45
John Puller wachtte tot hij in zijn hotelkamer was voordat hij de bijlage van de e-mail opende. Hij ging in de stoel zitten en las de brief helemaal door. Daarna, hij was immers een goede soldaat, las hij de brief nog een keer en vulde de hiaten die tijdens de eerste keer waren ontstaan.
Hij legde de telefoon neer en keek naar de muur tegenover zich. Hij had nooit geweten dat zijn vader zich schriftelijk zo goed kon uitdrukken. Hij kon als geen ander bevelen geven, kort maar krachtig en onmogelijk mis te verstaan; hij was de Ulysses S. Grant van zijn generatie. Maar dat hij in staat was de gevoelens en de emoties te verwoorden zoals hij had gedaan in de brief aan de krijgsraad was... zowel uitzonderlijk als onverwacht.
Deze kant van zijn vader had hij nooit eerder gezien. En hij betwijfelde of iemand anders dat wel had gezien, vooral zijn broer. Puller was niet via de militaire hiërarchie opgeklommen, iets wat zijn vader hem nooit had vergeven. Maar Bobby, die officier was, had het van hen beiden altijd het zwaarst te verduren gehad. Puller had als infanterist in de loopgraven gelegen, hij had gevochten voor zijn land, was gewond geraakt voor zijn land en, in de ogen van zijn vader, een echte soldaat geweest. Zijn broer was, zoals zijn vader het had genoemd ‘een verdomde piloot die voor typist speelde’, een minachtende verwijzing naar het enorme talent van zijn broer voor technologie.
Maar in deze brief had Puller senior diep in zichzelf gegraven om de woorden te vinden om een militair tribunaal over te halen zijn zoon de kans te geven in leven te blijven in plaats van een gewisse dood tegemoet te gaan. Hij had dingen over zijn oudste zoon geschreven die Puller de oude man nooit had horen zeggen. Het leek wel alsof het twee verschillende mannen waren. Toch waren het de woorden van zijn vader, in zijn eigen handschrift. Hoe hij daarin was geslaagd, terwijl zijn geest langzaam werd weggevreten door de ziekte die hem langzaam maar zeker opslokte, was hem een raadsel.
Hij stopte de telefoon in zijn zak en stopte zijn spullen in zijn weekendtas.
Hij checkte uit en vond Knox in de lobby. Hij zag dat haar gezicht rood was en dat ze er uitgeput uitzag. ‘Wat, heb je hardgelopen terwijl ik boven in mijn kamer was?’
‘Hoezo?’
‘Je gezicht en je ogen zijn rood. En je lijkt doodmoe.’
‘Misschien heb ik iets onder de leden. En ik heb last van hooikoorts.’
‘Oké,’ zei hij.
Ze liepen naar de auto.
Knox zei snel: ‘Ik voel me al beter, ik heb iets ingenomen. Daarom ben ik even naar de apotheek gegaan.’
‘Dan rij ik wel en kun jij even slapen.’
‘Bedankt, dat zou ik fijn vinden.’
Ze stopten hun spullen in de auto en stapten voorin. Het was nu bewolkter, donkerder en het regende.
‘Goed moment om even te gaan slapen,’ zei Puller. ‘Als je lekker naar de regen op het dak luistert, ben je zo weg.’
‘Ja.’ Ze nestelde zich in haar stoel met haar jas om zich heen geslagen en vroeg: ‘Waar gaan we eigenlijk naartoe?’
‘Terug naar D.C.’
‘Waarom?’
‘Waarom niet? Wil je terug naar Kansas?’
‘Niet echt. Volgens mij hebben we daar alles gedaan wat we konden.’
‘Ik moet toch echt een keer terug om mijn kat op te halen.’
Ze glimlachte naar hem. ‘Het verbaast me nog steeds dat je een huisdier hebt, Puller. Een kat maar liefst. En dat die doodleuk naast de dode Daughtrey op het bed lag alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.’
‘awol houdt het hoofd koel tijdens stressvolle situaties. En ze redt zichzelf wel.’
‘Net zoals haar baasje?’
‘Waarschijnlijk kunnen we het daarom zo goed met elkaar vinden.’
‘Het is een lange rit naar D.C.’
‘Dat is geen probleem. Ik rijd wel. Dan kan ik ondertussen nadenken.’
