‘Hebt u wat kleingeld?’
Logan bleef staan en keek omlaag naar het hoopje mens dat op de grond zat aan het begin van Lodge Walk, een smalle steeg die langs het Tollbooth Museum en de kroeg op de hoek liep en waardoor je vanuit Union Street het hoofdbureau kon bereiken. Het was een sluipweg die veel werd gebruikt door geüniformeerde en ongeüniformeerde politiemensen. Je trof er zelden zwervers aan. Daarvoor was het op donderdagochtend om vijf voor zeven trouwens ook wel een beetje vroeg.
Ze zat met haar benen over elkaar geslagen op een oranje parka à la Kenny uit South Park en keek hem met pandaogen aan. Ze had haar best gedaan ze op elkaar te laten lijken, maar het linkeroog was gezwollen en de dikke laag make-up en de overmaat aan oogschaduw konden dat maar deels verhullen. Felrode aderen liepen als een spinnenweb door het oogwit, waardoor haar pupil op een smaragd leek, drijvend in een zee van Tabasco. Het was Tracey, het meisje dat Creepy Colin McLeod ervan had beschuldigd Harry Jordans hoofd met een hamer tot moes te hebben geslagen.
Ze droeg een korte zwarte rok, een kanten topje waar aan de zijkant het beveiligingslabel uit de winkel nog aan hing, enkellaarzen met hoge hakken en kousen met meer ladders dan de doorsnee brandweerkazerne. Iemand had haar neus gebroken.
‘O,’ zei ze, ‘ben je daar…’ Tracey stak haar hand uit en Logan trok haar overeind. Ze kon nauwelijks staan op de tien centimeter hoge hakken. Terwijl ze zich vooroverboog om de parka te pakken waarop ze had gezeten, ving Logan een glimp op van de huid tussen haar rok en haar topje. Het was een collage van striemen en kneuzingen.
‘Ik wacht hier al zowat een eeuw.’ Ze streek met een hand door haar gebleekte blonde haar. ‘Heb je misschien iets te roken? Ik smacht naar een sigaretje.’
‘Ik ben al jaren geleden gestopt. Wat is er met je gezicht gebeurd?’
Ze draaide zich om en tuurde naar Union Street, waar een paar duiven aan het vechten waren om een onbeheerd achtergelaten portie kebab. ‘Ik heb me vergist, weetjewel? Over wat er is gebeurd. Colin McLeod was niet degene die Harry in elkaar heeft geslagen.’
‘Hij was het niet. Het was iemand anders. Colin heeft hem niet aangeraakt.’
‘Je kunt je verklaring niet zomaar veranderen…’
‘Ik had het verkeerd, misschien was ik niet bij mijn positieven of zoiets, weetjewel? Colin was helemaal niet in de buurt toen Harry zijn hoofd werd ingeslagen.’
‘En opeens heet hij “Colin” in plaats van “Creepy”? Vertel eens, Tracey, heeft dit niet toevallig iets te maken met dat nieuwe blauwe oog van je?’
‘Ik heb me vergist, oké? Het was Colin niet, jullie moeten hem vrijlaten!’
‘We hebben een klauwhamer in de garage van Colin McLeod gevonden met sporen van Harry Jordans bloed erop.’
‘Dat… We…’ Ze wreef over haar armen. ‘Die moeten jullie daar expres hebben neergelegd om hem erin te luizen.’
‘Jij hebt gisteravond zeker een bezoekje gehad van Agnes McLeod, nietwaar? Of van een stel “zakenrelaties” van haar zoon. Die hebben je geholpen aan een andere versie van wat er is gebeurd.’
‘Nee! Ik kan het me nu gewoon beter herinneren. Het was Colin niet. Hij heeft het niet ge…’ Ze greep Logans hand. ‘Jullie moeten hem vrijlaten.’
