2

‘Goed, mag ik nu dan even de aandacht?’ Hoofdinspecteur Finnie sloeg met zijn vlakke hand op de tafel in de kleine briefingkamer en keek de verzamelde dienders indringend aan, om ze tot stilte te manen. Met zijn dunne, sluike haar, zijn hangwangen en zijn dikke lippen leek hij op een kikker die niet veel kans had ooit nog te veranderen in een knappe prins.

‘Dankzij de fenomenále prestatie van team drie gisteravond,’ begon hij, ‘hebben de media om onverklaarbare redenen het idee gekregen dat hier uitsluitend idioten werken.’ Hij hield een exemplaar van de Aberdeen Examiner omhoog, met op de voorpagina de paginabrede kop POLITIE SCHIET ONGEWAPENDE VROUW NEER TIJDENS AMATEURISTISCHE INVAL.

Achter in het vertrek schoof Logan ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. Voor het eerst in zes maanden had hij weer deelgenomen aan een inval en die werd nu bestempeld als ‘amateuristisch’. Knullig. Een fiasco. Een faliekante mislukking. Dat het niet zijn schuld was en hij niet eens de leiding had gehad van het arrestatieteam deed er niet toe. Zijn ogen dwaalden naar de klok aan de muur achter hoofdinspecteur Finnie. Tien over halfacht. Hij had de halve nacht doorgebracht in het ziekenhuis en de andere helft was in beslag genomen door administratieve rompslomp, zoals het schriftelijk rapporteren hoe ze erin waren geslaagd per ongeluk een burger neer te schieten. Hij had nauwelijks twee uur geslapen en drie koppen koffie hielden hem op de been.

Finnie kwakte de krant op tafel. ‘Ik heb vanochtend twee uur lang de hoofdcommissaris aan de telefoon gehad, die wilde weten waarom mijn dienders, die toch allemaal een of andere politieopleiding hebben afgerond, niet in staat zijn een doodsimpele inval uit te voeren zonder dat daarbij gewonden vallen door een schietincident.’ Hij zweeg even en trok een grimas. ‘Ben ik misschien niet duidelijk genoeg geweest tijdens de briefing? Had ik misschien een van mijn “betere” momenten, waarin ik jullie toestemming heb gegeven wild om je heen te gaan schieten? Was het dat misschien? Want de enige andere reden die ik kan bedenken is dat jullie een stelletje nutteloze imbecielen zijn. En dat kan natuurlijk niet, of wel soms?’

Niemand gaf antwoord.

Finnie knikte. ‘Dat dacht ik ook. Nou, jullie zullen wel blij zijn te horen dat Interne Zaken zich hier nu grondig over gaat buigen. Het onderzoek begint zodra we hier klaar zijn.’

De twaalf aanwezigen reageerden met afkeurende geluiden op deze mededeling.

‘Hou allemaal je waffel. Alsof júllie het zo slecht hebben. Denk liever aan die arme vrouw die nu op de intensive care ligt met een kogel in haar lijf.’ Hij wierp een blik in Logans richting. ‘Brigadier McRae, hoofdinspecteur Napier zou jou graag als eerste ontvangen. Doe ons allemaal een plezier en probeer voor de verandering eens net te doen alsof je een echte politieman bent. Zou dat lukken, denk je?’

Er viel een pijnlijke stilte en iedereen keek een andere kant op. Logan voelde dat zijn gezicht paars aanliep. ‘Ja, hoofdinspecteur.’

‘En als je daar klaar bent heb je chauffeursdienst. Dan werk je jezelf misschien wat minder gemakkelijk in de nesten. Volgende dia.’ Finnie knikte naar zijn assistent, een broodmagere brigadier met rood haar dat eruitzag als verroeste staalwol. Op het scherm verscheen de volgende afbeelding: het gezicht van een weinig opvallende man van ongeveer vijfentwintig jaar die in een of ander café naar de lens grijnsde. ‘Dit is slachtoffer nummer vijf: Lubomir Podwoiski.’

Opnieuw een knikje, waarop de volgende foto verscheen. Bijna iedereen in de kamer uitte verwensingen. Het grijnzende gezicht was verdwenen en vervangen door de in elkaar geslagen nachtmerrie die Logan de vorige avond had gezien. Geen ogen meer. Alleen nog lege, beschadigde kassen met verschroeid huidweefsel.

‘Jezus,’ zei iemand.

Finnie tikte tegen het scherm. ‘Kijk hier nog maar even goed naar, dames en heren, want dit zal nog vele malen gebeuren, net zo lang totdat we de klootzak vinden die dit doet.’ Hij liet het zwaar verminkte gezicht een volle minuut op het scherm geprojecteerd staan. ‘Volgende dia.’

