8
John Puller wist dat hij niet kon vliegen. Tickets die met een creditcard waren betaald konden getraceerd worden, en hij ging ervan uit dat een aantal gecomputeriseerde ogen zijn kant op waren gericht. Om diezelfde reden kon hij niet met de trein, maar ach, er waren toch geen comfortabele treinen die hem tijdig naar zijn bestemming konden brengen. Een bus was misschien een mogelijkheid geweest, maar ter plaatse had hij ook vervoer nodig, en daar een auto huren zou ook een elektronisch spoor achterlaten. Dus had hij de keus uit maar één auto: zijn auto, of eigenlijk zijn door het leger ter beschikking gestelde personenauto. Maar hij zou zelf de benzine betalen.
Zijn eindbestemming in Kansas zou hem ongeveer twintig uur kosten als hij onderweg stopte. Dat was hij ook van plan, om te kijken of hij werd gevolgd. Het pak en de sterren hadden van hem misschien wel hun jachthond willen maken die een ontsnapte gevangene in plaats van een fazant opspoorde, maar Puller kon geen enkele reden bedenken waarom deze tactiek voor hemzelf of zijn broer voordelig kon zijn.
Hij zette zijn weekendtas en zijn kat in de auto en vertrok rond middernacht. Dit was niet ongebruikelijk voor hem. Hij ging wel vaker op vreemde tijden van huis, vooral omdat soldaten zich niet aan gezette tijden hielden om ernstige misdaden te plegen. De meeste werden zelfs ’s nachts gepleegd, vaak na te veel biertjes en te veel beledigingen. Dat je iemand je andere wang moest toekeren, stond in geen enkel militair handboek.
Nu deed hij dat omdat iedereen die hem nu achtervolgde, zichzelf wel moest laten zien met zijn koplampen. De eerste drie kilometer over de kronkelende wegen zag hij niemand. Hij reed snel richting de snelweg en begon aan zijn rit naar het westen. Hij stopte twee keer om iets te eten, eerst ontbijt bij een Cracker Barrel in Kentucky en daarna avondeten in een bomvol wegrestaurant ergens in Missouri dat The Grease Bowl heette.
Hij droeg geen uniform en was ook niet van plan om dat tijdens zijn verlof aan te trekken. Voor de zekerheid had hij zijn ID-bewijs en officiële papieren meegenomen. Zijn wapens had hij ook bij zich, want als hij die niet bij zich had moest hij wel dood zijn en was iemand vergeten hem dat te vertellen. En hij had bepaalde attributen die hij meestal voor zijn onderzoek gebruikte in zijn weekendtas gestopt, net als schone kleren en andere noodzakelijke reisartikelen. Wat hij niet had was een goed idee over wat hij hoopte te bereiken door naar de plaats te gaan waar zijn broer was ontsnapt.
Het was mogelijk dat ontsnapte gevangenen uit een militaire gevangenis binnen de kaders van de cid vielen, ongeacht het onderdeel waar ze hadden gediend. Maar zijn broer was geen militair meer, want tegelijk met zijn veroordeling had hij oneervol ontslag gekregen − dat was een standaardprocedure. Slechteriken mochten het uniform niet langer dragen.
Maar omdat Robert Puller werd beschuldigd van misdaden tegen de nationale veiligheid lag de verantwoordelijkheid voor zijn zaak voornamelijk bij de special agents van de Army Counterintelligence en de fbi. Puller had tijdens parallelle onderzoeken met beide instanties samengewerkt en vond hen uiterst betrouwbaar. Dat was goed voor hen, maar misschien slecht voor zijn broer. Maar hij moest nu eens ophouden zo te denken! Wat slecht was voor zijn broer was goed voor hem en de rest van het land.
Gemakkelijk te denken, maar moeilijker te doen. De broers waren hun hele leven namelijk al erg op elkaar gesteld geweest, dankzij hun vaders militaire carrière die al zijn tijd opslokte en hun grotendeels afwezige moeder. John Puller had zich tot zijn oudere broer gewend voor alle belangrijke beslissingen in zijn leven − of hij een meisje mee uit zou vragen tot op welke positie hij moest spelen in het voetbalteam van zijn high school, van de hulp die hij echt nodig had bij zijn voorbereiding op een natuurkunde-examen in zijn eerste jaar op college tot de beste manier om zijn vader op de hoogte te brengen van zijn besluit om niet naar West Point te gaan en officier te worden. Het was Bobby’s advies, allemaal goed en ter zake en goedbedoeld, waardoor Puller de man was die hij was geworden, goed of slecht. En nu was zijn mentor opeens zijn vijand?
