heeft ze al helemaal
niet.'
De val die zij opende door zichzelf met hoon te overladen zou
irritant geweest kunnen zijn als zij een ander was geweest, maar nu
had het een maffe charme, alsof zij zichzelf bespotte. Terwijl zij
uitweidde over Hhabaids gebreken, begon hij te geloven dat zij
inderdaad zichzelf bespotte en zekere van de opgesomde feilen
zouden heel goed fouten kunnen zijn die zij in zichzelf
erkende.
'Ik kreeg een andere opinie van haar,' zei Zhirem
schijnheilig.
'Ja? Ik zal openhartig zijn. Zij geeft om niets dan haar eigen
pleziertjes.'
Ik dacht dat zij wel enig plezier in mij had.'
De gesluierde Hhabaid was niet zo'n leugenaarster dat ze dit
ontkende.
'Dat geloof ik ook wel. Maar ze is wispelturig, impulsief en
onbezonnen. En jij zou er niets aan hebben als ze jou haar aandacht
schonk. Ze is zo saai en lelijk.'
Tn dat geval moet ik mijn onwijsheid bekennen, want ik vond haar
heel schoon.
Pauze. Toen: 'Werkelijk? Met haar haar als een ragebol, haar bolle
ogen, haar korte lijfje? Nee, ze is het aankijken niet
waard.'
'Ik zou het moeilijk vinden om naar iets anders te kijken als zij
bij mij was. Trouwens, ik snak naar het moment dat ik haar weer mag
zien.'
Deze onweerstaanbare claus kon Hhabaid niet laten liggen.
'Je mag haar meteen zien,' sprak zij. 'En hier is ze dan!' Ze hees
haar sluier op en gooide hem weg zodat hij door de tuin wapperde en
de heggevissen verschrikte.
Ze zag er heel lieftallig, kwetsbaar, trots en aanlokkelijk uit.
Hij was niet zo'n zeurkous dat hij haar uit de droom hielp. Net als
veel intelligente en scherpzinnige vrouwen, was zij in sommige
opzichten een totale idioot. En in zijn begeerte en pret vond hij
dat verrukkelijk.
'Maar vrouwe!' zei hij vriendelijk. 'U verbaast mij. Was dat nu wel
rechtvaardig, om mij zo te bedriegen?' 'Nee,' zei Hhabaid, 'maar ik
ben ook niet rechtvaardig. Mijn gebreken beslaan een lange lijst,
zoals ik gezegd heb.' Toen kuste Zhirem haar voorhoofd, haar
lippen, haar keel en hij zou zijn doorgegaan met deze opwindende
afdaling als zij hem niet met beide handen had
tegengehouden.
'De beloning voor je leergierigheid is niet Hhabaid,' zei zij
streng, al riepen haar ogen luidkeels dat zij zich overgaf. 'Welke
andere beloning is verder nog iets waard?' 'Toverles.'
'Waardeloos is dat niet,' gaf hij toe. 'En ook niet veilig,' zei
zij. 'De oude wetten van de steden van de zee verbieden dat een
landman in onze toverij wordt onderricht. Maar voor jou maak ik een
uitzondering, omdat ik ervan uitga dat jij een zijdelingse verwant
van ons bent. En ook omdat mijn vader, die teleurgesteld is dat
niemand losgeld voor jou wil betalen, het nu vervelend begint te
vinden dat ik jou hier hou als mijn gast. Hij beveelt mij om op te
schieten en met jou af te rekenen. Hij wil van jou af.'
'Ik kan niet gevangen of gedood worden,' zei Zhirem, haar tot een
gevangene makend met haar blauwgroene haar, die kleur van zijn
eigen ogen, en hij kuste haar nog een keer.
'O misschien ben je niet te doden, maar Sabhel bevat een een
miljoen vallen en strikken, allemaal onschadelijk maar ook
onoverwinnelijk, en daar zou jij nietsvermoedend in kunnen lopen of
trappen. Daarna kan hij jou voor eeuwig opgesloten houden op een of
andere donkere plek zonder voedsel of
plezier van welke aard ook, en ik zal je niet durven bevrijden,
want Hhabhezurs toorn is verschrikkelijk.'
'Dan ben jij je vader geen liefde verschuldigd maar
vrees.'
'Mijn plicht ben ik hem verschuldigd,' antwoordde Hhabaid, maar
Zhirem dacht toch dat hij gelijk had. 'Laat me nu los, dan breng ik
je naar die akelige plek waar je de magerij van Sabhel zult
leren.'