41

Logan onderdrukte een geeuw en sloot aan in de rij voor de paspoortcontrole. Het was hier nog sfeerlozer dan op het vliegveld in Aberdeen. Bovendien droegen alle veiligheidsbeambten deprimerende olijfgroene militaire uniformen en vuurwapens. Zelfs na zijn vuurwapentraining kreeg Logan nog steeds de kriebels als hij politieagenten zag die vuurwapens droegen.

Hij pakte zijn koffer van de band en slofte de aankomsthal in – een grote kale ruimte met witte muren en een glazen dak. Een paar mannen hielden papieren omhoog waarop onleesbare namen stonden geschreven. Een stel kleine kinderen hing aan de benen van een zakenman, terwijl hun moeder op afstand bleef. Ze was zwanger en keek niet bijster vrolijk.

Er was niemand te bekennen die leek op een brigadier Lukaszewski of een hoofdagente Wiktorja Jaroszewicz.

Dat moest hém weer overkomen.

Logan zette zijn koffer neer en stond er gedurende een minuut enigszins onhandig bij. Totdat er een kalende man met een versleten grijze trui naast hem kwam staan en zei: ‘U toerist? U taxi nodig, ja?’

Alarmbellen.

Logan haalde zijn politielegitimatie tevoorschijn. ‘Policja.’

De man deinsde achteruit en stamelde: ‘Przepraszam, pomyliłem sie…’ en verstijfde toen iemand een hand op zijn schouder legde.

De vrouw die achter hem stond was beslist niet langer dan één meter vijfenzestig. Ze was ongeveer vijfendertig en had strak achterovergekamd blond haar dat eindigde in een paardenstaart. ‘Reken maar dat je een vergissing hebt gemaakt!’ Gelukkig sprak ze Engels.

Meneer Versleten Trui schrok, knipperde met zijn ogen en zei bedeesd: ‘Cholera jasna…’

Ze draaide hem om. ‘Hoe vaak heb ik het je nu al gezegd?’

Przeparszam: sorry, het spijt me…’

‘Je hebt geluk dat ik bezig ben, Radoslaw.’ Ze liet hem los. ‘Hoepel op, smerige zboczeniec.’

Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. ‘Dziekuje, dziekuje bardzo!’

Bijna in een looppas ging hij ervandoor, terwijl ze hem achterna riep: ‘Als ik je nog een keer betrap dan zul je me niet bedanken, maar naar je ballen grijpen en janken als een baby. Blijf weg van dit vliegveld!’

Haar stem schalde door de aankomsthal en iedereen staarde Logan en de kleine vrouw aan. ‘Kom maar mee.’ Ze pakte Logans koffer en liep naar de uitgang. ‘De auto staat klaar.’

Ze liepen door de schuifdeuren naar buiten en kwamen terecht on der een soort viaduct; omgeven door muren van grijs beton. Vanuit een trappenhuis kletterde regen omlaag. In de verte klonk een donderslag. Welkom in Warschau.

Haar auto was een zilverkleurige vijfdeurs Opel met het stuur aan de rechterkant. Ze gooide Logans bagage in de kofferbak en sprong achter het stuur. Pas toen Logan om de auto heen liep om in te stappen zag hij de schade – de Opel was overladen met deuken en krassen. De deur piepte toen hij hem opende en kreunde toen hij hem weer dichttrok.

De vrouw schudde haar hoofd. ‘Je moet hem harder dichtslaan, anders schiet hij elke keer als we door een kuil rijden weer open.’

Logan deed wat ze vroeg.

‘Wat een wrak, nietwaar?’ Ze startte de motor en gaf plankgas.

‘Jezus…’ Logan greep het handvat boven het portier terwijl ze de hoek om scheurde en bijna boven op een stadsbus knalde.

Het leek haar niet te deren; ze schakelde terug en reed eromheen, waarbij ze een deel van het trottoir meenam. Toen ze onder het viaduct vandaan waren, verruilden ze het grijze beton voor een nog grijzere lucht.

Het stortregende en de koplampen reflecteerden in het glimmende asfalt, al was het nog maar maandagmiddag tien voor vijf.

Ze haalde een hand van het stuurwiel en stak die uit naar Logan. ‘Hoofdagente Wiktorja Jaroszewicz. Je spreekt het uit als Jaarozewiets.’

