36

Het was kwart over zes en Logan was nog maar net begonnen aan zijn verslag van hun bezoek aan het vernielde woonhuis annex bordeel van Harry Jordan. Het opnemen van de verklaringen had niet zoveel tijd gekost, dat was het gemakkelijkste deel van het verhaal. Maar het gesoebat met de mensen van het getuigenbeschermingsprogramma was slopend en tijdrovend geweest. En niet te vergeten het invullen van alle formulieren. Maar ten slotte waren Tracey en haar zus opgepikt door een onopvallend uitziende agent in burger met een gedeukte Citroën Picasso.

Voordat ze vertrokken had Logan van de beide broodmagere junkies een stevige knuffel gekregen.

Nu wachtte hem nog meer papierwerk.

Nadat hij de volgende twee formulieren had ingevuld stak een grinnikende brigadier Pirie zijn hoofd in de deuropening. ‘Je moet écht even beneden komen kijken.’

De achterdeuren gingen open en een paar geüniformeerde agenten sleepten een oude dame uit een politiebusje. De huishoudster van mevrouw McLeod: handen geboeid op de rug, het gezicht rood en gezwollen als gevolg van een stevige dosis pepperspray, schoppend en tierend.

‘STELLETJE VUILE KLOOTZAKKEN, IK MAAK JULLIE ALLEMAAL HARTSTIKKE DOOD!’

Pirie wuifde naar haar terwijl ze door de gang werd gesleept. ‘Is het geen schatje? Toen ze de deur hadden geforceerd, viel ze een van de agenten aan met een keukenmes.’

De volgende die het politiebusje verliet was mevrouw McLeod in hoogsteigen persoon. Ze droeg opnieuw haar ensemble van witte zijde en zwarte kasjmier en haar juwelen schitterden in de fluorescerende verlichting van het hoofdbureau.

Finnie wandelde achter haar aan. ‘Ach, Agnes, wat zal het je hier goed bevallen! De kamers zijn een beetje aan de krappe kant, maar het uitzicht is fantastisch.’ Hij maakte een huppelpasje en knipoogde naar haar. ‘Vergeet je niet straks de kruier een tip te geven? Anders spugen ze in je thee.’

Ze bleef staan, nam hem van top tot teen op en spuwde. ‘Mijn Tony was tien keer beter dan jij!’

Finnie veegde de klodder met een papieren zakdoekje van zijn leren jack. ‘Bedankt, Agnes, maar DNA afnemen doen we hier altijd ná de vingerafdrukken.’ Daarna, tegen de twee agenten die haar begeleidden: ‘Breng mevrouw McLeod maar naar haar suite, heren.’

De agenten maakten aanstalten haar vast te pakken, maar ze zette haar hakken in het zand. ‘Ik kan zélf wel lopen!’ Ze sloeg het stof van zich af en liet zich toen wegvoeren.

‘Ahhh…’ Terwijl ze verdwenen in de richting van het trappenhuis dat omlaag leidde naar het cellencomplex leunde inspecteur Finnie tegen de muur. Hij sloot zijn ogen en gooide zijn hoofd naar achteren. ‘Hier heb ik jaren naar verlangd.’ Daarna klapte hij in zijn handen. ‘Goed, dan gaan we nu…’

Buiten ontstond commotie. Stemverheffing en het blaffen van een klein, opgewonden hondje. Een politieman die zei: ‘Het spijt me, mevrouw, maar hier mag u niet naar binnen.’

Een vrouw die riep: ‘Jullie hebben het recht niet om dit te doen!’

Finnies glimlach werd nog breder. ‘Doe de deuren open alsjeblieft, Pirie.’

De brigadier deed wat hem werd gevraagd en gooide ze wijdopen. Het was Hilary Brander met haar aan huidziekte lijdende terriër. Het hondje droeg dit keer een blauwgroen regenmanteltje met kleine schaapjes; het rende rond aan zijn riempje en blafte tegen de geüni formeerde agent die hen de weg had versperd. ‘De ingang voor het publiek is aan de andere kant!’

‘Het geeft niet, agent,’ zei Finnie, ‘laat die aardige mevrouw maar binnen.’

