Het wachten was het ergst: gehurkt tegen de muur, de ogen dichtgeknepen tegen de felle zon, wachtend op het knikje. Een verlaten bedrijfspand in Torry – niet bepaald de meest welvarende wijk van Aberdeen – vlak bij een visverwerkingsfabriek en een verzameling grote gele afvalcontainers vol met rottende vissenkoppen, graten en ingewanden. Er stond een stevige wind die de smerige stank hun richting op blies.
Zes gewapende politiemannen – drie teams van twee, zwetend in hun zwarte kleding – deden allemaal hun best niet door hun neus te ademen en waren gespitst op elk geluid. Op de achtergrond klonk het krijsen van de zeemeeuwen, als een geluidsdecor uit Jurassic Park.
Niets.
Een grote man met een zwarte sjaal over zijn mond en neus stak zijn hand op. De gewapende politiemannen zetten zich schrap.
Drie, twee, één…
BOEM – de compacte stormram knalde tegen het slot, de deur klapte naar binnen en de houtsplinters vlogen in het rond.
‘GO! GO! GO!’
Een donkere gang. Grijze muren en smoezelige blauwe tapijttegels.
Team één nam de werkplaats achterin, team twee de kantoren aan de voorkant en de beide leden van team drie stormden de trap op. Brigadier Logan McRae van de recherche bleef staan. Iemand had op de overloop een bureau op zijn kop gezet; er stond een dode plant en aan de donkere vierkante plekken op de muur kon je zien waar schilderijen of foto’s hadden gehangen. De vier deuren stonden open. ‘Veilig.’
Agent Guthrie, de andere helft van team drie, sloop met zijn MP5 machinegeweer naar de dichtstbijzijnde geopende deur en tuurde naar binnen. ‘Veilig.’ Hij deed een stap achteruit en probeerde de volgende kamer. ‘Dit is zo’n tijdverspilling. Hoe vaak hebben we dit deze week al niet gedaan?’
‘Hou je ogen nou maar open.’
‘Er is tóch niks,’ zei hij, terwijl hij over de drempel stapte, ‘dit is complete flauwe…’
Zijn hoofd sloeg achterover en het bloed spoot uit zijn neus. Guthrie viel op de grond en zijn helm stuiterde op de groezelige tapijttegels. Er klonk een scherpe knal toen zijn Heckler & Koch afging, waarbij op heuphoogte een gat in de gipsplaten muur verscheen.
Toen begon het gegil. In de kamer klonk het schrille gejammer van iemand met veel pijn: ‘Prosze, nie zabijaj mnie!’
Logan zette de veiligheidspal van zijn wapen om en stormde naar binnen. Kantoorruimte: kapotte bureaustoel, roestige archiefkast, telefoonboek… vrouw. Ze leunde tegen de muur en probeerde met één hand het bloed te stelpen dat langzaam uit het gat in haar zij stroomde. In haar andere hand had ze een zwaar model nietapparaat, dat ze vasthield alsof het een knuppel was. Aan het uiteinde zat bloed.
Logan richtte zijn machinepistool op haar hoofd. ‘Op de grond. Nu!’
‘Prosze, nie zabijaj mnie!’ De vrouw zag er smerig uit; ze had lang haar dat tegen haar hoofd plakte. Ze trilde en herhaalde snikkend: ‘Prosze, nie zabijaj mnie!’
Betekende dat niet iets als ‘alstublieft’ en ‘doe me geen pijn’?
‘Policja,’ zei Logan. Hij deed zijn best het goed uit te spreken. ‘Ik ben Policja. Begrijpt u? Policja? Politieman?’ Verdomme… had hij nou maar beter opgelet tijdens de Poolse taallessen die ze destijds op het bureau hadden gekregen.
‘Prosze…’ Ze zakte verder onderuit, wat een dikke rode streep op de muur veroorzaakte, en bleef smeken: ‘Prosze, prosze…’
Logan hoorde hoe iemand de trap op rende, op de overloop bleef staan en vloekte. ‘Meldkamer, dit is 0311, we hebben hier een gewonde collega, ik herhaal, we hebben een gewonde collega! Ik heb nú een ambulance nodig!’
‘Prosze…’ Het nietapparaat viel uit haar hand.
De agent stormde de kamer binnen en zwaaide zijn wapen wild om zich heen. Toen hij de vrouw zag die met gespreide benen op de vloer voor de muur in elkaar was gezakt en steeds meer bloed produceerde, bleef hij als aan de grond genageld staan.
‘Jezus, brigadier, wat heb je met haar gedaan?’
‘Helemaal niks, dat was Guthrie. En het was een ongeluk.’
‘Godallemachtig!’ De nieuwkomer greep zijn portofoon en riep opnieuw de meldkamer op om te vragen of die ambulance al onderweg was, terwijl Logan de vrouw probeerde te kalmeren met steenkolenpools en de nodige handgebaren.
Het hielp niet.
De andere helft van team twee stak zijn hoofd in de deuropening en zei: ‘We hebben er nóg een.’
Logan keek op van de bloeddoorlopen ogen van de vrouw. ‘Nog een wát?’
‘Je kunt beter even komen kijken.’
Het was een wat grotere ruimte, met een schuin dak. Door het stoffige glas van een veluxraam drong de gouden gloed van de ondergaande zon binnen. Het enige meubelstuk was een gehavende tafel waaraan een poot ontbrak. Het rook er naar verbrand vlees en menselijke uitwerpselen. De oorzaak lag achter de kapotte tafel: het onbeweeglijke lichaam van een man, die in de foetushouding lag.
‘O jezus…’ Logan keek de agent aan. ‘Hebben ze zijn…’
‘Ja. Net als bij de anderen.’
Logan hurkte naast de man en voelde voor de zekerheid zijn pols.
Hij leefde nog.
Hij legde een hand op de schouder van het slachtoffer en rolde hem op zijn rug.
De man kreunde. En Logans maag deed een serieuze poging de maca ronischotel die hij die middag in de kantine had gegeten terug te sturen.
Iemand had de man in elkaar geslagen. De neus was gebroken en er ontbraken een paar tanden. Maar dat was nog niets vergeleken bij wat er met zijn ogen was gebeurd.
Hetzelfde als bij de anderen.