Podwoiski verdween en nu verscheen een brief in beeld met veel verschillende lettertypes in diverse kleuren. ‘Deze is vanochtend aangekomen.’

Jullie hebben ze binnengelaten!!! Jullie hebben ze binnengelaten en nu lo pen ze vrij rond als wilde honden. Die Poolse beesten pikken onze banen in. Ze pakken onze vrouwen. Zelfs onze God hebben ze ons afgenomen! En jullie doen niets. Iemand moet vechten voor de goede zaak. Ik zal doen wat gedaan moet worden. Ik zal ze allemaal blind maken, net zoals ik de laatste blind heb gemaakt! En jullie zullen waden in het brandende bloed van wilde honden!!!

Finnie hield een stel doorzichtige plastic bewijszakken omhoog, elk met een soortgelijke haatzaaiende boodschap, uitgespuugd door een laserprinter. ‘Vijf slachtoffers, vijf telefoontjes, acht brieven. Ik wil dat jullie allemaal het daderprofiel nog eens opnieuw goed doorlezen. Ik heb gevraagd of dr. Goulding om drie uur wil langskomen om het bij te stellen aan de hand van het nieuwe slachtoffer en het zou plezierig zijn als we hem wat informatie kunnen geven, zodat het tenminste lijkt alsof we enig idee hebben waar we mee bezig zijn. Begrepen?’

Een bezoek aan de afdeling Interne Zaken was ongeveer even gezellig als een afspraak bij de tandarts om zonder verdoving een kies te laten trekken. Hoofdinspecteur Napier, de man wiens taak het was zijn collega’s te naaien zodra er iets fout liep, kon er niet genoeg van krijgen te benadrukken hoe halfbakken en onprofessioneel team drie had gefunctioneerd tijdens de inval de avond tevoren. En op de een of andere manier was het allemaal Logans schuld. Want hij was nu eenmaal brigadier en Guthrie slechts een doodgewone agent met een nietje in zijn gebroken neus.

Na twee uur te zijn doorgezaagd over zo ongeveer elke misstap die hij de afgelopen zeven maanden had begaan, kon Logan vertrekken. Mopperend en vloekend beende hij de trap af, op weg naar de achterdeur en het parkeerterrein, waar hij een wagen kon uitzoeken om inspecteur Finnie de komende dagen in rond te rijden. Wat een genot zou dat worden.

Op het parkeerterrein achter het hoofdbureau hadden verstokte rokers zich verzameld om even te genieten van de zon en voldoende nicotine in hun longen te zuigen om er weer een halfuurtje tegen te kunnen. Logan baande zich een weg door de massa, op weg naar de dienstauto’s.

Klote-Finnie.

Klote-Finnie en klote-inspecteur Napier.

Klotepolitiekorps Grampian.

Misschien had Napier wel gelijk. Misschien moest hij ‘overwegen een ander carrièrepad te kiezen’. Alles was beter dan dit.

‘Hé, Laz, waar gaat dat heen?’

Verdomme.

Hij draaide zich om naar inspecteur Steel, die tegen de splinternieuwe Audi van de hoofdcommissaris stond geleund, met een sigaret in haar mondhoek. Op de motorkap had ze een grote papieren beker met koffie geparkeerd. Haar kapsel zag eruit alsof het was verzorgd door een dronken gorilla, wat een aanmerkelijke verbetering was vergeleken met de vorige dag. Ze draaide haar gezicht naar de zon om haar rimpels te laten baden in de weldadige warmte van de zomerochtend. ‘Ik hoor dat je een probleempje hebt gehad gisteravond…’

‘Hou op. Napier heeft me er zowat de hele ochtend over aan mijn kop gezeurd.’

‘En hoe maakt de publiekslieveling van Interne Zaken het vandaag?’

‘Gore klootzak met zijn gore rode piekhaar.’ Logan keek naar de glimmende blauwe Audi. ‘De hoofdcommissaris vindt het vast niet leuk dat jij zijn nieuwe speeltje gebruikt als koffiebar.’

‘Lul er niet omheen. Wat zei Napier?’

‘Hetzelfde verhaal als altijd. Ik ben waardeloos. Mijn prestaties zijn waardeloos. En alles wat ik aanraak verandert in stront.’

Inspecteur Steel nam een lange trek van haar sigaret en blies de rook uit. ‘Sorry, maar ik moet toegeven dat hij met dat laatste wel een punt heeft.’

‘Dank je. Heel aardig van je.’

‘Ach, wees toch niet zo gevoelig. Je hebt even een mindere periode, dat heeft iedereen wel eens. Er zijn ergere dingen.’

