46

De taxi maakte een schokkerige U-bocht op de brede, met bomen omzoomde straat en reed weg; rook, oliesporen, Logan en Jaroszewicz achterlatend bij een vuilgrijs flatgebouw van vijf verdiepingen met witgeschilderde raamlijsten. Naast een poort naar een soort plein aan de achterkant van het gebouw was met rode verf het woord HUTNIK op de muur gekalkt.

‘Is dit het?’

Jaroszewicz keek op het velletje papier dat hij haar had gegeven en liep naar binnen. Aan de andere kant van de doorgang bevond zich een klein park met stoeptegels, bomen en in de hoek een kinderspeelplaats met meubilair dat zo te zien op het punt van instorten stond. Rondom het groen doemden aan alle kanten de muren op van saaie, gelijkvormige woonblokken.

Eén helft van het plein zag er veel schoner uit dan de andere helft. Toen Logan Jaroszewicz vroeg hoe dat kwam, haalde ze haar schouders op en mompelde iets over de staalfabriek en de windrichting, waarna ze naar een kale blauwe deur liep.

Ze keek over haar schouder naar de lege ramen om hen heen. ‘Stalin heeft het zo laten bouwen dat de mensen hun buren gemakkelijk kunnen bespioneren. Vanuit elk appartement heb je uitzicht op minimaal twaalf andere woningen.’ Ze stak haar hand in haar tas, haalde er iets uit wat in een zakdoek met een paisleypatroon was gewikkeld en gaf het hem. ‘Hier.’

Het was een zwaar voorwerp, waarvan de vorm hem angstaanjagend bekend voorkwam. Logan trok een hoek van de zakdoek omhoog en liet hem weer los. ‘Waar heb ik een pistool voor nodig?’

‘Hou het nu maar bij je…’ Ze wees naar zijn jaszak. ‘Voor het geval dat.’

‘Wat heeft dit te betekenen, Jaroszewicz?’

‘Noem me alsjeblieft Wiktorja.’

‘Je vertelt me nú wat er aan de hand is of ik ben weg.’

Ze haalde een volgend pakketje uit haar tas en liet het in haar jaszak glijden. ‘Deze man, deze Gorzkiewicz, hij is gevaarlijk.’

‘Hij is blind.’

‘Hij kent gevaarlijke mensen. En er zijn gevaarlijke mensen naar hem op zoek.’ Ze bloosde. ‘Ik… eh… Ik wil niet dat je iets overkomt.’

Ze bekeek de namen naast de intercom, waarbij ze haar vinger langs de met de hand beschreven naamplaatjes liet glijden. ‘Ik kan hem niet vinden. Géén Gorzkiewicz.’

‘Nou, als er zoveel gevaarlijke mensen naar hem op zoek zijn, dan denk ik niet dat hij zijn echte naam bij de bel zet, of wel soms?’

Haar vinger stokte bij een van de naamplaatjes. ‘Zegarmistrz… Aha.’ En ze drukte op de bel.

Stilte. Gekraak. En weer stilte.

Logan legde zijn hand tegen de deur en duwde. Hij zwaaide open.

Het duurde even voordat zijn ogen aan het donker gewend waren. Er was een korte gang met een aantal brievenbussen aan een lichtbruine muur, drie voordeuren en een betonnen trap met gietijzeren balustrades en een verweerde houten leuning.

Jaroszewicz – Wiktorja – wees omhoog en liep de trap op.

Elke overloop had op kniehoogte een klein vierkant raam, maar het beetje licht dat zo door de dikke muur naar binnen drong benadrukte de lugubere atmosfeer van het geheel alleen maar. De voordeuren van de appartementen waren allemaal anders, waarschijnlijk in een poging om een persoonlijk accent aan te brengen in de eenvormigheid van dit communistische, betonnen arbeidersparadijs.

In elk geval rook het trappenhuis niet naar urine.

Logan bleef staan. ‘Wacht eens even, hoe weet je eigenlijk dat er gevaarlijke mensen naar hem op zoek zijn?’

Ze bleef doorlopen. ‘Dat stond in het dossier.’

‘Waarom heb je daar dan niets over gezegd?’

‘Ik dacht niet dat het belangrijk was – we vonden toch dat zijn zaak te lang geleden was, weet je nog? We concentreerden ons op Löwenthal. Schiet nou op…’

Ze bleven staan op de vijfde verdieping, bij de enige voordeur die niet anders probeerde te zijn. Het was een onopvallende, zwart geverfde deur. ‘Hier is het.’