‘Dat gaat niet, het is…’
‘Moet ik je pijpen? Nu meteen? Gratis en voor niks? Nee? Ik heb vriendinnen, weet je. We kunnen een show voor je opvoeren. Een orgie of zoiets. Je kunt doen wat je maar wilt en we zullen het aan niemand vertellen…’ Ze bevochtigde haar gebarsten lippen met haar tong, zodat er een spoortje speeksel achterbleef. Het effect was niet bepaald erotisch ‘Je weet dat je het wilt…’
‘Nee, dat wil ik helemaal niet.’
Logan haalde in de kantine een broodje met boter en jam. En omdat een spekboterham min of meer een uit de kluiten gewassen croissant was, was het technisch gesproken een continentaal ontbijt. Al kauwend ging hij op weg naar de ochtendbriefing.
Met een beetje geluk deden al dat zout en al die verzadigde vetten hem de das om voordat hij Finnie moest gaan vertellen dat Tracey haar verklaring had ingetrokken.
Halverwege de trap ging Logans telefoon. Hij maakte een hand vrij. ‘Hallo?’
‘Hallo? Ja?’ Een mannenstem. ‘Met brigadier Mackie?’
‘O, heet u zó? Sorry. Met pastoor John Burnett, van de Heilig Hartkerk… al moet ik nu eigenlijk zeggen van de Sint Pieter. Eh, ik weet dat het vroeg is, maar u had een boodschap ingesproken met het verzoek terug te bellen.’
Twee minuten later haastte Logan zich door de zij-ingang naar buiten, met in zijn voetspoor een tegenstribbelende brigadier Karim.
‘Maar ik moet bij de briefing zijn; je weet hoe Finnie is!’ Karim droeg het standaarduniform van politiekorps Grampian: zwart T-shirt, zwart steekwapenbestendig vest, zwarte pet, zwarte broek, zwarte laarzen en een fluorescerend geel vest met de tekst ‘POLITIE’ op de achterkant. Het laatstgenoemde kledingstuk bedierf de ninja-uitstraling van het geheel een beetje.
Logan toetste de cijfercombinatie in op het slot van het hek dat toegang bood tot Lodge Walk. ‘We zijn maar vijftien minuten weg.’
‘Maar…’
‘Je kunt mij de schuld geven als je wilt.’
‘Reken maar dat ik dat doe.’ Hij volgde Logan door de smalle, schaduwrijke steeg. De zon in Union Street was verblindend. ‘Jezus!’ Karim trok zijn pet zover mogelijk omlaag, zodat zijn gezicht schuilging onder de klep en zijn oren er in een vreemde hoek onder uitstaken. ‘Het lijkt hier wel een magnetron.’
Ze staken de weg over en liepen naar de Castlegate, een groot plein met kasseien en duivenstront, met in het midden de vuile carrousel van het marktkruis. Een paar zwervers leunden tegen het hek rondom de citadel van het Leger des Heils. Ze laafden zich aan de ochtendzon en gebruikten een ontbijt van sterke drank en sigaretten. Ze zwaaiden en riepen toen agent Karim langsliep.
Logan zwaaide terug. ‘Ik wist niet dat je familie had in Aberdeen.’
‘O, hahaha.’ De agent snoof. ‘Dat zijn Vieze Bob en zijn maat Richard. Ik heb ze een keer geholpen toen iemand ze in elkaar wilde slaan. Ze mogen dan stinken, maar in elk geval zijn ze dankbaar, in tegenstelling tot sommige andere mensen. Gisteren moest ik tussenbeide komen bij een vechtpartij tussen twee groepen stappende meiden bij de McDonald’s. Die noemden me een vuile Paki en probeerden me te onthoofden met een plastic dienblad. Ze zeiden dat ik moest oprotten naar waar ik vandaan was gekomen.’
‘Wat? Bedoelden ze de exotische, zonovergoten stranden van Fraserburgh?’
‘Zoiets maakt je trots dat je een Schot bent, nietwaar?’
De katholieke Sint Pieterkerk ging schuil tussen een kiosk annex copyrette en een voormalige kapperszaak aan het eind van Castlegate. Tussen de twee gebouwen leidde een smalle doorgang naar een minuscule binnenplaats die naar bleekwater stonk.
