3

‘En wat moet dít voorstellen?’ Hoofdinspecteur Finnie stond in de gang en keek misprijzend naar Logan terwijl de verpleegkundige het gordijn rond het bed van de onbekende vrouw dichttrok. ‘Ben je plotseling bevorderd tot leidinggevende in dit onderzoek?’

‘Ik dacht alleen dat het misschien…’

Finnie tikte met zijn wijsvinger tegen Logans borst. ‘Voordat jij iets gaat doen wil ik dat je me daar toestemming voor vraagt. Begrepen?’

‘Maar…’

‘Of wil je misschien liever voor de rest van je loopbaan verkeers lessen geven aan klierende schoolkinderen?’

‘Nee, hoofdinspecteur. Ik wou alleen maar…’

‘Ik weet niet aan wat voor soort halfslachtige methoden jij normaal gesproken gewend bent, maar als je voor mij werkt dan hou je je strikt aan je orders, of ik zorg ervoor dat je weer helemaal onder aan de carrièreladder moet beginnen, dat zweer ik je.’

‘Maar…’

‘Na jouw prestaties van vorig jaar mag je blij zijn dat je nog een baan hebt, en zeker dat je weer betrokken bent bij een belangrijk onderzoek. Dacht je misschien dat de carrièrekaboutertjes daarvoor hadden gezorgd? Want dat is toevallig niet zo.’ Finnie prikte opnieuw met zijn vinger in Logans borst. ‘Omdat je ervaring hebt met seriemisdadigers dacht ik in een onbewaakt ogenblik dat je dit misschien als een kans zou zien om je volslagen ontspoorde leven weer een positieve wending te geven. Had ik het bij het verkeerde eind? Ben je inderdaad een geboren mislukkeling?’

Logan beet zijn tanden op elkaar, haalde diep adem en antwoordde: ‘Nee, hoofdinspecteur. Bedankt hoofdinspecteur.’

‘En?’

‘Het zal niet meer gebeuren, hoofdinspecteur?’

‘Nee, dat bedoelde ik niet. Wanneer weten we of ze verkracht is?’ Hij keek naar de bewijszak die Logan in zijn hand hield en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Is dat een glas?’ Finnie griste de zak uit Logans hand en hield hem tegen het licht. ‘Wat moet jij met een glas?’

‘We weten de identiteit van het slachtoffer niet en ik heb geen vingerafdrukset bij me, dus ik dacht…’

‘Zie je nou? Dat is precies waar ik het zojuist over had. We hebben hier vierentwintig uur per etmaal agenten rondlopen. Heb je er nou werkelijk geen moment aan gedacht dat die misschien een vingerafdrukset bij zich zouden kunnen hebben? Nou? Wat denk je?’ Hij keek Logan aan en zweeg demonstratief. ‘Ga die dan halen.’ Hij stak de bewijszak naar voren. ‘En neem deze onzin mee.’

Toen de resultaten van het vingerafdrukonderzoek terugkwamen van het lab was het al halfdrie en zat Logan weer achter zijn bureau, kauwend op een maagzuurtablet. Dat kwam ervan als je een in de magnetron opgewarmde currymaaltijd at in plaats van een fatsoenlijke lunch. En nu kon hij Finnie gaan vertellen dat ze nog steeds geen idee hadden wie de vrouw was. Daar zou de hoofdinspecteur niet blij mee zijn.

De opgeblazen kikker.

Geen wonder dat Logan indigestie had.

Het duurde even voordat hij Finnie had gelokaliseerd, maar uiteindelijk trof hij hem aan in een van de kleinere recherchekamers, waarin net genoeg ruimte was voor twee volgestouwde bureaus, drie stoelen en de stank van rotte eieren. Finnie zat op de rand van een van de bureaus, diep in gesprek met een slungelige administratief medewerker.

Logan leunde tegen de muur.

Finnie keek niet eens achterom. ‘Had je wat, brigadier, of ben je alleen maar bang dat de muur omvalt als je er niet tegenaan gaat staan?’

‘We hebben haar vingerafdrukken niet in de computer kunnen vinden.’

‘En?’

‘Niks.’

‘Heb je geen aanplakbiljetten laten maken met “Hebt u deze vrouw gezien?” erop?’

