26

Finnie zat op de passagiersstoel en bekeek Logan vanuit zijn ooghoeken. ‘Er waren helemaal geen beveiligingscamera’s in die winkel, nietwaar?’

‘Nee.’ Logan glimlachte en passeerde een bus die was gestopt om passagiers te laten instappen. ‘De winkelier zei dat vier gasten met capuchons zijn zaak hadden vernield. Het leek me wel de moeite waard het te proberen. Net zoals jij dat deed met Kevin Murray.’

De hoofdinspecteur knikte. ‘Je begint het aardig te leren.’ Hij liet het nogal neerbuigende compliment even in de lucht hangen. ‘En weet je zeker dat die capuchons gewapend zijn?’

‘Messen en machetes.’

‘Mooi. Want er is niets vervelender dan een arrestatieteam voor niets te laten opdraven.’ Hij haalde iets uit zijn zak en gaf het aan Logan toen die de wagen tot stilstand had gebracht voor een stoplicht. Het was een fotokopie van een Oedipus-briefje. ‘Dit hebben we vanochtend gekregen.’

Ik kan jullie niet meer helpen!!! Ik heb het eindeloos geprobeerd maar jullie luisteren niet! Ik heb hun gore ogen uitgestoken en nog steeds doen jullie niets!! Jullie zijn doof en blind!

Wat er nu gebeurt is JULLIE schuld!!!

Ik ben het vagevuur van GOD en ik zal de verlosser zijn!

Logan gaf het terug toen het licht op groen sprong. ‘Elf uitroeptekens: hij wordt erger.’

‘Dit is al het derde briefje in drie dagen. Eerst waren het er een of hooguit twee per week. Dr. Goulding zegt dat het escaleert.’

Er viel een stilte.

Toen schraapte Finnie zijn keel, keek uit het raam en zei: ‘Ik sta open voor suggesties.’

‘O…’

‘Het kan me niet schelen hoe vergezocht het klinkt.’

Logan reed via Mid Stocket Road en Anderson Drive naar Mastrick. ‘Ik heb vandaag met een van de pastoors van de Sint Pieter gesproken.’ Hij stelde de hoofdinspecteur op de hoogte van zijn gesprek met Goulding over de mogelijkheid dat Oedipus een godsdienstfanaticus was. ‘Je weet hoe het is in Aberdeen. Het was ooit de meest seculiere stad van Schotland, maar veel van die Oost-Europeanen zijn vroom. Dat is een meevaller voor de rooms-katholieke kerken. Daar zijn voor de afwisseling de kerkbankjes weer eens bezet. Goulding denkt dat onze man het gevoel heeft dat hij er door de Polen uit gewerkt wordt.’

Finnie staarde hem aan. ‘Geloof het of niet, maar op die gedachte was ik zelf ook gekomen. Pirie is elke kerk, moskee en synagoge van Aberdeen langs geweest. Dat heeft niets opgeleverd.’

Verdomme. Nu moest Logan iets anders bedenken om ervoor te zorgen dat de hoofdinspecteur hem zou voordragen voor die promotie. ‘Nou… en de slachtoffers? Misschien kunnen we een beetje meer druk op ze uitoefenen? Om te zien of ze dan wél willen meewerken?’

Finnie maakte een wegwuivend gebaar, alsof hij zojuist iets smerigs had geroken. ‘Dat laat ik Pirie al regelmatig doen, maar ze geven geen krimp. Ze zijn doodsbang.’ Hij wees naar buiten. ‘Daar rechtsaf.’

Ze parkeerden in de schaduw van een torenflat. Mastrick was niet bepaald Logans lievelingswijk, maar in de zon zag het er een stuk beter uit dan in zijn nachtmerries. Lege chipszakjes en verfrommelde pagina’s van een mannentijdschrift dwarrelden in de wind en vormden een trage draaikolk van zout, azijn en halfnaakte vrouwen.

Een paar mannen schuifelden over de weg met tussen hen in een ongelukkig kijkende terriër die zich jankend en tegenstribbelend over het asfalt liet trekken.

Logan deed de wagen op slot en keek om zich heen. ‘Wat doen we hier eigenlijk precies?’