‘Zeven maanden, dat noem ik geen “mindere periode”, dat noem ik een…’

‘Hoe dan ook,’ onderbrak ze hem, ‘ik heb goed nieuws: je mag met me mee vandaag naar een stel basisscholen. De een of andere geile oude bok heeft geprobeerd kinderen zijn auto in te lokken met verhalen over puppy’s en snoep.’

‘Dat schikt niet vandaag,’ zei Logan, terwijl hij een stap achteruit deed. ‘Ik moet naar het ziekenhuis om het nieuwste Oedipus-slachtoffer te verhoren en de vrouw die we…’

‘Overhoop hebben geschoten?’

‘Het was een ongeluk, oké?’

‘Ja, ik weet het. Wat ben jij lichtgeraakt vandaag. Zal ik dan maar met je meegaan om je te laten zien hoe een echte politie-inspecteur een belangrijke getuige verhoort?’

‘Is goed, dan kun je achterin zitten naast Finnie.’

Steel klemde haar kaken op elkaar, waardoor de as van haar sigaret viel en terechtkwam op de voorkant van haar bloes. ‘Ik loop nog liever blaasontsteking op.’

‘Je zult toch ooit met hem moeten samenwerken.’

‘Mijn reet.’ Ze haalde de platgedrukte peuk uit haar mondhoek en drukte hem uit op de zijspiegel van de wagen van de hoofdcommissaris. ‘Ik wens je veel plezier met inspecteur Breedbekkikker. Dan zal ik iemand anders maar de gelegenheid geven te profiteren van mijn talenten. Waar hangt Rennie uit?’

‘Die is pas vrijdag weer terug.’

‘Godallemachtig… Goed, dan neem ik Beattie wel. Heb je nou je zin?’ Ze draaide zich om en verdween geagiteerd en binnensmonds vloekend door de achterdeur naar binnen.

image

De Aberdeen Royal Infirmary was niet bepaald een gebouw waar je vrolijk van werd. Het was een verzameling fantasieloze granieten blokken die met overdekte gangen aan elkaar waren verbonden en waartussen vierkante parkeerterreinen waren aangelegd. Het geheel had de uitstraling van een trap tegen je ballen.

Inspecteur Finnie had gedurende de rit naar het ziekenhuis geen woord gesproken. Hij zat achterin en frummelde aan zijn BlackBerry. Waarschijnlijk stuurde hij mailtjes met klachten over de kwaliteit van zijn ondergeschikten naar de baas van de recherche.

‘Waarom heb je brigadier Pirie niet genomen, als ik vragen mag?’ vroeg Logan, terwijl hij aan een tweede poging begon om een parkeerplaats te vinden voor de glimmende nieuwe Vauxhall.

‘Je was natuurlijk niet mijn eerste keus, dat klopt. Maar Pirie moest vanochtend naar de rechtbank. Zodra hij terug is draag je de zaak aan hem over, begrepen? Want het wordt tijd dat er een beetje schot in komt.’ Finnie keek somber naar de zoveelste rij slecht geparkeerde auto’s die ze passeerden. ‘Nou, ik geniet erg van deze rondrit, maar ik heb wel wat beters te doen. Doe me een lol en zet me af bij de ingang, dan zie ik je later. Zou dat lukken, denk je?’

Logan hield zijn mond en deed wat hem werd gevraagd.

Een kwartier later volgde hij een moddervette verpleegster met benen als boomstammen naar de intensive care.

‘Niet om het een of ander,’ klaagde ze, ‘ze kunnen het misschien niet helpen, maar toch: als je naar een ander land verhuist dan zou je toch tenminste de taal kunnen leren.’ Ze volgde de gekleurde belijning in het linoleum en sloeg rechts af. ‘Zodra ze iets hebben gedronken kunnen ze geen woord Engels meer uitbrengen. Mijn man trouwens ook niet, maar ja, die komt uit Ellon, dus wat wil je. Nou, we zijn er.’

Ze wees naar een eenpersoonskamer aan het eind van de gang. Bij de deur zat een agent in uniform. Hij was verdiept in een roddelblad dat, te oordelen naar de kop op het omslag, een diepgravend artikel bevatte over beroemdheden met cellulitis.

‘Nou,’ zei de verpleegster, ‘je vindt het hopelijk verder wel. Ik moet naar een presentatie waar iemand ons twee uur lang gaat uitleggen waarom we onze handen moeten wassen. Politici zouden zich eens met belangrijker zaken bezig moeten houden…’

Logan keek haar na terwijl ze mopperend weg waggelde. Vervolgens liep hij naar de agent en keek over diens schouder naar een foto van een vrouw met een bikini en vlezige dijen. ‘Wie is dat?’