Onder een boograam met gewoon glas bevonden zich twee grote blauwe deuren, met een bordje waarop een tekst stond te lezen die gangbaar was in dit gedeelte van de stad: OPGELET – DIT PAND WORDT BEWAAKT MET BEHULP VAN CAMERATOEZICHT.
Karim liep ze voorbij en beende door naar de houten deur van het parochiehuis. Daarachter bevond zich een schone, maar vervallen hal: lichtgele muren, plafonds waarvan de witte verf afbladderde, zodat het grijze pleisterwerk eronder zichtbaar werd. Het geheel ademde een sfeer van verval die Logan hier niet had verwacht.
Het was iets heel anders dan de weelderige overdaad van het Vaticaan. Meer een stervend familielid over wie niemand wilde praten en bij wie je zeker niet op bezoek ging.
De agent opende een deur met glas, die naar de rest van het gebouw leidde en riep: ‘Is daar iemand?’
Een stem antwoordde: ‘Hallo? Ik ben in de keuken.’
Logan volgde Karim naar een groot vertrek met een grote tafel en stoelen die betere tijden hadden gekend. Waarschijnlijk ten tijde van de Krimoorlog.
Aan de tafel zat een man achter een geopende laptop. Hij was begin veertig, met een wilde bos haar dat grijs werd bij de slapen. Hij droeg een zwart gewaad met een dun blauw vest erover, en een bril. ‘Agent! Wat leuk om je weer te zien. Heb je hem nog te pakken gekregen?’
Hij stak zijn hand uit en Karim schudde hem glimlachend.
‘Nog niet, pastoor.’
‘O, dat is jammer… Maar ik weet zeker dat jullie allemaal je best doen.’ Hij kwam half overeind uit zijn stoel en gaf Logan een hand. ‘Kennen wij elkaar?’
‘Brigadier McRae. Pater Burnett?’
‘Klopt. Waarom pakken jullie niet een stoel, dan kunnen we praten.’
Logan en Karim gingen zitten en luisterden hoe het theewater aan de kook raakte, terwijl pastoor Burnett iets zocht in de koelkast.
‘Het vervelende van ons opendeurbeleid is dat er altijd mensen zijn die vergeten de melk weer terug te zetten in de koelkast. Ha, mooi!’ De pastoor kwam tevoorschijn met een pak halfvolle melk. ‘Waar was ik gebleven?’
Logan wees op de ingelijste foto aan de muur: het was pastoor Burnett, in vol ornaat gefotografeerd voor de Heilig Hartkerk in Torry.
‘Juist. Ja, die is al jaren in een beroerde staat, maar we hebben eindelijk voldoende geld bij elkaar gekregen om hem behoorlijk te laten opknappen. Dus zolang hij dicht is en wordt gerenoveerd, zit ik hier om een handje te helpen. Dat is aanstaande vrijdag alweer vier maanden.’
Theezakjes, heet water, melk. Hij hield Logan een mok onder zijn neus. ‘Is dat de goede kleur voor u?’
‘Prima. Kunt u iets meer vertellen over uw congregatie?’
‘Ja, dat is wel een mooi verhaal…’ Hij zette de thee op tafel, gevolgd door een blik luxe biscuitjes van Marks & Spencer. ‘Vorig jaar zijn we begonnen de mis in het Pools te doen; we dachten dat ze zich misschien meer thuis zouden voelen als we ze in hun eigen taal konden bedienen. Dat het ze misschien zou helpen beter te integreren. Maar al spoedig kwamen ze alleen nog naar de Poolse mis, dat was het probleem. In plaats van ervoor te zorgen dat ze de mensen hier beter leerden kennen, creëerden we een gesegregeerde katholieke gemeenschap die zich helemaal niet mengde.’