De eerste keer dat hij Bobby in de DB had bezocht, had hij gedacht dat er een enorme vergissing was gemaakt, maar dat die in de nabije toekomst wel zou worden hersteld. De twee broers − allebei lang en goedgebouwd, hoewel John Puller de langste en de sterkste van hen beiden was − hadden tegenover elkaar gezeten in de bezoekerskamer. Puller had gepraat en Bobby had geluisterd. Daarna had Bobby gepraat en had Puller geluisterd. Maar toen de bezoeken doorgingen in de meer dan twee jaar daarna en de status van zijn broer in de gevangenis een permanent feit leek te worden, wist Puller steeds minder goed wat hij moest zeggen. Hij had het gevoel dat de man die tegenover hem zat wel het gezicht van zijn broer had maar meer niet. De man die hij zijn hele leven had gekend kón niet in dit lichaam zitten, hij kón niet in deze gevangenis zitten veroordeeld voor hoogverraad. En toch was het zo.
De laatste keer dat ze afscheid van elkaar namen, had John Puller zijn broer een hand gegeven, maar geen enkele band met hem gevoeld. Die man was een imitator, had hij toen gedacht. Dat moest wel, dit kón zijn broer gewoon niet zijn.
Het was waar dat Bobby zijn broertje had geholpen, via de telefoon, en een ramp van enorme afmetingen had voorkomen toen Puller de moord op een militair gezin in West Virginia had onderzocht. Daarvoor werd zijn broer de enige gevangene in de DB die ooit een onderscheiding had ontvangen voor het dienen van zijn land. En toen hun tante in Florida vermoord werd gevonden, had zijn broer met hem meegeleefd en hem advies gegeven. Dat had hun relatie enigszins ontspannen, maar niets kon het feit ondervangen dat een van hen achter de tralies zat.
Tot voor kort achter de tralies zat, herinnerde Puller zichzelf eraan. Het was nu een uur of tien ’s avonds en hij stak net de grens van Virginia naar Kansas over. Het was donker en hij had weinig opties. Hij wilde niet overnachten waar hij meestal overnachtte als hij zijn broer in de DB opzocht, want dat zouden anderen te gemakkelijk kunnen ontdekken en hem daar vandaan kunnen volgen.
Hij reed daarom door en stopte ongeveer tien minuten later bij een motel dat eruitzag alsof het in de jaren vijftig was gebouwd en daarna door iedereen was vergeten. Het kleine kantoor bevestigde zijn indruk: er waren zelfs een telefoon met een draaischijf, een dik telefoonboek en een enorme kassa. Er was geen computerscherm te zien. De vrouw achter de balie zag eruit alsof ze hier al vanaf de opening had gezeten en al die tijd was vergeten haar kleren en haar kapsel te veranderen. Hij betaalde contant voor twee nachten en nam de zware kamersleutel aan die ze hem met haar oude, trillende hand overhandigde.
Een paar minuten later was hij in zijn kamer en lag zijn kat, awol, opgerold op de dunne matras met de klamme lakens. De airco aan de muur was namelijk feitelijk een luchtbevochtiger die wolken vochtige lucht de kamer in blies die uiteindelijk weer neersloegen op de grond, of in elk geval op de lakens. Puller ging op het bed liggen, ondanks het klamme beddengoed, en checkte zijn mailtjes. Er was er eentje van zijn CO die nog eens benadrukte dat deze zaak verboden terrein was; hij antwoordde niet. Dat had immers geen zin.
Daarna deed hij het enige wat hij kon doen na een rit van zeker twintig uur: hij viel in slaap. Hij had altijd rust kunnen vinden tijdens gevechten en tijdens moordonderzoeken, maar deze nacht werd hij steeds weer wakker uit zijn sluimer doordat hij zich afvroeg wat hij morgen zou gaan doen.
