Vijf

Bijna tweehonderd en drieëndertig jaar oud was Lylas en ze zag eruit als vijftien, en ze zat in de kamer waar de blauwe lampen brandden met roze vuur in het Huis van de Blauwe Hond.
Ze speelde een bottenspelletje, de granaatappelheks. Niet met de schone witte vingerkootjes om haar middel, maar met splinters en scherven van gevlekte en vergeelde botten die ze gepikt had uit geschonden graven. Ze was tenslotte de Dienstmaagd van de Dood en ze had graag zijn emblemen om zich heen. Vannacht was ze trots en haatdragend, in de waan dat zij Uhlumes geheim weer tot een geheim had gemaakt, en ze dacht aan haar jeugdige verschijning en de eindeloze jaren die zij nog voor zich had. Maar de botjes die zij neerwierp, en die patronen moesten vormen waaruit geluk en voorspoed voor de toekomst moesten blijken, toonden haar alleen verwarrende dingen, een andere toekomst dan zij zich voorstelde.
'Stomme botten,' zei de heks, 'ik zal jullie onder mijn hak vermalen want jullie zijn leugenaars.'
En zij stelde zich de knappe jongen met de katteogen voor, die de tuin en de put nu nooit zou bereiken en die ergens doodging in een rode gisting, en ze giechelde. Totdat de rode gisting midden uit de tapijten omhoog rees.
Lylas staarde ernaar.
'Verdwijn!' riep ze. 'Verdwijn, idioot! Heb ik je opgeroepen om te luieren? Schiet op, maak je taak af!'
Maar het gedrocht verdween niet, het nam vaste vorm aan en zijn bloedige ogen zagen haar aan met een ongelooflijke boodschap.
'Hij kan je niet bedrogen hebben - ga terug en zoek hem opnieuw!'
Maar het gedrocht kon nooit meer terug. Gewoonlijk hoefde dat ook niet. Onlogisch als het wezen was, maar wel geactiveerd, wilde het nu niets anders dan een prooi grijpen. Was de bedoelde prooi niet voorhanden, dan de prooi die hem zijn opdracht had gegeven. Zoveel las Lylas uit zijn ogen, en langzaam stond zij op en deinsde achteruit.
Talrijk en gevarieerd waren de poeders en de pulvers, de symbolen en de spreuken die zij voor de verschijning neerwierp om hem tot staan te brengen. Talrijk en gevarieerd waren de bezweringen en formules die zij uitsprak om zijn vertrek uit de wereld te vergemakkelijken. Maar een schepping als deze, eenmaal in de wereld losgelaten, was niet tot staan te brengen, een tweesnijdend zwaard.
Ten slotte stond Lylas met haar rug tegen de muur en verder kon zij niet vluchten. Ze schreeuwde een spreuk om zich naar elders te verplaatsen, en verplaatst werd zij, maar het ding kwam haar na. Opnieuw en nogmaals wierp zij zich van de ene plek op de aarde naar de andere. Uiteindelijk, ergens in een woud, waar niets was dan de bomen zelf, kreeg de verschijning genoeg van de jacht en hij greep Lylas bij de haren, en met twee enorme rukken brak hij haar in tweeën als een pop.
Alle botjes aan haar gordel vlogen in het rond, net als de andere botten zo ongelukkig waren gevallen toen ze ermee speelde. Tevreden loste de verschijning op in de nacht. Lylas bleef morsdood achter tussen de bomen. Ze had eeuwig kunnen leven, maar onkwetsbaar was ze nooit geweest.
Later zou er voor haar een komen die zwarter was dan het woud, want ook zij had met Uhlume de koop van duizend jaar gesloten, al had ze niet verwacht die de eerste millennia na te zullen hoeven komen.
In het blauwe huis was de hond van blauw email al bezig haar kisten te plunderen.