‘Laat het praten maar aan mij over,’ zei Finnie, die een stuk grasland op liep. ‘En maak in godsnaam niemand kwaad.’

Het was weinig meer dan een verzameling betonnen blokkendozen met daaromheen een roestend hek van harmonicagaas. Een werkplaats, een garage, een kantoorgebouwtje van twee verdiepingen met onvoldoende parkeerruimte en een paar opslagloodsen. Een flesgroene Jaguar XJS stond op de brug in de garage. Een blauwe vonkenregen gaf aan dat er grondig laswerk aan werd verricht. Op de achtergrond was ouderwetse accordeonmuziek hoorbaar.

Plotseling werd het stil.

Een bleek gezicht keek hen aan van de andere kant van de auto en vervolgens trad degene aan wie het gezicht toebehoorde naar voren in het zonlicht. De man had een enorme omvang; de in een smerige blauwe overall samengeperste massa spieren en vlees moest minstens honderddertig kilo wegen. Hij veegde zijn handen af aan een doek en liep naar hen toe. ‘Ja?’ Zijn gezicht was een topografische kaart van littekens en vet; zijn baard kon de schade slechts gedeeltelijk camoufleren. Hij rook naar motorolie en ozon.

Finnie knikte. ‘Reuben. Is Wee Hamish er?’

Het gebergte in de vorm van een man bekeek hen van top tot teen. ‘Dat hangt ervan af, nietwaar?’

‘Ik wilde hem graag even spreken.’

‘Ja, dat zal best…’ Hij staarde hen nog wat langer aan, draaide zich toen om en liep naar het vervallen kantoorgebouw. Ze maakten aanstalten achter hem aan te lopen, waarop de grote man bleef staan, zich omdraaide en naar Logan wees. ‘Waar denk jíimage verdomme dat je naartoe gaat?’

‘Ik wilde…’

‘Vergeet het maar. Je blijft hier.’

Finnie gaf Logan een vriendschappelijk tikje op de rug. ‘Blijf vooral waar je bent. Wiebel houdt er niet van als mensen in zijn territorium gaan rondsnuffelen.’

Logan trok een wenkbrauw op en de hoofdinspecteur wees naar het donkere interieur van de garage, waar in de schaduw de vierkante kop van een rottweiler zichtbaar was. ‘Ze noemen hem Wiebel omdat hij je aanvliegt als je niet volkomen stil blijft staan.’

Logan bleef voor de garage staan en probeerde geen onverhoedse bewegingen te maken. Godallemachtig: Wee Hamish Mowat…

Wiebel de rottweiler hobbelde naar de garagedeur en ging in de zon liggen. De hond was enorm. En in tegenstelling tot de tweedehands Duitse herder van de McLeods was het Wiebel aan te zien dat hij een brigadier met een slechte conditie er gemakkelijk uit kon lopen. Om hem vervolgens te verorberen.

Het duurde waarschijnlijk maar tien minuten – al leek het eeuwen – voordat Reuben de menselijke berg terugkwam en een duimbeweging maakte in de richting van het kantoorgebouw. ‘Jij: naar binnen.’ Waarna hij zich weer aan zijn lasklus wijdde.

Het kantoor van Wee Hamish Mowat leek op iets uit een catalogus van de National Trust: houten lambriseringen, jachttaferelen, boekenkasten, twee bruinlederen chesterfield-banken en een mahoniehouten bureau ter grootte van Zwitserland.

Finnie zat op een van de banken, recht tegenover de eigenaar van het kantoor.

Wee Hamish Mowat: grijs haar, haakneus, handen als adelaarsklauwen en ogen die leken op vuurstenen. Toen hij naar Logan keek, streek een straal zonlicht langs zijn rechthoekige brillenglazen. ‘Aha, brigadier Logan McRae. Ik heb al veel over je gehoord.’ Het klonk als een mengeling van Aberdeens met een vleugje kostschool. ‘Je hoofdinspecteur vertelde me juist iets over dat probleempje van jullie.’