‘Ja, dat hebt u me al verteld toen…’ Logan dwong zich zijn ogen niet dicht te doen toen ze roekeloos een rotonde nam en afsloeg naar een tweebaansweg met bomen aan weerszijden, terwijl ze nog steeds zijn hand vasthad. ‘Brigadier Logan McRae.’ Hij probeerde zijn stem, die twee octaven omhoog was geschoten, weer op de normale toonhoogte te krijgen.

‘Kijk díé idioot nou toch…’ Ze drukte op de claxon en bleef op dertig centimeter afstand achter de bumper van een aftandse Volvo stationcar kleven. ‘Opzij, opa!’ BRRRREEEEEP! ‘Ik zweer het je, in de spits kom je hier van alles tegen op de weg.’

Toen scheurde ze erlangs en dook in het gaatje tussen een zware vrachtwagen en de bestelbus van een of ander telecombedrijf. ‘U had geluk, daarstraks op het vliegveld,’ zei ze, terwijl ze de wagen weer naar de juiste rijbaan sleurde, ‘die Radoslaw had al uw spullen geroofd.’

‘Maar ik was niet met hem mee…’

‘Hij spreekt je aan op het vliegveld en doet net alsof hij een oudere, behulpzame taxichauffeur is, maar als je met hem mee gaat beland je aan de verkeerde kant van de rivier.’

‘Niet zo’n goede taxichauffeur dus?’

‘Nee, tenzij je ervan houdt onder bedreiging van een pistool van al je spullen te worden verlost. We denken dat hij twee of drie toeristen per maand te grazen neemt, maar bewijzen kunnen we het niet.’

Een bliksemflits schoot door de kleikleurige hemel, zodat de bomen en de lelijke betonnen gebouwen aan weerszijden van de weg als silhouetten oplichtten. Daarna klonk een onheilspellend gerommel.

Hoofdagente Jaroszewicz boog zich dichter tegen het stuurwiel. ‘Vervloekte regen. Waar is de zomer gebleven?’

Ze begon uitvoerig te mopperen over het weer, maar Logan was te bang om te luisteren. Hij hield het handvat stevig vast, terwijl ze van de ene naar de andere rijbaan zwiepte.

Iemand toeterde, maar Jaroszewicz deed alsof ze het niet hoorde. ‘Ik heb de dossiers nog eens doorgenomen. Sinds 1974 hebben we drieëntwintig slachtoffers gehad; de meeste gevallen hebben zich voorgedaan nadat we de communisten een trap onder hun kont hebben gegeven. Ik heb alles meegenomen wat ik heb kunnen vinden. U kunt het straks in de trein lezen.’

‘Trein? Ik dacht dat we naar…’ Hij sloot zijn ogen toen de achterlichten van een vrachtwagen plotseling voor hen opdoemden. ‘O, god.’

De banden piepten op het natte wegdek. Jaroszewicz drukte op de claxon: BRRRREEEEEEEEP! ‘Klootzak! Wil je iedereen om het leven brengen?’

Ze passeerde hem half door de berm en stak haar middelvinger op naar de oude vrouw die achter het stuur zat. ‘In Warschau zijn geen slachtoffers die het hebben overleefd. Daarom gaan we naar Krakau.’

‘Kun je misschien wat langzamer rijden?’

‘Nee.’

Logan probeerde zich voor te stellen hoe zijn lichaam eruit zou zien nadat de Poolse brandweer hem uiteindelijk met behulp van snijbranders uit het wrak zou hebben bevrijd. ‘Wat is er met de andere slachtoffers gebeurd?’

‘Die zijn dood. Ze hebben een ongeluk gehad, zijn ziek geworden of van ouderdom gestorven. Een paar hebben een eind aan hun leven gemaakt. Het zal niet meevallen met zoiets te moeten leven.’

De fantasieloze communistische woonkazernes in het centrum van Warschau doemden voor hen op; hoge torenflats van glas en staal die glinsterden in de regen. Op de achtergrond prijkte het Marriott Hotel, waarvan de bovenste vijf verdiepingen waren bedekt met flikkerende neonreclameborden die hun boodschappen uitzonden naar de mistroostige, verregende stad. De andere wolkenkrabbers zagen er minder vulgair uit, maar alles viel in het niet bij het enorme Cultuurpaleis, een boosaardige zandstenen bruidstaart die de skyline domineerde.