‘Nou… nee.’

Nu draaide Finnie zich wél om. ‘Waarom niet? Gebruik toch je verstand, verdomme!’

‘Je hebt gezegd dat ik niets mag doen voordat ik het aan je gevraagd heb.’

‘Ben je soms een kind van twaalf? Je lijkt mijn nichtje wel.’ De hoofdinspecteur stak zijn hand uit. ‘Foto.’

Logan overhandigde hem de 18 x 24 glansafdruk waarop de onbekende vrouw was afgebeeld in haar ziekenhuisbed, compleet met beademingsapparatuur en infuus. Niet bepaald flatteus.

Finnie smeet de foto terug. ‘Dit is waardeloos. Breng maar terug en zeg dat ze al die slangen en zo eruit fotoshoppen, haar een beetje meer kleur geven en iets aan de ogen doen. Zodat ze eruitziet als een persoon die iemand misschien zou kunnen herkennen.’

‘Ja, hoofdinspecteur.’

‘En het zou fijn zijn als dat vandaag nog lukt, brigadier. Als je tenminste geen andere dringender bezigheden hebt.’

De medewerkster van de technische recherche met het BARNEY FOR PRESIDENT-shirt maakte wat denigrerende opmerkingen over de kwaliteit van de foto en zei toen dat ze zou zien wat ze kon doen. Al kon ze niets beloven.

Logan nam het voor kennisgeving aan en verdween naar de rechercheafdeling om een kop thee te halen en zich een beetje te drukken. Niet dat hem veel rust werd gegund, want zijn inbox zat vol mailtjes met opdrachten, memo’s, en herinneringen aan formulieren die op tijd moesten worden ingevuld en ingeleverd. Het bovenste bericht, vergezeld van een rood uitroepteken, was een nieuwe uitnodiging van Interne Zaken. Kennelijk bestonden er wat tegenstrijdigheden tussen zijn verklaring en die van agent Guthrie. Wilde hij die morgenochtend om halfelf even komen toelichten?

Nee, dat wilde hij niet. Maar helaas had hij weinig keus.

In de hoek van de rechercheafdeling stond een kleine koelkast. Logan greep het pak melk waarop stond DEZE MELK IS VAN DUNCAN. BLIJF ERAF MET JE POTEN, STELLETJE VUILE DIEVEN! Hij maakte een kop thee, liep ermee naar zijn bureau, ging zitten en keek door het raam naar buiten, waar een stel meeuwen bezig was de ruitenwissers van een in de straat geparkeerde Porsche te slopen. Hij verlangde naar een paar koekjes.

‘… al terug uit het lab?’

‘Hmm?’ Logan draaide zijn stoel naar de nieuwkomer. Brigadier Pirie, net terug van de rechtbank, was de afdeling binnen gelopen.

‘Ik vroeg of je die foto al van het lab hebt teruggekregen.’

‘Vanwaar die zelfvoldane blik?’

‘Richard Banks heeft acht jaar gekregen. De klootzak heeft nog geprobeerd een deal te maken met justitie, maar de officier heeft voet bij stuk gehouden.’

‘Gefeliciteerd.’

‘En die foto?’

‘Ze zijn er nog mee bezig.’

‘En weten we al of ze verkracht is?’

‘Dat onderzoek loopt ook nog.’

‘Zo…’ Pirie streek door zijn vettige rode haar. ‘Daar zal de baas niet blij mee zijn.’

‘Je meent het. Alsof dat nog wat zou uitmaken.’

‘Nou, mail me alles maar wat je weet van onze onbekende dame en ga daarna maar weer terug naar dat verkreukelde rampenplan Steel.’

Logan staarde hem aan. ‘Wil je écht een wedstrijdje doen wiens inspecteur de grootste klootzak is?’

‘Nee, je hebt gelijk.’ Pirie ging op de rand van Logans bureau zitten. ‘Finnie vertelde me dat je hebt geprobeerd met een waterglas de vinger afdrukken van ons slachtoffer af te nemen…’ Zijn blik gleed over de papieren op Logans bureau en richtte zich toen op de bewijszak met het waterglas. ‘Verdomd, daar ligt het inderdaad! Ik dacht dat hij me alleen maar in de maling nam.’ Hij pakte de zak op en grinnikte. ‘Wie denk je dat je bent? Nancy Drew?’