Finnie schoof heen en weer op de bank, zodat het leer kraakte. ‘Ja, dat is te zeggen…’

Wee Hamish stond op, liep naar een antiek dressoir en haalde een fles whisky en drie glazen tevoorschijn. ‘Macallan, dertig jaar gerijpt. Ik neem aan dat jullie meedoen?’ Hij wees naar een van de banken.

Logan ging zitten.

De oude man schonk een bodempje whisky in de drie glazen. ‘Slainte mhar. Of misschien moeten we tegenwoordig na zdrowie zeggen, met al die Polen hier.’

Ze hieven hun glas en nipten zwijgend.

‘Dus,’ zei Finnie, terwijl hij de kristallen tumbler in zijn hand ronddraaide. ‘Wat die caravan betreft…’

‘Vertel eens, Logan, hoe vind je de whisky?’

Logan zette zijn glas op de grote houten salontafel. ‘Uitstekend.’

‘Mooi.’ Wee Hamish ontblootte zijn perfect witte tanden en glimlachte. ‘Ik hou van mensen die een goede maltwhisky weten te waarderen. Ik denk dat we het uitstekend met elkaar zullen kunnen vinden.’

Dat was niet de meest geruststellende opmerking die Logan ooit had gehoord.

De oude man nam een nieuwe slok. ‘Wat ik ervan heb begrepen is dat die caravan van jullie vol lag met automatische wapens en munitie.’ De glimlach verdween van zijn gezicht. ‘Sommige mensen begrijpen gewoon niet hoe de zaken hier functioneren. Ze kijken te veel naar Amerikaanse films met al die vuurgevechten en explosies en ze denken dan dat ze de werkelijkheid zien.’

Finnie knikte.

‘Dit,’ zei Wee Hamish, terwijl hij met zijn vinger in de bekleding van de chesterfield-bank prikte, ‘is niet het een of andere derdewereldland. Vuurwapens zijn voor professionals, niet voor een stelletje amateurs. Waar of niet, Logan?’

Logan wierp een blik naar Finnie, maar kreeg van hem geen hulp. ‘Ik denk dat Aberdeen niet op dit soort problemen zit te wachten.’

‘Goed gezegd, Logan. Goed gezegd. Jullie hoofdcommissaris, die ik onlangs op de radio hoorde, had gelijk: sommige mensen zien Aberdeen als een met olie en geld vetgemest varken dat rijp is voor de slacht.’ Hij schoof naar voren op zijn stoel. ‘Maar het bijzondere van varkens is dat ze álles verorberen. Haar, huid en beenderen. En als je niet héél voorzichtig bent, bestaat het gevaar dat je eindigt als een grote hoop varkensstront.’

Stilte.

Logan schraapte zijn keel. ‘Is dat wat Simon McLeod is overkomen? Was hij niet voorzichtig genoeg?’

Finnie stikte bijna in zijn whisky.

‘Dat was iets vreselijks. Om zó van je gezichtsvermogen te worden beroofd…’ De oude man staarde naar de andere kant van de salontafel. ‘Volgens de kranten zoeken jullie naar een massamoordenaar die geen moorden pleegt?’

De hoofdinspecteur keek Logan woedend aan. ‘U zult brigadier McRae moeten excuseren, hij…’

‘Onzin.’ Wee Hamish zwaaide met zijn met levervlekken bedekte haviksklauw, zonder zijn ogen van Logan af te wenden. ‘Ik wil graag horen wat Logan te zeggen heeft. Ik lees dat die psychopaat van jullie niet erg op Polen gesteld is. En dat is jammer; persoonlijk ben ik gek op Polen. Ik heb er zelfs een die op dit moment mijn badkamer aan het betegelen is.’

‘Waarom zou Oedipus Simon McLeod aanvallen? Hij is geen Pool, hij is een van Aberdeens grootste…’

‘Ondernemers,’ zei Finnie. ‘Een van Aberdeens grootste ondernemers.’

Wee Hamish lachte. ‘Wees toch niet zo overgevoelig, hoofdinspecteur. We weten allemaal wat Simon is.’ Toen richtte de oude man zijn fonkelende grijze ogen weer op Logan. ‘Ga door.’

