30

Eenmaal terug op het hoofdbureau zagen de zaken er niet beter uit. Een halfuur nadat Logan was teruggekeerd van de plaats delict werd hij bij de afdeling Interne Zaken ontboden. Hij zat op een krakende oranje plastic stoel in de wachtruimte bij de kamer van inspecteur Napier en kauwde op de binnenkant van zijn wang, terwijl hij zich afvroeg hoe hij de gang van zaken een positieve draai kon geven.

In elk geval was er dit keer niemand neergeschoten. Misschien kon hij…

Zijn telefoon produceerde een kakofonie van elektronische klanken. Hij haalde hem tevoorschijn, keek naar het nummer in het beeldscherm, fronste zijn wenkbrauwen en nam op. ‘McRae?’

‘Hallo? U had toch gezegd dat ik kon bellen als er iets was?’

Logan fronste opnieuw zijn wenkbrauwen. ‘Is dat zo?’

‘Met pastoor John Burnett… Ik werkte vroeger in de Heilig Hartkerk en nu bij de Sint Pieter in Castlegate. Ik maak me zorgen over uw eeuwige zieleheil.’

O, godallemachtig.

‘Dat is heel vriendelijk van u, pastoor, maar ik heb écht geen…’

‘U zou eens te biecht moeten komen.’

‘Maar ik ben helemaal niet katholiek, ik…’

‘Nu meteen lijkt me het beste, brigadier. Geloof me…’

Logan bestudeerde in de dagkapel een glas-in-lood interpretatie van de beschermheiligen van Aberdeen – naar wie nu inmiddels meerdere winkelcentra waren genoemd – en wachtte totdat een handjevol mensen de avonddienst hadden verlaten. Zijn mobiele telefoon was al twee keer overgegaan en daarbij was het bekende en somber stemmende nummer van inspecteur Napier in het beeldscherm verschenen. Waarschijnlijk wilde hij weten waarom Logan niet bij hem voor de deur zat te wachten om te worden uitgefoeterd.

Logan zette het apparaat uit en liet het weer in zijn zak glijden.

Een van de muren van de dagkapel was tot op heuphoogte bedekt met donkere lambrisering. Daarboven boden boogramen met helder glas uitzicht op het schip van de kerk. Aan het uiteinde bevond zich het altaar, omlijst door een sierlijk gesneden structuur van met bladgoud bedekt mahoniehout. Het geheel contrasteerde fraai met de kale witte muren en werd door een spotje verlicht.

Al boden de kerkbanken plaats aan wel vierhonderd gelovigen, vandaag waren de meeste leeg. Vooraan op de middelste rij zat een man met grijs haar, het hoofd gebogen en verzonken in gebed. Pastoor Burnett en een kleine oude vrouw zaten aan de zijkant. De vrouw droeg een dikke winterjas en een wollen muts, ondanks het feit dat het buiten minstens twintig graden was. In haar handen bewoog een rozenkrans.

Ten slotte stond de pastoor op en maakte een godsdienstig ogend gebaar. Hij droeg een wit gewaad met op borsthoogte een symbool dat leek op een omgekeerd vredesteken. Heel indrukwekkend. Hij hielp de kleine oude vrouw overeind. Ze tikte hem op de arm en strompelde daarna langs de banken; ze liep heel krom en had een enorme bochel.

Logan liep door de deur naar het schip van de kerk.

Toen hij het kleine oude dametje in het gangpad passeerde rook hij de zurige lucht van wasgoed dat niet op tijd uit de wasmachine was gehaald.

Pastoor Burnett stak zijn hand uit en Logan was er niet zeker van of hij die nu moest schudden of kussen. Hij koos voor het eerste. ‘Ik dacht dat u zei dat het hier altijd vol zat?’

De geestelijke haalde zijn schouders op. ‘Kom morgen maar eens terug. De dienst van vandaag is altijd in het Engels, dus dan komen er niet zoveel Polen. Alleen maar oude getrouwen zoals Gladys.’ Hij wees naar de oude vrouw die zich langzaam door de apsis naar de uitgang bewoog. ‘Het arme mens…’ Hij snoof.

‘Maar goed, vanwaar die plotselinge belangstelling voor mijn zieleheil?’

Pastoor Burnett haalde een bril met een dun metalen montuur tevoorschijn, poetste de glazen met de rand van zijn gewaad en zette hem op. Hij leidde Logan naar de middelste rij banken en bleef daar toen staan totdat de man met het grijze haar opkeek. ‘Sorry dat ik je even moet storen, Marek, maar dit is brigadier Logan McRae.’

De man stond op. Zijn glimlach en zijn scheve tanden gingen deels schuil achter een dikke grijze snor. ‘Aangenaam kennis te maken, brigadier.’

Logan keek de man aan. ‘Aangenaam. Ik bedoel, dzień dobry.’

‘Ik had Marek hier gevraagd of hij misschien had gehoord of iemand onlangs was aangevallen of mishandeld.’

Marek knikte. ‘Tak, ja, er is een lange man met rood haar en…’ Hij fronste de wenkbrauwen en vroeg aan pastoor Burnett: ‘Wat is “pieg”?’

‘Sproeten.’