‘Ja, heel leuk, hoor.’ Logan griste de zak terug en borg hem op in de onderste bureaula, onder een stapel nummers van het politievakblad. Hij schoof de la met een klap dicht. ‘Ik snap het niet. Wat heeft hij toch tegen me? Hij zeurt voortdurend aan mijn kop.’

‘Makkelijk zat,’ zei Pirie, die opstond en de deur uit liep, ‘hij mag je niet.’

De telefoon op Logans bureau begon te rinkelen, waardoor Logan er niet aan toekwam Pirie te vertellen wat hij kon gaan doen met een kaasschaaf en zijn voorhuid.

‘McRae.’

‘Ben je nog steeds bezig voor Finnie de Breedbekkikker?’ Het was inspecteur Steel en ze klonk buiten adem.

‘Nee. Pirie heeft het overge –’

‘Dan kom je nú naar beneden. We moeten naar een vechtpartij!’

De Turf ’n Track was het soort gelegenheid dat niet op een kaart voor toeristen stond aangegeven, of het moest zijn in de categorie ‘MIJDEN ALS DE PEST!’ Het wedkantoor maakte deel uit van een rij van vier vervallen winkelpanden in het hart van Sandilands en was omgeven door deprimerende huurflats. Voor het rijtje winkels stond een gedeukte wagen geparkeerd en verder werd de omgeving verfraaid door een uitgebrande vuilnisbak, waarvan het gesmolten plastic op het grijze asfalt terecht was gekomen. Aan de ene kant van het etablissement bevond zich een kruidenierswinkel en aan de andere kant het stoffelijk overschot van een videotheek – een verlaten pand met multiplex voor de ramen. Op de hoek was een kebabzaak gevestigd. Overal was graffiti gespoten, behalve op de pui van de Turf ’n Track. De zwart geblindeerde ramen en het groen met gele uithangbord waren in een onberispelijke staat. Niemand haalde geintjes uit met de familie McLeod. In elk geval niet meer dan één keer.

De hele omgeving had een vervallen en verwaarloosde uitstraling, en dat gold ook voor het handjevol kinderen dat aan de rand van het kleine parkeerterrein naar de vechtpartij stond te kijken.

Logan bracht de wagen met piepende remmen langs het trottoir tot stilstand. Hij stapte uit, voelde de warmte van de namiddag en riep: ‘POLITIE!’

Niemand schonk er ook maar de minste aandacht aan.

Inspecteur Steel hees zich moeizaam uit de passagiersstoel en stak een sigaret op. Ze blies een lange sliert rook uit en bekeek de situatie belangstellend. Zes mannen waren bezig elkaar beurs te meppen. ‘Herken jij iemand?’ vroeg ze.

Ze droegen allemaal een spijkerbroek en een T-shirt en sloegen en schopten wild in het rond. Ze namen een aanloop, deelden iemand een kaakslag uit en trokken zich dan snel weer terug. Hopeloos amateuristisch.

De inspecteur wees op een van de vechtersbazen – een neanderthaler met een bebloede lip – die uithaalde naar een dikke gast met een bloempotkapsel. ‘Daar: Spotty. Die heb ik wel eens opgepakt wegens dealen.’

Logan probeerde het opnieuw. ‘POLITIE! OPHOUDEN!’

Iemand was erin geslaagd een rake klap uit te delen en in het groepje toeschouwers klonk gejuich.

IK ZEI OPHOUDEN!’

Steel legde een hand op Logans arm. ‘Dat helpt niet echt, hè, dat geroep?’

Logan zette twee passen in de richting van de massa vuisten en gymschoenen. De inspecteur verstevigde haar greep. ‘Doe niet zo idioot. Het is weliswaar een stelletje mietjes, maar van jou maken ze gehakt.’

‘Maar we kunnen toch niet zomaar toekijken hoe ze elkaar…’

‘Ja hoor, dat kunnen we best.’ Steel hees zich op de motorkap van de recherchewagen, zodat haar voeten boven het asfalt bungelden. ‘Kom op, ze hebben geen van allen een wapen. Ga nou maar zitten en geniet van de voorstelling. De jongens en meisjes van de uniformdienst zijn onderweg met hun freudiaanse knuppels, om ze straks tot de orde te roepen.’ Ze tikte een centimeter as van haar sigaret, die naar het verweer de asfalt dwarrelde. ‘Heb je die kerrieschotel al opgegeten?’