Wiktorja stak haar hand in haar zak; die met de revolver. Toen klopte ze.

Aan de andere kant klonk: ‘Otwarte.’

Ze probeerde de deurklink en die bewoog, waarna de deur openzwaaide, piepend als een geluidseffect in een griezelfilm.

De gang van het appartement was donker en stond vol met spullen: stapels oude kranten, een kapotte naaimachine, schoenendozen, bakstenen, een oude radio waarvan de buizen naar buiten staken. Tegen de muur fluweelachtig rood behang dat deed denken aan de hippietijd, met een psychedelisch patroon dat nauwelijks te zien was in het schijnsel van een lichtslang die door de gang kronkelde en de enige lichtbron leek te zijn.

Dezelfde stem, uit een kamer verderop, die iets zei over pierogi…

Wiktorja legde een vinger tegen haar lippen en sloop langzaam verder de duisternis in, voorzichtig laverend langs alle troep. Logan volgde haar binnensmonds vloekend, nadat hij de voordeur had dicht gedaan, zodat het beetje daglicht dat nog vanaf de overloop was binnengedrongen weer was uitgebannen. Nu was er alleen nog de kerstverlichting.

Het was onmogelijk om rechtdoor te lopen, de stapels rommel veranderden de gang in een soort doolhof. Claustrofobisch.

Wiktorja stak haar hand omhoog en bleef staan, terwijl ze om de hoek van een kamerdeur keek. Ze liep de kamer in en gebaarde Logan haar te volgen.

Het was een woonkamer waarin de tijd leek te hebben stilgestaan. Nog meer troep. En meer kerstverlichting. Toen Logans ogen eenmaal aan het halfduister gewend waren zag hij het gestreepte behang, het barokke tapijt, het dressoir van namaak teakhout, de oude bakelieten telefoon, de ingelijste portretten van Jezus, Paus Johannes Paulus de Tweede en de Heilige Maagd Maria. De dichtgetimmerde ramen. Een kapotte wekkerradio op een stapel dozen. De man die in de leunstoel zat en een pistool op hen richtte.

Hij had grijs haar, levervlekken, een donkere bril, grote ronde schouders en handen als ontbijtborden. Een beer in een oudemannenvest. Op een tafel naast hem stond een driekwart lege fles wodka. Hij troonde in het centrum van zijn afvalkoninkrijk. Een Minotaurus met een semiautomatisch pistool.

Hij zwaaide naar hen met het wapen. ‘Co zroblilście Zytka?’

Wiktorja antwoordde hem in het Engels. ‘We hebben Zytka niets gedaan.’ Langzaam haalde ze haar hand uit haar zak. De hand waarin ze haar eigen pistool klemde. ‘We zijn niet…’

‘Geen beweging meer.’ Hij sprak Engels met een accent dat een mengeling was van Pools en Amerikaans. Alsof hij de taal had geleerd door veel naar Hollywoodfilms te kijken. ‘Geen beweging of ik schiet.’

Ze verstijfde. ‘Ik doe niets.’

Hij strekte zijn arm en richtte de loop recht op haar borst. ‘Leg het op de grond.’

Ze keek om naar Logan en deed toen wat de man had gevraagd. Ze liet het pistool voorzichtig op het versleten tapijt vallen.

‘Goed, ga nu zitten. Daar, in die stoel.’ Het pistool bewoog weer, dit keer in de richting van een gammele eettafelstoel die tegen de muur stond. Hij hield het pistool op haar gericht en negeerde Logan. ‘Zeg maar tegen die cholernik Ehrlichmann dat ik niet gek ben. Als hij Zytka ook maar een haar op haar hoofd krenkt, dan knal ik hem en zijn hele pierdolony familie het stenen tijdperk in. Begrepen?’

‘Ik… Ik heb geen idee wie Ehrlichmann is.’

Logan stapte de kamer binnen. ‘Ze vertelt de waarheid.’ Met een ruk richtte de man zijn pistool op Logan. O, god… Hij keek recht in de loop. Hij deed zijn handen omhoog. ‘We zijn niet gekomen om je kwaad te doen.’

‘Waar is Zytka?’

Logan keek naar Wiktorja en deed voorzichtig een stapje naar voren. ‘Dat weten we niet. We zijn hier niemand tegengekomen.’

De man gromde. ‘Wat willen jullie dan?’

Wiktorja zei: ‘We zijn van de politie.’

Hij richtte zijn pistool weer op het andere doelwit. ‘Pierdolona suka!’

Logan haalde uit.