Hij slurpte zijn thee. ‘Om een lang verhaal kort te maken, toen we de Heilig Hartkerk sloten voor renovatie besloten we het nog een keer te proberen. Nu doen we de mis voor de helft in het Pools en voor de andere helft in het Engels. Vier keer per week.’
‘En werkt dat?’
‘Tot nu toe wel. We zitten letterlijk stampvol. Je zou denken dat de meeste mensen liever naar de kathedraal zouden gaan, maar… nou ja, hun verlies is onze winst.’ Pastoor Burnett nam een chocoladebiscuitje. ‘Een van mijn parochianen neemt elke week een blik voor me mee. Tussen ons gezegd en gezwegen vermoed ik dat ze afkomstig zijn van winkeldiefstal, maar ze is in de tachtig, dus wat kun je eraan doen?’ Hij bood ze nog een biscuitje aan. ‘Maar ik neem aan dat jullie niet zijn gekomen om over de integratie van de Polen en gejatte biscuitjes te praten.’
‘Eigenlijk wel, min of meer,’ antwoordde Logan. ‘Hebt u sinds de Polen bij u naar de mis komen, gemerkt dat er iemand niet meer komt opdagen? Iemand die vroeger altijd naar de Heilig Hartkerk kwam?’
Een frons. ‘Niet dat ik weet.’
‘Woont bij zijn moeder? Vader dood? Werkt waarschijnlijk in een café, in een hotel of in de bouw?’
Pater Burnett zette zijn thee neer. ‘Waar gaat dit over?’
‘Kent u Oedipus?’
‘Griekse tragedie: vermoordde zijn vader en sliep met zijn moeder; een beetje zoals het leven in Fraserburgh…’
Karim schoot overeind. ‘Wat?’
‘Sorry, ik bedoelde er niets mee. Daarna lepelde hij zijn eigen ogen eruit.’
Logan haalde een stapel foto’s tevoorschijn en legde ze op tafel. Op elke foto stond een slachtoffer afgebeeld met lege, verbrande oogkassen. ‘Ik geloof dat degene die dit heeft gedaan lid was van de Heilig Hartkerk.’
De pastoor staarde naar de foto’s en sloeg vervolgens een kruis. ‘Lieve god…’
‘Heeft iemand u misschien iets verteld? Tijdens de biecht, bedoel ik?’
Dat leverde Logan een strenge blik op. ‘De biecht is heilig, brigadier. Dat zou ik u nooit kunnen vertellen, zelfs als ik het wist.’
Logan pakte een willekeurige foto. ‘Luboslaw Frankowski dronk zich dood zes weken nadat dit was gebeurd. De maatschappelijk werker die hem begeleidde was twee weken ziek. Toen ze hem weer ging opzoeken was hij al negen dagen dood. Al die tijd had hij alleen in zijn flat gelegen, in de warme junimaand… Het rook verschrikkelijk.’
Het gezicht van pastoor Burnett vertrok. Hij zuchtte. ‘Ik weet dat het moeilijk is om het te accepteren, maar ik mág de vertrouwelijkheid van de biecht niet schenden.’
‘Dus als iemand hier binnenkomt en u vertelt dat hij zeven mensen de ogen heeft uitgestoken en hun oogkassen vervolgens heeft verbrand… wat geeft u ze dan, drie Weesgegroetjes? En is zo iemand daarna dan bevrijd van zijn zonden?’
‘Nou,’ antwoordde de priester terwijl hij het deksel op het blik met biscuitjes deed, ‘dan zou ik zo iemand ervan proberen te overtuigen dat hij naar de politie moet gaan om zich aan te geven. Maar dat doet niet ter zake want er is niemand die zoiets bij mij is komen opbiechten. Als iemand dat wél had gedaan, had ik u dat niet kunnen zeggen, maar ik kan het u wél vertellen als het níét zo is.’
In de gang klonk een zoemtoon en pastoor Burnett keek omhoog naar de monitor die op de koelkast stond. Die vertoonde beelden van de binnenplaats; de camera bewoog langzaam van links naar rechts. ‘We hebben hier veel last van mensen die komen urineren als de pubs dichtgaan.’