Toen hij de volgende ochtend wakker werd, wist hij het nog steeds niet. Hij gaf awol voer en water, en liet haar naar buiten. Daarna stapte hij in zijn auto en reed naar een restaurantje verderop in de straat. Ook dit was in de jaren 1950 gebouwd, maar het eten was tijdloos: flensjes, bacon, gebakken eieren en warme thee. Na het ontbijt liep hij terug naar zijn auto, ging achter het stuur zitten en zat chagrijnig voor zich uit te staren. Waar hij ook naartoe was gestuurd, voor welk doel dan ook − om te vechten of om een zaak te onderzoeken − Puller was altijd in staat geweest een plan te bedenken, een strategie, om de zaak op te lossen. Maar nooit eerder had hij te maken gehad met de zoektocht naar een ontsnapte gevangene die toevallig ook zijn broer was. Hij voelde zich in allerlei opzichten verlamd.
En toen liep het gedeeltelijke antwoord gewoon voor zijn auto langs. Het had geen verrassing moeten zijn, en dat was het ook niet. Dat was een van de redenen dat hij hier was. De coffeeshop aan de overkant van de straat werd bezocht door personeel van de DB, dat wist hij van zijn eerdere bezoeken. Hij had velen van hen gezien of met hen gepraat toen hij hier was. Ze kenden elkaar natuurlijk niet goed, maar met zijn lengte was Puller moeilijk over het hoofd te zien en nog moeilijker te vergeten.
Hij wachtte geduldig terwijl uniform na uniform de winkel uitkwam met koffie en een zak eten. De uniforms wilde hij niet: hun bewegingsvrijheid werd te zeer beperkt door te veel voorschriften en bepalingen, net als de betonnen laarzen van een gangster. Maar twintig minuten later werd zijn geduld beloond. Een vrouw parkeerde haar auto langs de stoeprand en stapte uit. Ze was eind veertig, misschien begin vijftig, vrij lang en gezet. Ze had geblondeerd haar en droeg een zwarte lange broek, een rode trui en zwarte platte schoenen. Hij keek naar het sleutelkoord en de ID-kaart om haar hals en de usdb-parkeersticker op de voorbumper van haar auto. Hij had haar al een paar keer eerder gezien in de gevangenis, ze was een burger die bij de administratie van de gevangenis werkte. Hij wist niet meer hoe ze heette, maar hij dacht dat hij het beste met haar kon beginnen. Ze hadden een paar keer met elkaar gepraat en hij dacht dat wanneer hij zich haar kon herinneren, zij zich hem ook wel zou herinneren.
Hij stapte uit zijn auto, stak de straat over en liep de winkel binnen op het moment dat zij haar bestelling opgaf. Hij was na haar aan de beurt en vroeg om een grote beker zwarte koffie.
Toen ze zijn stem hoorde, draaide ze zich om en keek naar hem. ‘Puller?’ zei ze. ‘Puller, toch? cid?’
Hij keek haar met zijn meest nietszeggende blik aan. ‘Ja, mevrouw, dat klopt. Kennen we elkaar?’
‘Ik werk in DB. Bij de administratie.’
‘O ja, dat is waar. Mevrouw...?’
‘Chelsea Burke. U kwam een keer naar mijn kantoor met een vraag over uw...’ Ze maakte haar zin niet af, precies zoals Puller had verwacht.
Hij knikte, zijn lege blik veranderde en werd grimmig. ‘Klopt. En daarom ben ik hier, mevrouw Burke.’
‘Zeg alsjeblieft Chelsea.’
‘Bedankt, ik ben John. Luister, nu we elkaar toch tegen het lijf zijn gelopen, heb je even?’
Ze kreeg haar koffie en betaalde, en Puller deed hetzelfde. Ze leek onzeker, maar hij leidde haar naar een tafeltje bij het raam. Ze gingen zitten en Puller nam een slokje van zijn koffie, terwijl zij met haar handen om haar beker nieuwsgierig naar hem keek.
‘Het was een schok,’ begon Puller. ‘Toen ik het hoorde. Het is ’s nachts gebeurd, dus jij was er zeker niet.’
‘Dat klopt,’ zei ze.