Ze stormde recht op de hoofdinspecteur af. ‘Jij smerige, achterbakse etter!’

‘Dag mevrouw Brander. Wat léúk om u weer eens te zien. Als u uw schoonmoeder zoekt, die hebt u nét gemist. Maar maakt u zich geen zorgen, ze blijft hier alleen maar totdat ze bij de rechter terechtkan.’ Hij keek op zijn horloge. ‘En dat wordt maandag.’

‘Maandag? Dat kun je niet menen!’

‘Het spijt me, mevrouw Brander, maar de rechtbank is op zaterdag en zondag gesloten, dus zal uw schoonmoeder tot die tijd gebruik moeten maken van onze gastvrijheid. Vreselijk jammer, maar ik kan er niets aan doen.’

‘Jullie moeten je schamen een oude vrouw te arresteren terwijl iemand haar zoon blind heeft gemaakt!’

‘Ik weet het; het is een wonder dat ik ’s nachts nog kan slapen.’ De hoofdinspecteur sloeg zijn armen over elkaar en boog zich voorover, totdat zijn gezicht slechts centimeters verwijderd was van het hare. ‘En wilt u ons nu misschien vertellen waar u afgelopen woensdagavond was?’

‘Wat?’ Ze deinsde achteruit. ‘Ik was thuis, bij Simon.’

‘Echt waar? Wat jammer…’

‘Wat jammer? Hij is blind, idioot.’

‘Het zit namelijk zo: ik heb Colin wegens poging tot moord, zijn moeder voor het belemmeren van de rechtsgang en ik heb alleen Simon nog nodig om de verzamling compleet te maken.’

‘Je bent een klootzak.’

‘Mevrouw Brander toch, wat een taal voor een jongedame!’ Finnie maakte zich los van de muur. ‘Hoe dan ook, het was gezellig, maar ik moet er nu echt vandoor. Ik zorg ervoor dat iemand u uitlaat. McRae, over tien minuten in mijn kamer.’ Hij draaide zich om en wandelde vrolijk fluitend weg.

Zodra Finnie weg was stopte de terriër met blaffen.

Pirie gaf Logan een klap op zijn rug. Hij zei: ‘Ontferm jij je even over de dame?’ en liep haastig achter de hoofdinspecteur aan.

Er viel een ongemakkelijke stilte.

‘Het spijt me,’ zei Logan. ‘Hoofdinspecteur Finnie is soms een beetje…’

‘Het is een gore slijmbal.’

De kleine terriër blafte en Logan bukte om het plukje haar tussen zijn oren te aaien. ‘Hoe gaat het met Simon?’

‘Wat dacht je? Hij is blind!’ Ze pakte de hond op en drukte die aan haar borst. ‘En jullie zouden de hufter moeten opsporen die dat heeft gedaan, in plaats van zijn moeder te arresteren!’ Ze praatte steeds harder. De terriër begon weer te keffen.

Logan stak zijn handen onhoog. ‘Luister, het spijt me, maar we…’

‘Jullie moeten die klootzakken pakken…’ Ze deed haar best zich te vermannen, maar er kwamen tranen. ‘Jullie moeten ze zoeken.’

‘Vertel me dan eens wie zich probeert in te vechten in het territo rium van Simon?’

‘Ik heb je al verteld dat hij een nette zaken–’

‘Hoe moeten wij ze nou vangen als jij niet wilt meewerken?’

Ze ontblootte haar tanden. ‘Dus nu is het míjn schuld? Ook weer zo typisch! De slachtoffers krijgen de schuld!’

‘Was het Wee Hamish Mowat?’

Hilary staarde hem aan. ‘Je bent een idioot. Geen wonder dat jullie degenen die mijn Simon hebben verminkt nog niet hebben kunnen arresteren. Noemen jullie jezelf nou politiemannen? Jullie kunnen nog niet eens een kapot achterlichtje vinden!’