‘Ja… voor de lunch.’

‘En?’

‘Zeg maar tegen Susan dat het lekker was. Een beetje pittig, maar lekker.’

‘Wat ben je toch een watje. Volgende keer vraag ik wel of ze een echte vrouwelijke korma voor je maakt.’

Opnieuw trof een vuist doel en deze keer vierde Steel het feestje mee door in haar handen te klappen terwijl ze riep: ‘Mooi gedaan, man! En trap hem nou in zijn ballen!’ Ze keek op haar horloge. ‘Waar blijft de uniformdienst? Stelletje luie…’

Precies op dat moment klonk in de verte een sirene en het geluid kwam snel dichterbij.

‘Kijk eens aan!’ De inspecteur wees naar de ingang van de Turf ’n Track aan de andere kant van het parkeerterrein. Op de drempel, half in de schaduw, stond een forse man: midden dertig, een gezicht als een pudding, een oor met een hap eruit, enorme schouders en veel spiermassa die langzaamaan in vet leek te veranderen. ‘Zo te zien is de baas aanwezig. Zullen we hem even gedag gaan zeggen? Misschien krijgen we wel een kopje thee en een krentenkoekje.’

‘Vergeet het maar. Het enige wat ik ooit van Simon McLeod heb gehad is een flinke aframmeling.’

‘Dan zal ik je eens laten zien hoe je zoiets aanpakt…’ Ze liet zich van de motorkap glijden, omzeilde fluitend en met de handen in de zakken het opstootje en liep naar de ingang van het gokpaleis. ‘Goedemiddag Simon, alles kits?’

Hij snoof. ‘Je ruikt naar spek.’

‘Nee, schat, dat is Chanel No. 5,’ antwoordde ze met een poeslief lachje. ‘Maar zo te zien moet jij wél naar gebakjes ruiken.’ Ze bleef staan en prikte met een vinger in zijn buik. ‘Ontzettend veel gebakjes.’ Ze maakte een hoofdgebaar in de richting van de vechtende meute. ‘Zijn dat je billenmaatjes? Vechten ze erom wie jou straks ten dans mag vragen?’

‘O, rot toch op.’

‘Dat is een aanlokkelijk aanbod,’ zei ze, terwijl ze haar linkerhand omhooghield om haar trouwring te laten zien, ‘maar mijn vrouw wil niet dat ik vieze spelletjes speel met vadsige criminelen.’

De eerste patrouillewagen arriveerde en kwam slippend tot stilstand op het hete asfalt. Simon McLeod haalde zijn armen van elkaar, zette een paar passen in de richting van het parkeerterrein en riep: ‘Hou op, stomme klootzakken, er is politie!’

Spotty de Neanderthaler veranderde iemands neus in een pudding van bloed en vleespastei. De man belandde op zijn achterste en kreeg als toegift een trap tegen zijn hoofd. Maar toen de eerste geüniformeerde diender de wagen uit sprong met haar knuppel in de aanslag, begon het gevecht af te lopen.

De slimmeriken namen de benen: de neanderthaler met het bloempotkapsel en Manke Marco renden naar het complex met huurflats. Hinkende Harry met de tatoeage sprintte naar de rotonde. En ook Mislukte Pornoster maakte zich uit de voeten, op de hielen gezeten door een geüniformeerde agent die riep: ‘Kom terug, jij!’

De man met de tot pulp geslagen neus lag nog op de grond. Hij had zich opgerold en probeerde zijn hoofd met zijn armen te beschermen terwijl Spotty de Neanderthaler verwoede pogingen deed hem dood te trappen. De andere agent van de Alfa 14 kwam tussenbeide met haar knuppel.

Logan keek toe terwijl Spotty zich verzette maar zich ten slotte gewonnen moest geven. Steel had gelijk: je kon dit soort dingen maar beter aan de uniformdienst overlaten.