De kale schedel van iemand die voor de deur stond kwam in beeld.
Pastoor Burnett schoof zijn stoel naar achteren en stond op. ‘Willen jullie me even excuseren?’
Logan wachtte totdat de voordeur open werd gedaan en hij het gedempte geluid van een conversatie hoorde, waarop hij zich tot agent Karim wendde. ‘Geloof je hem?’
‘Ik zou niet weten waarom niet. Het is een aardige vent. Mijn laatste bezoek hier was vanwege een inbraak. Iemand had de verbindingsdeur naar het podium ingetrapt en de boel overhoopgehaald. Hij stuitte op de pastoor toen die in bad zat. De arme man moest zich eruit lullen in adamskostuum en met een glimlach. Maar ja, hij is dan ook priester. Zo iemand kun je wel vertrouwen.’
‘Er zijn duizenden koorknapen met heel andere ervaringen.’ Logan liep naar het raam en bekeek de ommuurde tuin. Rozenstruiken voorin, een doopvont in het midden en een lawine van boodschappentassen in de hoek. ‘Als Oedipus echt lid van de Heilig Hartkerk was, waarom zegt dat signalement pastoor Burnett dan helemaal niets?’
‘Te vaag?’
‘Sorry voor de onderbreking.’ De pastoor kwam terug met een bruine papieren zak in zijn handen. Hij haalde er een verzameling glazen potten uit en borg die op in een van de kasten. ‘Golabki: gevulde koolrolletjes. Daar ben ik dol op; ik heb ze voor het eerst geproefd toen ik in Krakau werkte. Elke keer als zijn neef hem komt opzoeken brengt meneer Wolowski me er een paar.’
Pastoor Burnett sloot de kast. ‘Het is goed volk, brigadier. Ze komen hier om hun gezinnen een beter leven te geven, ze werken hard en – inderdaad – er zijn erbij die graag drinken en wat lawaaiig kunnen worden, maar in de kern… Wat ik zeggen wil: als iemand het op ze heeft gemunt dan wil ik graag helpen, oké?’
‘Oké.’
Pastoor Burnett dirigeerde het tweetal vriendelijk naar de gang. ‘Ik zal er vanavond tijdens de mis een woordje aan wijden. Misschien dat ik wat informatie voor jullie kan loskrijgen.’
Hij bleef staan bij de voordeur en schudde ze de hand. Logans hand hield hij wat langer vast. ‘Misschien is het niet aan mij om dit te zeggen, maar eerlijk gezegd weet ik wie u bent. Ik heb vorig jaar het een en ander gelezen over u en die Vleesmeester-zaak.’
Logan deed zijn mond open om te protesteren, maar de pastoor praatte door. ‘Ik realiseer me dat u het waarschijnlijk niet wilt horen, en u bent duidelijk niet katholiek, maar als u ooit de behoefte voelt om erover te praten: u hebt mijn nummer.’
Toen ze weer terug waren op het bureau was de briefingkamer leeg; alleen aan de geur van koffie en tenenkaas was te merken dat er even tevoren een groot aantal rechercheurs en agenten van de uniformdienst opeengepakt hadden gezeten. Logan liet agent Karim bij de balie achter en liep naar de kamer van Finnie. Hij kon het slechte nieuws beter maar meteen gaan brengen…
Pirie was present; hij schreef iets op een whiteboard dat al vol hing met foto’s, diagrammen en notities: Oedipus, het verhaal van een onderzoek dat leidde tot niets.
Finnie keek op van een rapport toen Logan binnenkwam.
‘Kijk eens aan,’ zei hij, terwijl hij zijn ogen weer op het rapport richtte. ‘Brigadier McRae, wat fijn dat je ons vandaag weer met je aanwezigheid komt verblijden. Laat me raden: je was vanochtend te druk met het ondervragen van je dekbed om aanwezig te kunnen zijn tijdens mijn ochtendbriefing?’