‘Er zijn al mensen bij me geweest,’ zei Puller. ‘Allemaal heel geheimzinnig, maar ik zit bij de cid, dus kijk ik er dwars doorheen. Jij kunt dat waarschijnlijk ook.’
‘Is de cid hierbij betrokken?’
‘Ik ben bang dat ik die vraag niet direct kan beantwoorden, sorry.’
‘O, natuurlijk niet. Het was niet mijn bedoeling om...’
Hij onderbrak haar verontschuldiging. ‘Geen probleem, Chelsea, maar ik hou ervan snel te beginnen en misschien is het wel een gelukje dat ik jou ben tegengekomen.’
‘Waarom dan?’
‘Omdat je geen militair bent.’
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Uniformen hebben de neiging bij dit soort zaken alles volgens het boekje te doen. Het enige wat de cid wil, is de waarheid boven tafel krijgen.’ Dat was inderdaad waar, hoewel hij dit zei om haar te laten geloven dat de cid − in de vorm van zijn aanwezigheid − de zaak onderzocht.
‘Natuurlijk,’ zei ze, met grote ogen.
Hij was blij te zien dat ze een slok van haar koffie nam, achteroverleunde en ontspannener en meer betrokken leek.
‘Je snapt natuurlijk wel dat de zaak heel eigenaardig overkomt. Stroomstoring, ogenschijnlijk door de storm. En dan houdt de back-upgenerator ermee op? Je zult wel inzien dat het bijzonder onwaarschijnlijk is dat dat per ongeluk is gebeurd.’
Ze knikte al voordat hij was uitgesproken. ‘Dat zegt iedereen, John. De kans daarop is één op een miljoen. Het was een verschrikkelijke storm, dat kan ik je verzekeren, maar die storm had geen invloed op die back-upgenerator kunnen hebben. Die draait op aardgas en de gasleidingen lopen ondergronds.’
Hij leunde naar voren en glimlachte. ‘Wat goed dat je dat meteen doorhad.’ Hij zweeg even. ‘Maar je snapt waarschijnlijk ook wel dat de back-upgenerator niet zou zijn aangesprongen om er meteen mee op te houden als de gewone stroom niet eerst was uitgevallen.’
Ze dacht hierover na en toen het tot haar doordrong keek ze hem met grote ogen aan. ‘Jij denkt dus dat er ook met de stroomtoevoer was geknoeid?’
‘Op dit moment heb ik nog geen echte antwoorden, maar dat is zeker mogelijk.’
‘DB probeert op alle mogelijke manieren uit te zoeken wat er echt is gebeurd.’ Opeens keek ze hem zenuwachtig aan. ‘En met je broer en zo. Ik neem aan dat je net zo ongerust bent als iedereen.’
‘Het is niet gemakkelijk als iemand van je familie in de gevangenis zit. Maar het is mijn werk om ernstige militaire misdaden te onderzoeken. En in dit soort situaties gaat plicht natuurlijk boven familie.’
Ze vouwde haar handen om haar beker en zei: ‘Ik wist van zijn eervolle vermelding. Omdat hij je had geholpen. Ik heb de papieren langs zien komen.’
‘Zonder hem zouden heel veel mensen zijn gestorven.’
‘Het lijkt vreemd, vind je niet?’ zei Chelsea.
‘Wat bedoel je?’
‘Een man wordt veroordeeld voor hoogverraad, daarna helpt hij zijn land en krijgt een eervolle vermelding, maar zit nog steeds in de gevangenis. En dan ontsnapt hij uit de gevangenis. Het lijkt gewoon niet te kloppen.’
‘Ik neem aan dat agenten jou en de rest van het personeel hebben ondervraagd.’
‘Wij zijn nog niet aan de beurt geweest, maar dat komt nog. Ik weet dat ze gisteren de hele dag in DB waren en ik ga ervan uit dat ze daar nog een hele tijd bezig zullen zijn.’
‘Ik vraag me af of mijn broer kortgeleden nog bezoek heeft gehad?’ zei Puller. Hij keek Chelsea niet aan toen hij dit zei, maar hield haar vanuit zijn ooghoeken in de gaten.
‘Dat is mijn afdeling niet, maar dat staat natuurlijk wel in het bezoekersregister. DB houdt nauwkeurig bij wie komt en gaat. Maar dat weet je, je hebt hem zelf immers vaak bezocht.’