‘Ja. Rood haar en sproeten. Hij wacht de mensen na de mis soms op en volgt ze naar huis. Ik ken een man die hem heeft weggejaagd en hem op zijn neus heeft geslagen. Sindsdien is hij niet meer terug geweest.’

Logan vroeg om een volledig signalement en noteerde alles in zijn opschrijfboekje. ‘Goed, als u wilt meekomen naar het bureau kunnen we een compositietekening maken, zodat…’

‘En dan is er nog een andere man, die in een café zingt met zo’n machine…’ De oude man keek de pastoor weer aan. ‘Hoe heet dat?’

‘Karaoke.’

‘O, dat is hetzelfde in het Pools. Hoe dan ook, die karaokeman is een vechtersbaas. Heel veel mensen. Heel erg dronken.’

Logan maakte opnieuw een aantekening. ‘En is hij…’

‘Dan is er nog die oude vrouw die in de coffeeshop werkt. We weten dat ze in onze koffie spuugt. We klagen erover maar niemand doet er iets aan.’

‘Echt waar? Weet u zeker dat ze écht in…’

‘En ik weet een taxichauffeur die geen Poolse mensen wil meenemen. Hij zegt dat we smeerlappen zijn. Dat we te veel drinken en in zijn auto kotsen.’ Marek haalde een vel papier uit zijn binnenzak. ‘Er zijn er nog meer. Ik heb een lijst gemaakt.’

‘Aha. Mooi…’ Logan nam het vel papier in ontvangst. ‘Bedankt.’

Marek haalde zijn schouders op. ‘Ik wil graag helpen.’

De pastoor gaf de oude man een vriendschappelijk kneepje in de schouder. ‘Dank je, Marek, je bent heel behulpzaam geweest.’ En daarna wisselden de beide mannen een aantal zinnen in het Pools. Zo te horen eindigde het gesprek met een schuine mop.

De pastoor bleef staan en keek de man grinnikend na. Logan bekeek de lijst met namen van mensen die niet zo erg op Polen waren gesteld. De lijst was deprimerend lang.

‘Dit gaat erg veel tijd kosten.’

‘Je wordt er niet vrolijk van, nietwaar?’ Pastoor Burnett liep naar een smalle deur in de apsis, die leidde naar een klein vertrek met een versleten wijnrood tapijt, een brandkast en een gammele klerenkast. De pastoor trok zijn gewaden over zijn hoofd uit en hing ze op. ‘U vroeg de vorige keer of er iemand was die vroeger naar de mis kwam en dat nu niet meer doet. Op dat moment schoot niemand me te binnen. Pas toen ik Marek sprak herinnerde ik me het weer.’

Hij sloot de deur van de klerenkast. ‘Zo’n twintig jaar geleden was er een man die Daniel Gilchrist heette. Daniel werkte in de visserij. Hij was geen aangenaam mens: hij dronk te veel, hield er nogal losse zeden op na en had losse handjes, maar hij ging elke zondag trouw naar de kerk met zijn vrouw en zijn zoon.’

‘U gaat me straks toch niet vertellen dat hij u een beetje aan Jezus doet denken, hoop ik?’

‘Daniel kreeg kanker en kon niet meer op de boot werken. Toen hij doodging was er weinig van hem over, behalve verbittering en tumoren. Ik heb hem de laatste sacramenten toegediend.’

Logan leunde tegen de muur. ‘Dan kunnen we hem gerust schrappen als verdachte.’

‘Zijn zoon hield de familietraditie in ere. Elke zondag kwam hij met zijn moeder naar de Heilig Hartkerk.’ Pastoor Burnett pakte een groot, puntig voorwerp van de tafel, dat leek op een zon met een kruis eraan. Het was gemaakt van goud en zilver en Burnett wikkelde het in een zijden doek. ‘Ik ben natuurlijk een aantal jaren in Polen geweest, maar toen ik terugkwam was hij er nog steeds. Elke zondag zag ik hem aan de zijde van zijn moeder. Maar op een gegeven moment kwam hij ineens niet meer.’ De geestelijke opende de brandkast en legde het in zijde gerolde voorwerp erin, waarna hij de brandkast op slot deed. ‘Ik denk dat zijn moeder ziek is geworden of zoiets. Haar heb ik sindsdien ook niet meer gezien.’

‘Het is me wat.’ Logan bekeek de lijst van Marek opnieuw. Het was waarschijnlijk het beste te beginnen met de klachten over daadwerkelijke geweldpleging; hij moest een team belasten met het identificeren van de verdachten en die moesten vervolgens voor ondervraging naar het bureau worden gehaald. Zodat ze wat meer te weten konden komen over hun achtergrond.

‘De zoon van Daniel heeft rood haar en sproeten.’

Wie had gedacht dat er zoveel racistische etters waren in Aberdeen? ‘Dat is geen reden om hem te arresteren.’

‘Hij is degene die kerkgangers na de mis achtervolgde naar huis.’

Plotseling had pastoor Burnett Logans onverdeelde aandacht. ‘Wanneer is hij opgehouden de mis bij te wonen?’

‘Zes maanden geleden. Niet lang nadat we de Heilig Hartkerk hebben gesloten voor de restauratie.’

Zes maanden geleden hadden ze de eerste Oedipus-brief ontvangen.