Pirie grinnikte. ‘Hèhèhè, “het ondervragen van je dekbed”, dat is…’
Finnie snoerde hem de mond. ‘Als ik iemand wil hebben die alles herhaalt wat ik zeg dan koop ik wel een papegaai.’
De punten van Piries oren werden pimpelpaars. ‘Het spijt me, hoofdinspecteur.’
‘Zeg, McRae, zou je me eens willen vertellen wat er zo belangrijk was?’
Daar gaan we dan. ‘Tracey Hamilton wil haar verklaring intrekken. Ze zegt dat Colin McLeod toch niet degene was die Harry Jordan de schedel heeft ingeslagen.’
Hij stelde hen op de hoogte van de details. In plaats van te gaan vloeken en tieren, leunde Finnie achterover, drukte zijn vingertoppen tegen elkaar en zei: ‘Uitstekend.’
‘O?’
De hoofdinspecteur wees naar Pirie. ‘Hoe lang zit ik nu al achter de McLeods aan? Vijf jaar? Zes?’
Zijn assistent knikte. ‘Op zijn minst.’
‘En nu valt het allemaal op zijn plaats. Wat maken mij die getuigen uit. We hebben genoeg forensisch bewijsmateriaal om Creepy Colin minstens veertien jaar te kunnen opsluiten. Simon is uitgeteld en zo blind als een mol. En als die prostituee van jou onder druk is gezet om haar verklaring in te trekken dan kunnen we ook de moeder aanpakken wegens poging tot belemmeren van de rechtsgang.’ Hij trommelde met zijn vingers op het bureaublad. ‘Dit belooft een mooie dag te worden, mannen!’
‘Ja, maar…’ Pirie schraapte zijn keel. ‘Die ziekenbroeders van gisteren hebben een officiële klacht ingediend. Ze zeggen dat we onethisch hebben ge–’
‘Zal best, maar je moet nu eenmaal een ei breken om een omelet te kunnen bakken.’ De hoofdinspecteur draaide zijn stoel om en keek naar het Oedipus-whiteboard en vervolgens naar een kleiner whiteboard, waarop stond: STACARAVAN VOL MET VUURWAPENS – TERRORISTEN? – DRUGS? – BANKOVERVAL? Het woord DRUGS was driemaal onderstreept.
‘Pirie, leg je oor eens te luisteren bij je informanten. Jamaicanen, Chinese bendes, de Northfield Massive, de Kincorth Groove Brigade en wat je verder nog te binnen schiet. Ik wil weten wie erop uit is de handel van de McLeods over te nemen. McRae, we hebben gisteravond een schooier uit Manchester opgepikt die heroïne probeerde te verkopen aan een stel stappende meiden. Een zekere Steve Preston. Zet hem in een verhoorkamer, dan zullen we eens zien wat hij te vertellen heeft.’
Logan bewoog zich niet. ‘Ik dacht dat Pirie hem gisteravond al had verhoord.’
‘Nee, ik heb Pirie opdracht gegeven hem naar een verhoorkamer te slepen, zodat hij zogenaamd toevallig die Kevin Murray van jou op de gang zou tegenkomen. Was dat geen leuke verrassing?’
‘Heb je dat expres gedaan?’
‘Onze vriend Preston staat bekend als een drugsdealer die graag steekwapens hanteert. Jij zei toch dat Murray onder druk was gezet door drugsdealers uit Manchester die zijn gezicht met een mes hadden bewerkt?’ Finnie stak zijn handpalmen omhoog. ‘Zo moeilijk is het niet.’
‘Maar ze hebben gedreigd Kevin Murrays kinderen te vermoorden!’
‘Dat regel ik wel. Zorg jij nou maar dat Steve Preston straks in verhoorkamer drie zit.’
‘Ik had eigenlijk gehoopt bij dat verhoor aanwezig te kunnen zijn, hoofdinspecteur,’ zei Pirie.