‘En wat doen we als we in D.C. zijn?’
‘Allereerst moeten we zien uit te vinden wat er met Niles Robinson is gebeurd.’
‘Klinkt goed.’ Ze sloot haar ogen.
‘Zeg het maar als je wilt stoppen om iets te eten of naar het toilet te gaan.’
‘Het enige wat ik wil is slapen.’
Bij de snelweg aangekomen, reed Puller in noordelijke richting en ging sneller rijden. ‘Slaap je al, Knox?’
‘Nee, nog niet.’
‘Sorry.’
‘Wat is er?’
‘Heb je vijanden?’
‘Hebben we die niet allemaal?’
‘Denk je aan iemand in het bijzonder?’
‘Niet dat ik weet.’ Ze ging rechtop zitten. ‘Waarom vraag je me dat?’
Puller tikte op het stuur en bleef strak voor zich uit kijken. ‘Ik kreeg een sms’je.’
‘Waarover?’
‘Over jou.’
‘Wat stond erin?’
‘Dat je niet bent wat je lijkt. Dat ik je niet moest vertrouwen.’
Knox fronste haar wenkbrauwen en keek opzij. ‘Van wie was die sms?’
‘Weet ik niet. Ik heb dat nummer gebeld, maar niemand nam op. Ik probeer het nummer nog steeds te traceren, maar misschien was het een wegwerptelefoon. Het zou me zelfs verbazen als het niet zo was.’
‘Dus daarom was je vanochtend zo vervelend?’
‘Ja.’
‘Dus jij geloofde die sms, ook al weet je niet eens wie hem stuurde?’
‘Ik weet niet goed wát ik geloofde.’
‘Dat is onzin. Je geloofde het wel. Zelfs nadat we in die steeg waren aangevallen en bijna zijn vermoord.’
‘Als ik het had geloofd, had ik er wel iets mee gedaan. En dan had ik het je echt niet verteld.’
‘Maar je hebt het me niet meteen verteld.’
‘Nee, dat klopt,’ beaamde hij. ‘Maar ik ben dan ook niet perfect.’
Ze sloeg haar armen over elkaar en leunde weer naar achteren in haar stoel. ‘Nou, ik ook niet.’
‘Zit je iets dwars? Ik heb nu alle tijd om te luisteren.’
‘Nee hoor.’
Nadat ze een paar kilometer hadden gereden, zei Knox: ‘Ik zal het je nog weleens vertellen, Puller.’
‘Dat is prima.’
‘En misschien klopt die sms ook wel, misschien ben ik niet wie ik lijk.’
‘Ook zonder die sms heb ik nooit geloofd dat je bent wie je lijkt, Knox.’
Ze keek hem fel aan. ‘Maar waarom...’
‘Laat het daar maar bij, voorlopig.’
‘Ik begrijp je niet, Puller, echt niet. Elke keer als ik denk dat ik je begrijp, zet je me weer op het verkeerde been.’
‘Je zei dat ik voorspelbaar was.’
‘Maar ik kom tot de conclusie dat je dat niet bent. Tenminste niet in alle opzichten.’
‘Een goede soldaat blijft leren.’
Ze nestelde zich weer in haar stoel en sloot haar ogen. ‘Heb je de brief van je vader al gelezen?’
‘Ja.’
‘En?’
‘Daardoor weet ik dat niemand is wie hij lijkt te zijn. Ga nu maar slapen. Ik maak je wel wakker als we in de buurt zijn.’
Een paar minuten later werd haar ademhaling gelijkmatig en gleden haar armen langs haar zij.
Het begon harder te regenen en harder te waaien. Puller moest het stuur met beide handen vasthouden om de auto op de weg te houden.
Toen het ergste voorbij was, dwaalden zijn gedachten naar de geschreven woorden van een driesterrengeneraal die langzaam maar zeker gek werd in een veteranenziekenhuis. Als zijn vader alles meende wat hij in die brief had geschreven, was er misschien nog hoop.
Voor hen allemaal.
Hij wilde dat zijn broer die woorden zou kunnen lezen.
Dat wilde hij heel graag.
Dat zou heel veel kunnen goedmaken. Misschien, zelfs in een niet perfecte wereld, zou het zo ongeveer alles kunnen goedmaken.