‘Volgens mij had het te maken met zijn zakelijke activiteiten.’

Nu bleef het onaangenaam lang stil, en het was Finnie die het zwijgen verbrak. ‘Ik wil me graag verontschuldigen voor het gedrag van…’

Wee Hamish negeerde hem. ‘Dus jij denkt dat iemand het heeft gedaan die zich wilde invechten in het territorium van de McLeods?’

‘Ja.’

‘Je bedoelt iemand die zag wat er gebeurde met die arme Poolse mensen en die dacht dat dit een mooie gelegenheid was om een rivaal uit te schakelen?’

‘Zou u dat ook niet denken?’

Opnieuw viel er een lange stilte.

Toen liet Wee Hamish zijn gebit weer zien. ‘Je hebt lef, Logan. Daar hou ik wel van.’ Hij leegde zijn glas en stond op. ‘Maar misschien willen jullie me nu excuseren. Want ik heb nog het een en ander te doen.’

Reuben leunde tegen de garagemuur en rookte een shagje in de zon. Een puisterige jongen met groen haar kwam naast hem staan en overhandigde hem een mok thee. Daarna staarden beiden Logan en Finnie na totdat ze van het terrein waren verdwenen.

Logan keek over zijn schouder achterom naar het kleine kantoor gebouw met zijn donkere ramen. ‘Hoezo had hij al veel over mij gehoord?’

Finnie antwoordde niet, maar beende stram over het gras naar de recherchewagen. Hij wachtte tot Logan de portieren had ontgrendeld en stapte toen in.

‘Oké…’ Logan nam plaats achter het stuur en startte de motor. ‘Waarheen?’

‘Welk gedeelte van “Laat het praten maar aan mij over” had je nou niet helemaal goed begrepen, brigadier?’

‘Ik dacht…’

‘Waar was je in hemelsnaam mee bezig?’ Finnie draaide zich om in zijn stoel. Zijn gezichtsspieren waren strakgespannen en zijn wangen trilden. ‘Wee Hamish ervan beschuldigen Simon McLeod de ogen uit te steken? Hoe haal je het in je hoofd? Of ben je daar misschien te hard op gevallen in je vroege jeugd?’

‘Maar hij…’

‘Laat me je één ding vertellen, brigadier. Hamish Mowat is van een heel ander kaliber dan Simon McLeod of de andere criminele scharrelaars waar jij doorgaans mee te maken hebt. Wee Hamish Mowat eet je op en spuugt je botten uit!’

‘Het was een legitieme vraag. Hij…’

‘Dat grappige verhaaltje over varkens was geen metafoor, brigadier, Mowat heeft overal in het Noordoosten varkensboerderijen. Als hij zich van Simon McLeod had willen ontdoen, was Simon McLeod spoorloos verdwenen.’ Hij gaf een ruk aan zijn gordel en ramde hem in de vergrendeling. ‘Er valt met die kerel niet te spotten, begrepen?’

‘Oké, dus misschien kan hij mensen laten verdwijnen. Maar misschien wilde hij dat nu helemaal niet. Misschien wilde hij Simon McLeod in leven laten als bewijs van wat er met je gebeurt als je hem dwarszit.’

‘Doe niet zo idioot.’

‘Is dat nou zo idioot?’

Logan gaf gas en reed weg in de richting van het stadscentrum. ‘Je zei zelf dat Simon McLeod doodsbang was. Simon McLeod. Voor wie zou die man nou anders bang kunnen zijn?’

‘Ten eerste,’ zei Finnie terwijl hij een vinger opstak, ‘als Wee Hamish de McLeods een lesje had willen leren, zouden we hun lichamen nooit terugvinden. Ten tweede: de McLeods en de Mowats gaan al twee generaties goed met elkaar om. Wee Hamish laat de jongens hun gang gaan omdat hij een zwak heeft voor hun moeder.’

Een derde vinger voegde zich bij de andere twee. ‘Drie: ‘JE BENT EEN IDIOOT!’ Hij liet zijn hand zakken. ‘Je mag van geluk spreken dat hij je mag.’

Op de een of andere manier voelde Logan zich daar niet zo gelukkig bij.