‘Jij hebt belangrijker dingen te doen.’ De hoofdinspecteur stond op en liep naar de deur. ‘Er is een drugsoorlog gaande en we zitten met een caravan vol vuurwapens. Ik kan niet toestaan dat een stelletje nieuw komers mijn stad verandert in het centrum van Basra.’
‘Neem me niet in de maling.’ Finnie plantte zijn ellebogen op de tafel en keek de arrestant broeierig aan. ‘We weten dat je het hebt gedaan.’
Logan had het gevoel dat Steve Preston anders geen man voor een geintje was.
‘Ik zeg niets meer zonder mijn advocaat.’ Het Manchester-accent klonk een beetje rauw om acht uur ’s ochtends, maar dat paste bij zijn ongezonde gelaatskleur en bloeddoorlopen ogen. Het spul dat hij de vorige avond had genomen – wat het dan ook geweest mocht zijn – was uitgewerkt en hij stond er alleen voor.
Finnie sloeg zijn armen over elkaar en trok een pruillip. ‘O, het spijt me. Misschien heb ik het de vorige vier keer niet duidelijik genoeg uitgelegd. Je advocaat mag pas komen als ík het zeg en niet eerder.’
‘Nee, ik ben al tig keer gearresteerd en ik ken mijn rechten.’
De hoofdinspecteur sloot zijn ogen en knarsetandde. ‘Godallemachtig… McRae?’
Logan probeerde het opnieuw. ‘Het Schotse strafrechtsysteem is anders, Steve. Je mag je advocaat pas spreken als wij hier klaar zijn.’
‘Ik ken mijn rechten, verdomme!’
Finnie: ‘Waarom heb jij Kevin Murray opdracht gegeven de Turf ’n Track in brand te steken?’
‘Ik heb nog nooit van ene Kevin Mornay gehoord.’
‘Echt niet? Kevin Murray zegt iets anders, namelijk. Hij zegt dat jij en je maten hebben gedreigd zijn moeder en zijn kinderen te vermoorden als hij niet deed wat je wilde. Hier heb ik zijn verklaring…’ Finnie haalde een stapeltje papieren uit een bruine envelop en kwakte het op het gebarsten formica.
Stilte.
‘Nou, dan liegt die vuile etter.’
Logan tikte op het tafelblad. ‘Je herinnert je mij niet meer, hè, Steve? Ik was erbij toen jij en je maten het gezicht van Kevin Murray met een mes bewerkten.’
Steve schoof ongemakkelijk in zijn stoel. ‘Nee… daar was ik helemaal niet bij.’
Logan keek naar Prestons handen. Tussen zijn duim
en zijn wijsvinger had hij een zelfgemaakte tatoeage. Hij was te
klein en het was de verkeerde hand, dus hij was niet capuchon
nummer één, maar wat maakte het uit: ‘Je was er wél. Sterker nog,
volgens mij was jí degene die
hem hebt gestoken.’ Logan wendde zich tot Finnie. ‘Wat staat er
tegenwoordig op mensen die iemand aanvallen met een dodelijk
wapen?’
Finnie dacht even na. ‘Acht jaar. Tien bij rechter McNab, die is nogal fanatiek.’
‘Ik heb helemaal niemand gestoken!’
‘Wel waar,’ zei Logan. ‘En zal ik je eens wat vertellen? Rechercheur Rennie heeft je óók gezien. Twee politiemensen als getuigen, dat is voor elke jury goed genoeg.’
‘Ik was het helemaal niet! Het was Baz…’ Hij keek verschrikt en deed zijn mond weer dicht. ‘Ik bedoel, ik was er niet. En verder was er ook niemand.’
Logan schreef met veel omhaal HET WAS BAZ in zijn opschrijfboekje, met grote blokletters.
‘Wat? Nee, dat kun je niet opschrijven, ik heb nooit gezegd dat het Baz was.’
‘We kunnen de band wel even terugspoelen om het te controleren, als je wilt?’
Finnie haalde een nieuw A4’tje uit de bruine envelop. ‘Waar woon je, Steve?’
