52
Lou Knox woonde boven de garage naast het huis van de familie Whitehall. Het driekamerappartement beviel hem uitstekend. Een van de weinige hobby's die hij had was houtbewerking, en van Calvin Whitehall mocht hij een van de opslagkamers in de enorme garage gebruiken voor zijn gereedschap en zijn werktafel. Hij had Knox ook toestemming gegeven om het appartement naar zijn eigen smaak af te werken.
De zitkamer en de slaapkamer waren nu van een blank eiken lambrisering voorzien. Planken vulden de wanden, hoewel men het geen boekenplanken kon noemen aangezien Lou Knox geen lezer was. In plaats daarvan had hij zijn televisie, zijn hypermoderne stereo en zijn cd- en videocollectie op de planken staan.
Ze verhulden ook op een uitstekende manier de grote, en nog steeds groeiende collectie bezwarende bewijsstukken die hij had verzameld om mogelijk ooit tegen Calvin Whitehall te gebruiken.
Hij was er tamelijk zeker van dat hij er nooit iets van nodig zou hebben, aangezien hij en Cal Whitehall al lang geleden tot overeenstemming waren gekomen over wat zijn taken zouden zijn. Bovendien wist Lou dat hij met het gebruik van de bewijsstukken zichzelf ook zou beschuldigen. Daarom was Lou niet van plan die troef ooit uit te spelen, tenzij als laatste redmiddel. Als je dat doet is het alsof je je neus afsnijdt om je gezicht te pesten, zoals zijn grootmoeder die hem had opgevoed altijd zei als hij klaagde over de slager voor wie hij als boodschappenjongen werkte. 'Betaalt hij je op tijd?' wilde zijn grootmoeder dan weten. 'Ja, maar hij vraagt de klanten om de fooi op de rekening te zetten,' mopperde Lou dan, 'en hij berekent het als een deel van mijn salaris.'
Nog steeds dacht Lou er met veel genoegen aan terug hoe hij het de slager betaald had gezet. Als hij op weg was om een bestelling af te leveren, maakte hij het pakje open en nam er wat van af - een stukje kip, of een plak van de filet mignon, of genoeg gehakt voor een goede hamburger. Zijn grootmoeder, die van vier tot twaalf uur 's nachts als telefoniste bij een motel werkte dat zestien kilometer verderop lag, zette voor hem een maal van spaghetti met gehaktballetjes uit blik klaar, of iets anders dat hij even onsmakelijk vond. Dus op de dagen dat hij kans zag iets van het vlees voor de klanten te jatten, deed hij zich als hij thuiskwam te goed aan rundvlees of kip. Dan gooide hij dat wat zijn grootmoeder voor hem had klaargezet weg, en niemand die iets merkte.
De enige die snapte waar Lou mee bezig was, was Cal. Op een avond toen Cal en hij tweedejaars waren, kwam Cal bij hem langs toen hij net een runderlapje aan het bakken was dat hij uit het pak had gehaald dat voor een van de beste klanten van de slager was bestemd.
'Je bent een klojo,' had Cal gezegd. 'Runderlappen moet je stoven, niet bakken.'
Die avond ontstond er een band tussen de twee jongemannen: Cal, de zoon van de plaatselijke drankorgels, en Lou, de kleinzoon van Bebe Clauss, wier enige dochter ervandoor was gegaan met Lenny Knox en twee jaar later net lang genoeg terugkwam om haar zoon bij haar moeder te deponeren. Toen ze die last kwijt was, verdween ze weer. Ondanks zijn achtergrond was Cal naar college gegaan, geholpen door zijn sluwheid en zijn sterke wil om te slagen. Lou zwierf van baantje naar baantje, zat tussendoor nog dertig dagen in de lokale gevangenis voor winkeldiefstal, en drie jaar in de staatsgevangenis voor verkrachting. Toen kreeg hij, nu bijna zestien jaar geleden, een telefoontje van Cal, die inmiddels bekend stond als meneer Calvin Whitehall uit Greenwich, Connecticut.
Ik moet de voeten van mijn oude maatje gaan kussen, was de manier waarop Lou de ontbieding naar Greenwich typeerde. Cal had er geen twijfel over laten bestaan dat hun hereniging uitsluitend was gebaseerd op Lou's mogelijke waarde voor hem als manusje-van-alles. Lou verhuisde diezelfde dag nog naar Greenwich en trok in de logeerkamer van het huis dat Cal had gekocht. Het huis was veel kleiner dan dat waarin hij nu woonde, maar het stond beslist in de goede buurt.
Cals relatie met Jenna Graham was een openbaring voor Lou. Een chique, adembenemende schoonheid die nagejaagd werd door een vent die eruitzag als een ex-bokser. Wat zag ze in vredesnaam in hem?
Terwijl hij zich die vraag stelde, wist Lou het antwoord al. Macht. Pure, naakte macht. Jenna hield ervan dat Cal die had, en de manier waarop hij hem gebruikte fascineerde haar. Hij mocht dan niet van hoge komaf zijn zoals zij, en ook niet uit haar soort wereld komen, maar die knaap kon met elke situatie overweg; haar wereld was al gauw zijn thuis. En wat sommigen van de oude garde ook van Cal Whitehall dachten, ze wisten heel goed dat ze hem niet moesten dwarsbomen.
De ouders van Cal werden nooit uitgenodigd hun zoon te bezoeken. Toen ze kort na elkaar stierven, werd Lou erheen gestuurd om alles te regelen en om hun lijken zo snel mogelijk naar het crematorium te vervoeren. Cal was geen sentimenteel iemand.
Door de jaren heen was het nut van Lou voor Cal aanmerkelijk toegenomen - dat wist hij. Desondanks twijfelde hij er niet aan dat als het Cal beter zou uitkomen zich van hem te ontdoen, hij, Lou Knox, voor de wolven gegooid zou worden. Dus het was met een zekere mate van grimmig plezier dat hij zich herinnerde hoe de karweitjes die hij voor Cal had opgeknapt allemaal zo gepland waren dat Cal er niets mee te maken leek te hebben. Dus als er iemand met de gebakken peren bleef zitten, was het niet moeilijk te raden wie dat zou zijn.
Nou, dat spelletje kon hij ook spelen, dacht hij met een valse glimlach.
Nu was het aan hem om vast te stellen of Fran Simmons alleen maar lastig was, of dat ze gevaarlijk werd. Het kon best interessant worden, besloot hij. Zo vader, zo dochter? Lou glimlachte toen hij aan de vader van Fran dacht, die sufferd die zo graag in de smaak wilde vallen en die van zijn moeder niet had geleerd de Calvin Whitehalls van deze wereld nooit te vertrouwen. Dus toen hij zijn lesje eindelijk leerde, was het te laat.