Jaroszewicz moest hem hebben zien staren, want ze zei: ‘Een cadeautje van oom Stalin. Heb je honger?’

‘Een beetje. Kunnen we…’

‘We eten in de trein.’

Het Cultuurpaleis bevond zich in het midden van een enorm plein, waaromheen gebouwen stonden die eruitzagen alsof ze waren uitgekotst door een stadsplanoloog die te veel wodka had gedronken. Hoe dichter ze het cadeau van oom Stalin naderden, hoe trager het verkeer werd. De regen tikte op het dak, de ruitenwissers stonden op de hoogste stand en Logan keek naar de mensen die gehaast naar hun bestemming liepen.

Iedereen zag er suïcidaal uit.

In Aberdeen was het dan misschien niet zo’n vrolijke boel als het regende, maar het was niets vergeleken bij Warschau.

Jaroszewicz rukte aan het stuur en sloeg voorbij de stoplichten een smalle steeg in, die naar de achterkant van een antiek ogend hotel leidde. Ze parkeerde naast een paar afvalcontainers.

‘Nu,’ zei ze, terwijl ze een grote schoudertas van de achterbank tilde, ‘gaan we naar het station.’

Ze haalden Logans bagage uit de kofferbak, haastten zich door de stromende regen over het plein, staken de vier rijbanen over en liepen het station binnen.

Vanbuiten zag het er niet slecht uit, maar binnen was het een gekkenhuis. Een verzameling betonnen gangen met lage plafonds en een eindeloze hoeveelheid stalletjes met sciencefictionboeken, donuts en harde porno. Er werd van alles en nog wat verkocht. Je rook er kebab en falafel, gegrilde worstjes en gebakken uien. Stemmen. Geschreeuw. Mensen die tegen elkaar aan liepen. Elk stalletje leek te worden beschenen door felle gele en rode lampen.

Tot nu toe was het wel meegevallen; je kon het vergelijken met elke andere willekeurige Europese stad. Maar plotseling leek Polen een totaal andere wereld.

Jaroszewicz liep naar een loket. Op het glas was met plakband een handgeschreven briefje bevestigd. NIE INFORMACJA. Geen inlichtingen. Hij verstond niets van de woordenwisseling tussen Jaroszewicz en de man achter het loket, maar toen het geschreeuw was afgelopen liep ze van het loket weg met twee tickets en stoelreserveringen in de hand.

‘Wat een puinhoop hier.’ Ze baande zich een weg door de menigte en voegde zich bij een klein groepje dat zich verdrong voor een bord waarop een verbijsterend grote hoeveelheid stations en tijden stond vermeld. Twee minuten later zei ze: ‘Peron vijf.’ Ze beende naar een smerige grijze roltrap, die hen naar een smerig grijs perron bracht.

Logan haastte zich achter haar aan. ‘Wat weet je over de slachtoffers?’

Ze haalde haar schouders op en leunde tegen een bord met reisinformatie. ‘Vóór 1989 ziet het ernaar uit dat het politiek gedreven was. Ik heb niet zoveel bijzonderheden meer kunnen vinden, maar alle slachtoffers werden beschuldigd van het ondermijnen van het communistische regime: vakbondsleiders, geestelijken, activisten, zulk soort mensen. Na 1989 gebeurde er een tijdje niets maar toen begon het opnieuw: voornamelijk kleine criminelen.’

Het perron begon vol te lopen met een mengeling van zakenmensen en studenten.

Jaroszewicz plofte haar tas voor haar voeten neer. ‘En die van jullie?’

Logan beschreef de Oedipus-slachtoffers een voor een en eindigde met de mededeling dat geen van hen de politie iets wilde vertellen. ‘Ze zijn allemaal nog steeds doodsbang, zelfs al hebben we de dader inmiddels opgepakt.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Dat verbaast me niets.’

Er klonk een aankondiging uit de krakende luidsprekers, waarop de mensenmassa zich naar de rand van het perron bewoog. Uit de donkere tunnel verscheen een groene diesellocomotief die tien paars-witte rijtuigen voorttrok, met op de zijkant het feloranje logo van de Poolse staatsspoorwegen: ICC PKP INTERCITY.