‘Ja, dat is zo. En ik ga ervan uit dat ze het bezoekersregister al hebben ingekeken.’ Nu keek hij haar met een doordringende blik aan.
Ze werd rood onder zijn onderzoekende blik. ‘Dat zou ik niet weten.’
‘Wordt dat in DB niet in een computersysteem bijgehouden?’
‘Zeker wel.’
‘Dus er zijn digitale bestanden van de bezoekers?’
‘Ja, die zijn er.’
Hij leunde naar voren en koos zijn volgende woorden buitengewoon zorgvuldig.
‘Chelsea, iets aan deze zaak stinkt volgens mij. Goed, ik vertel je dit in vertrouwen, oké?’ Ze knikte snel en hij vervolgde: ‘Ik ben onlangs benaderd door een paar generaals en iemand van de nsc...’
‘De nsc?’
‘De National Security Council. Onderdeel van het Witte Huis.’
‘O mijn god!’
‘Ja, behoorlijk hoog. Maar goed, ze stelden me heel veel vragen, waar ik allemaal geen antwoord op had. Maar volgens mij wilden ze dat ik op zoek ging naar die antwoorden. En daarvoor heb ik informatie nodig.’ Puller dacht na over wat hij zojuist had gezegd en kwam tot de conclusie dat hij haar geen pertinente leugens had verteld. Niet dat hem dat veel zou helpen als de bom viel. Toch voelde hij zich schuldig omdat hij deze vrouw vroeg hem te helpen, maar door wat ze daarna zei vergat hij die zorg.
‘Ik zie niet in hoe ik je zou kunnen helpen, John. Ik heb slechts toegang tot een kleine hoeveelheid informatie.’
Hij leunde achterover. ‘Ken je iemand die er wel bij kan en die misschien met me wil praten?’
‘Ja, een van de bewakers. Hij zei laatst tegen me dat hij overweegt bij de cid te solliciteren. Misschien zou het iets kunnen zijn van de ene hand wast de andere of zo.’
‘Misschien wel. Hoe heet hij?’
‘Aubrey Davis, pfc, soldaat eerste klas. Leuke vent. Jong, single. Hij houdt van een biertje, maar ik heb gehoord dat hij ook echt carrière wil maken.’
Puller haalde zijn kaartje uit zijn zak en gaf dat aan haar. ‘Zeg dat hij me even op mijn mobiele nummer moet bellen, oké?’
Ze nam het kaartje aan en knikte. ‘Doe ik. Maar ik kan je niet garanderen dat hij je wil helpen.’
‘Dat kan niemand. De meeste aanknopingspunten leiden nergens toe. Maar ik probeer gewoon door te ploeteren met alles wat ik heb en hoop dat ze naar nieuwe leiden. Nogmaals bedankt.’
Hij liet haar daar achter en liep terug naar zijn auto. Oké, hij wist dat het even zou duren voordat die vis zou happen, áls dat al gebeurde. Als hij echt geluk had, zou deze pfc Aubrey Davis het verzoek rapporteren en dan met militaire topsnelheid via de hiërarchische lijnen naar boven gaan met als gevolg dat Puller een telefoontje van zijn CO kreeg of misschien van iemand met een nog hogere positie. Als hij echt dikke pech had zou het niet alleen een telefoontje zijn, maar ook een truck vol MP’s om hem te arresteren en zouden ze hem de aanklacht voorlezen: het niet-opvolgen van een bevel. Maar ondertussen moest hij ook andere dingen nagaan. Namelijk hoe het mogelijk was dat in de DB beide stroomvoorzieningen waren uitgevallen, waardoor een belangrijke gevangene gewoon naar buiten had kunnen lopen.
Met achterlating van een dode man, die daar niet eens hoorde te zijn.
Dat kon niet op de manier waarop hij het nu had geformuleerd en dus moest die formulering op de een of andere manier onjuist zijn.
En hij kon het natuurlijk alleen goed formuleren als hij begon te graven. Met een heel grote schep. Zonder dat iemand het wist.
Een lastige klus, wist hij.
Maar dit was familie, en dat betekende dat hij niet echt een keus had.