Hij draaide zich om en keek naar de ingang van de Turf ’n Track, in de verwachting dat Steel en McLeod daar nog verbaal met modder naar elkaar aan het smijten waren, maar er was geen spoor meer van hen te bekennen. Hoogstwaarschijnlijk was McLeod bezig inspecteur Steel te veranderen in een steak-lesbienne. Logan vloekte, haalde zijn kleine busje met pepperspray tevoorschijn en stormde naar binnen.

Het was een hele overgang, van de zonneschijn naar de duistere krochten van de hel.

De Turf ’n Track zag er vanbinnen smoezeliger uit dan vanbuiten. Zelfs het daglicht was te bang verder dan een paar decimeters in het pand door te dringen en kunstlicht brandde er nauwelijks. Het houtwerk was zo zwart als de longen van een verstokte roker, verkleurd door de teer van ontelbare sigaretten. Aan weerszijden van de balie hingen televisietoestellen aan de muur, waarop een wazig beeld was te zien van een race-evenement in Perthshire. Het geluid stond uit. De deur naar het kantoortje achter stond open.

Misschien had Simon McLeod de inspecteur naar achteren gesleept om de wereld van haar te verlossen?

De linoleumvloer plakte aan Logans schoenen toen hij om de balie heen naar achteren rende en… WAT HOORDE HIJ PLOTSELING?

Hij bleef als aan de grond genageld staan.

Ergens links van hem klonk een donker gegrom. Het soort gegrom dat hij associeerde met vlijmscherpe, verscheurende tanden en rennen voor je leven. Logan draaide zich langzaam om totdat hij een stokoude Duitse herder zag, in zijn hondenmand met ruitjesmotief. ‘Brave hond…’ Logan fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wacht eens even, dit is toch niet die…’

Vanuit het kantoortje achter schreeuwde Simon: ‘Winchester, hou je kop, goddomme!’

Winchester? Jezus, was dat beest nog steeds niet dood? Hij was al hoogbejaard toen hij nog van Doug MacDuff was geweest. De hond draaide zijn kop en keek met waterige ogen ongeveer in de richting vanwaar de stem van zijn nieuwe baas had geklonken. Winchester geeuwde en ontblootte een heleboel grote bruine tanden. Daarna legde hij zijn kop weer op de voorpoten.

In tegenstelling tot wat Logan verwachtte was het kantoortje achter niet het toneel van een brute moord. Tegenover de deur stond een groot bureau en aan de muur erachter hing de opgezette kop van een reusachtige rottweiler die Killer heette, de laatste rustplaats van het ontbrekende deel van Simon McLeods oor. Overal hingen pin-upkalenders, waarvan de oudste dateerde van 1987. Inspecteur Steel was druk bezig erin te bladeren terwijl Simon McLeod thee inschonk.

‘Godallemachtig,’ zei ze, terwijl ze Miss Maart 1996 bestudeerde, ‘deze heeft tepels zo groot als champagnekurken. Daar kun je je jas aan ophangen.’

Simon reikte haar een mok thee aan. ‘Melk en twee suiker.’

‘O, dank je.’ Ze nam een slokje om te proeven. ‘Maar vertel eens, Simon… waarom was dat zootje drugsdealers vlak voor jouw winkel ruzie aan het maken?’

‘Geen idee waar je het over hebt.’

‘Nee?’ Steel krabde aan haar schedel. ‘Je meent het. Iemand heeft me namelijk ingefluisterd dat een bende Oost-Europeanen jouw wijk probeert binnen te dringen.’

‘Ik heb geen “wijk”. Ik ben een fatsoenlijke zakenman.’

‘Ja, en de tepeltante op die kalender is een neurochirurg. Ik wil geen bendeoorlog in mijn stad, Simon.’

‘Je luistert niet, inspecteur. Ik weet er niks van.’

Steel knikte. ‘Nou, in het hypothetische geval dat jij of je broer er wel iets vanaf zou weten – stel dat jullie betrokken waren bij protectie, woekerpraktijken, prostitutie en de handel in harddrugs – zouden jullie in dat denkbeeldige geval tante Roberta dan willen vertellen wie die Oost-Europeanen zijn?’

Er viel een stilte.

‘Zoals ik al zei, inspecteur, ik ben een fatsoenlijk zakenman. En als je je thee ophebt, rot dan maar op. Ik moet aan het werk.’