Er klonk een fluitje en de deuren gingen open. Jaroszewicz haalde hun kaartjes tevoorschijn en bestudeerde ze. Daarna trok ze Logan mee naar rijtuig nummer negen.

Binnen leek het alsof ze in een spoorwegmuseum waren beland; aan één kant van het rijtuig was een lange gang met glazen schuifdeuren die toegang boden tot kleine coupés met acht zitplaatsen.

Ze keek opnieuw naar de kaartjes, trok een schuifdeur open en liep de coupé binnen. Die was al behoorlijk vol. Zes studenten hadden het zich er gemakkelijk gemaakt; ze lachten en aten met zijn allen van een brood, door er beurtelings stukken vanaf te breken en die in hun mond te stoppen.

Jaroszewicz vloekte, slingerde haar tas op het bagagerek en zei tegen een jongeman met lang bruin haar dat hij van haar stoel af moest. Vervolgens gaf ze zijn vriendin opdracht Logans stoel vrij te maken. Ze haalden hun schouders op en gingen verzitten.

Excuses mompelend liep Logan tussen de knieën door naar zijn plaats aan het raam, waarna hij zijn koffer in het bagagerek tilde.

Er klonk opnieuw een aankondiging uit de luidsprekers. Na een metalige klap reed de trein langzaam van het perron weg. Via een donkere tunnel belandden ze in de regen en de duisternis.

Hoofdagente Jaroszewicz begon over koetjes en kalfjes te babbelen, voornamelijk over de films die ze de afgelopen periode had gezien. Na verloop van tijd zweeg ze en bestudeerde de graffiti op de gevelbeplating buiten.

Tegenover Logan zat een meisje onderuitgezakt in haar stoel. Haar rokje was omhoog gekropen, zodat hij een onbelemmerd uitzicht had op haar bleke dijen. Onder de V-hals van haar truitje was een deel van een tatoeage te zien.

Samantha. Hoe had hij moeten weten dat ze littekens had aan de binnenkant van haar dijen? Hij was toch zeker niet helderziend? Hij ging verzitten. En hoe kwam je trouwens aan littekens op die plek?

De studente keek op en zag dat hij naar haar getatoeëerde borst staarde. Hun blikken kruisten elkaar en Logan keek beschaamd weg. Dat ontbrak er nog maar aan. Nu dacht ze dat hij een oude viezerik was.

‘Bilet.’

Logan keek op. Er stond een officieel uitziende man in een donkerblauw uniform voor hem.

‘Eh…’

Jaroszewicz stak haar hand in haar tas. ‘Hij wil je kaartje zien.’

‘O, oké…’

De conducteur knipte ieders kaartje, verliet de coupé en trok de glazen schuifdeur weer achter zich dicht. Zodra hij weg was, stond Jaroszewicz op en voegde de studenten iets toe in razendsnel Pools. Ze haalde haar politielegitimatie tevoorschijn en ging opnieuw tegen ze tekeer.

De studenten stonden op en schuifelden met tegenzin de coupé uit, kwaad achteromkijkend en verontwaardigd mompelend: ‘Kurwa, komucha…’

Jaroszewicz wachtte totdat de deur dicht was, trok vervolgens haar schoudertas uit het rek en plofte grinnikend weer in haar stoel. ‘Ze vinden mij een communistisch sekreet.’ Ze haalde een dikke groene map uit haar tas en gaf die aan Logan. ‘Hier zit alles in wat ik heb gevonden.’

Logan verwijderde het elastiek dat het dossier bij elkaar hield en opende het. Voorin lag een stapel foto’s, allemaal close-upbeelden van de gezichten van de slachtoffers. De meeste waren gemaakt nog voordat ze naar het ziekenhuis waren gebracht en Logans maag draaide zich bijna om bij de aanblik van hun mishandelde gezichten. De schade was identiek aan die van de slachtoffers in Aberdeen. Ricky Gilchrist had de modus operandi perfect geïmiteerd.

Hij bladerde verder door de talloze rapporten, verklaringen en processen-verbaal… Ergens in deze stapel moest iets te vinden zijn waarmee het verband kon worden gelegd met Gilchrist en degene die deze arme stakkers had mishandeld.

Helaas kon Logan er geen woord van lezen.