‘… en dan zegt agent Buchan: “Luister eens, ouwe taart, je laat nú dat mes vallen of ik…”’ Finnie onderbrak zijn anekdote toen Logan de kamer binnen liep. De hoofdinspecteur zat achterovergeleund in zijn stoel met zijn voeten op het bureau en zijn handen in de nek. ‘McRae, je komt precies op het juiste moment. Heeft mevrouw Brander je nog last bezorgd?’

‘Alleen maar verbaal.’

‘Jammer, maar een mens kan niet alles hebben, neem ik aan. Mishandeling van een diender in functie was een mooie afsluiting van de dag geweest.’ Hij gebaarde naar een van de bezoekersstoelen. ‘Ik vertelde Pirie juist over de schermutseling in de woonkamer van mevrouw McLeod.’

Er werd op de deur geklopt.

‘Binnen.’

Het was agent Karim. Hij had een plastic tas bij zich met het logo van Oddbins erop. ‘Eén fles champagne, uit de koeling…’ Hij zette hem op het bureau van de hoofdinspecteur en haalde toen uit zijn broekzak een paar munten van een pond en nog wat kleingeld tevoorschijn. ‘En het wisselgeld.’

Finnie haalde de fles uit de zak. ‘Heidsieck Monopole. Goede keus.’

‘Bedankt, hoofdinspecteur.’ Karim bleef staan en keek hoopvol naar de hoofdinspecteur die drie kristallen glazen uit de onderste la van de archiefkast haalde en het stof eraf blies.

Finnie trok het folie van de kurk en keek de agent fronsend aan. ‘Was er nog iets?’

Karim bloosde. ‘Nee, hoofdinspecteur.’ Hij liep de kamer uit; Logan hoorde hem binnensmonds mompelen dat bij de recherche alleen maar zelfingenomen sukkels werkten.

Finnie liet de kurk uit de fles springen en schonk de glazen vol. De champagne gutste over het ballistische rapport dat hij gebruikte als onderzetter.

Hij stond op. ‘Heren, laten we drinken op de McLeod-bende. Dat ze mogen wegrotten in de gevangenis.’

‘Wegrotten in de gevangenis,’ herhaalden ze.

Pirie maakte een smakkend geluid. ‘Niet slecht.’

Finnie schonk de glazen bij, leunde achterover en legde zijn voeten weer op het bureau. ‘Weet je wat? Ik heb zin in een Indiase maaltijd vanavond. Jullie ook? Ik trakteer.’

Logan nam nog een slok champagne en onderdrukte een boer. ‘Ga je mevrouw McLeod niet ondervragen?’

‘Nee. Laat dat ouwe slagschip maar even in haar sop gaarkoken tot morgen. Ze is al in staat van beschuldiging gesteld, dus er is geen haast bij. Tot maandag gaat ze nergens heen. Een weekendje in de gevangenis zal haar goeddoen. Kan ze vast een beetje oefenen voor de echte detentie.’ Hij grinnikte. ‘O, en voordat ik het vergeet: we hebben nóg iets te vieren. Baz Hartley, onze ontsnapte capuchon uit Manchester, heeft gisteravond geprobeerd de moeder van Kevin Murray te vermoorden. Hij is het huis binnen gedrongen en wilde haar aanvallen met een vlindermes. Uit wraak, omdat Kevin hem had verlinkt.

‘Jezus.’ Logan liet zich in een van de stoelen vallen. ‘En de kinderen?’

‘Die werden pas wakker toen de ambulance arriveerde. Het schijnt dat onze vriend Baz een beetje onder invloed was; nadat hij had ingebroken gleed hij uit in de keuken en stootte zijn hoofd tegen het aanrecht. Mevrouw Murray trof hem aan terwijl hij probeerde zijn evenwicht weer te vinden op het linoleum. Ze sloeg hem op zijn hoofd met een roestvrijstalen broodtrommel. Een zálig mens!’ Finnie hield zijn glas tegen het fluorescerende licht. ‘Oedipus is geschiedenis en de McLeods zitten achter de tralies. God is in Haar hemel en het is vrede op aarde. Nou ja, afgezien dan van die caravan met vuurwapens.’

Finnie hief zijn glas opnieuw. ‘Op brigadier Logan McRae. Geloof het of niet, maar je hebt me de week van mijn leven bezorgd.’