‘Ik heb niet gezegd dat het Baz was! Zeg dat tegen hem!’
‘Ik lees hier dat je je elke woensdagochtend moet melden bij de reclassering. In Manchester.’ Finnie keek op zijn horloge. ‘Jeetje, het ziet ernaar uit dat je dat niet gaat halen. Denk je dat ze teleurgesteld zullen zijn als ik ze vertel dat je in Aberdeen bent gearresteerd wegens drugshandel en poging tot moord?’
‘Poging tot moord? Wat? Nee, dat was ik niet, je zei toch dat ik die klootzak alleen maar had gestoken?’
‘De verdachte zei: “Dat ik die klootzak alleen maar had gestoken…”’ Logan schreef het op in zijn notitieboekje.
‘Laat hem daarmee ophouden!’
Finnie zoog de lucht naar binnen als een monteur die slecht nieuws heeft over je auto. ‘Dat ziet er niet best uit, hè, Steve?’
‘Ik heb helemaal niets gedaan!’
‘Ik heb een idee. Waarom pakken we die goede vriend van jou niet op? Die Baz, oftewel Barry Hartlay… Kijk maar niet zo verschrikt, toen ik het met de politie van Manchester over jou had, hebben ze me een lijst gegeven van je maten.’
‘Wat? Nee, ik…’
‘Als we hem die band laten beluisteren waarop te horen is dat jij hem verlinkt, denk je dan dat hij zal doen wat je van een echte maat zou verwachten? Bekennen en zorgen dat jij er niet voor op hoeft te draaien?’
Steve transpireerde en zijn ogen dansten zenuwachtig heen en weer van Logan naar Finnie. ‘Ik… Ik… Dat kunnen jullie niet… Nee… Hij…’
Logan liet hem even stamelen en toen schoot hem iets te binnen. Hij boog zich over de tafel en tikte Steve op de arm. Steve maakte een schrikachtige beweging.
‘Wist je trouwens dat er beveiligingscamera’s hingen in die Poolse winkel?’ Een leugen, maar het was het proberen waard.
‘Poolse winkel?’ zeiden Finnie en Steve tegelijkertijd.
‘Wat geinig moet het zijn geweest om die zaak te vernielen. Het zag er in elk geval geinig uit. Uit elkaar spattende glazen potten, de inhoud die alle kanten op is gespat.’ Logan floot. ‘En dan natuurlijk de uitdrukking op het gezicht van die Pool toen hij zag dat zijn toonbank omver was gegooid… Waanzinnig!’
Deze wending in het verhoor leek Steve even in verwarring te brengen. Toen verscheen er een uitdrukking van wanhoop op zijn gezicht. ‘Waren er camera’s en zo?’
‘Wat dacht jí
dan?’ Logan boog zich voorover en fluisterde: ‘We hebben prachtige
opnamen van jou, terwijl je bezig bent de boel aan gruzels te
slaan…’
‘Maar ze hadden gezegd dat er helemaal geen camera’s waren…’
‘Overigens heeft die winkelier me verteld dat jullie een stel mietjes waren en dat hij jullie zelfs met één hand op de rug gebonden nog de baas was geweest. Hij zou jullie geen cent hebben gegeven.’
Steve zakte als een pudding onderuit in zijn stoel en begroef zijn gezicht in zijn handen. ‘“Kom naar Aberdeen”, zegt hij. “Je kunt de boel daar zonder moeite overnemen”, zegt hij…’
‘Als je je daar ooit nog een keer vertoont met dat stelletje homo’s dan krijgen jullie billenkoek, heeft hij gezegd.’
‘O ja?’ Steve haalde zijn handen voor zijn gezicht weg en keek Logan woedend aan. ‘Dan zullen we eens zien of hij vanmiddag ook zo’n grote mond heeft, oké? Dan zullen we zien of hij het gore lef heeft me hier in mijn gezicht… Wat zitten jullie nou te grijnzen?’ Hij leunde achterover en keek Logan en Finnie met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Wat nou?’