De agent haalde zijn schouders op. ‘Geen idee. Maar ze heeft leuke tieten.’

‘Is Finnie binnen?’

‘Ja. Hij ziet eruit alsof er iemand in zijn schoenen heeft gescheten.’

Logan deed alsof hij geschokt was. ‘Moet ik je eraan herinneren dat je het over een meerdere hebt?’

‘Maar toch is het een sarcastische klootzak.’

Daar was weinig tegen in te brengen.

Logan duwde de deur open en liep de felverlichte ziekenkamer binnen. Lubomir Podwoiski lag in bed met een verband over zijn ogen en een morfine-infuus dat was aangesloten op zijn linkerhand. Finnie en een politietolk hadden aan weerszijden van het bed plaatsgenomen. De hoofdinspecteur zat met zijn handen over elkaar terwijl de vrouwelijke tolk iets wat hij had gezegd in het Pools vertaalde.

Na een lange stilte mompelde Podwoiski iets. De tolk boog zich over hem heen, totdat haar oor zich op drie centimeter afstand van de mond van de blinde man bevond. Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Hij zegt dat hij het zich niet kan herinneren.’

Finnie klemde zijn dunne lippen op elkaar, waardoor zijn mond een extra gemeen trekje kreeg. ‘Vraag – het – hem – opnieuw.’

De tolk zuchtte. ‘Ik heb het hem nu al tig keer gevraagd.’

‘Ik zei dat je het hem nóg een keer moet vragen.’

‘Goed. Mij best.’ Ze schakelde weer over op het Pools.

De inspecteur keek op en zag Logan in de deuropening staan. ‘Waar heb jij uitgehangen?’

‘Ik moest kilometers verderop parkeren. Wil je dat ik…’

‘Nee. Ga jij maar met die vrouw praten. Weet je nog wie ik bedoel? Dat arme mens waar jullie zo nodig op moesten schieten? Het zou fijn zijn te weten waarom ze daar was en wat ze heeft gezien.’

‘Maar…’

‘En liefst nog vandaag.’

‘Ja, hoofdinspecteur.’

Ze zag eruit alsof ze van porselein was, afgezien dan van de paarse kneuzingen. Maar je kon nog zien dat ze voordat dit gebeurde aantrekkelijk moest zijn geweest…

Ze lag bewegingsloos op de medium care-afdeling en was met een wirwar van draden en buizen verbonden aan een aantal machines. Haar borst bewoog langzaam op en neer, dankzij de beademingsapparatuur naast haar bed.

Logan wenkte een verpleegkundige en informeerde hoe de patiënt het maakte.

‘Niet zo best.’ Ze pakte de kaart die aan het voeteneinde van het bed was bevestigd. ‘De kogel heeft de dunne darm doorboord, de milt beschadigd en de ruggengraat geraakt. Ze kunnen hem pas verwijderen als ze er wat beter aan toe is. Ze heeft veel bloed verloren.’

‘Enig idee wie ze is?’

‘Ze is nog niet bij bewustzijn geweest.’ De verpleegkundige hing de kaart weer aan het voeteneinde. ‘Het enige wat ik u kan vertellen is dat ze begin twintig is. Voor de rest weten we niets.’

‘Verdomme…’ Logan wees op de plastic kan met water die op het kastje naast het bed stond. ‘Mag ik een van de glazen lenen?’

‘Waarvoor?’

‘Ik heb mijn vingerafdrukkit niet bij me.’ Logan trok een paar latex handschoenen aan, pakte een glas en veegde dat schoon met een hoek van het beddenlaken. Vervolgens opende hij de rechterhand van de vrouw en rolde het glas langzaam langs haar vingertoppen.

Hij staarde naar haar pols. Er liep een centimeterbrede striem omheen, als een schakelarmband van kleine paarse kneuzingen. De linkerpols zag er hetzelfde uit. ‘O, shit…’

Logan zette het glas terug op het kastje. ‘Help me eens de lakens los te trekken. Ik wil haar enkels even bekijken.’

‘Geen sprake van. Dan kan ik het bed weer opnieuw gaan opmaken. Ik heb nog meer patiënten, zeg!’

Maar Logan luisterde niet. Hij trok de lakens los, waardoor een paar witte benen zichtbaar werd. De enkels hadden een vergelijkbare ring van kneuzingen. ‘Hebben jullie gekeken of ze is verkracht?’

‘Wat? Nee. Waarom zouden we dat…’

‘Kijk dan naar haar polsen en enkels. Ze is vastgebonden en geslagen. En het is een mooie meid. Denk je dat het daarbij is gebleven?’

‘Ik haal een dokter.’