47
Op het gezicht van de vrouwelijke arts was geen enkele emotie af te lezen. Ze draaide haar patiënt de rug toe en verliet de ziekenafdeling. ‘Roep maar een ambulance op,’ gaf ze aan de nachtbewaker door.
‘Diagnose is een acute blindedarmontsteking.’ Ze sprak tegen de man zonder van haar aantekeningen op te kijken. ‘Vermeld erbij dat het hier een eerste diagnose betreft. In het ziekenhuis moet een second opinion volgen. Gezien de symptomen en het gebrek aan faciliteiten hier kan ik geen risico nemen en moet ik haar doorsturen.’
De bewaker knikte. Zoals het merendeel van zijn collega’s, had hij een hekel aan deze arts met haar hautaine voorkomen en arrogante gedrag. Hij belde de regionale ambulancedienst. Ze zouden binnen twintig minuten ter plekke zijn. Hij verbrak de verbinding en belde vervolgens het ziekenhuis in Gerona met de mededeling dat over anderhalf uur een ambulance zou arriveren met een patiënt uit de penitentiaire instelling voor vrouwelijke gedetineerden. Hij volgde nauwgezet de procedure door de diagnose en aanvullende informatie van de dienstdoende arts te vermelden. Toen dit achter de rug was, verdiepte hij zich weer in de sportkrant. Het was twee uur ’s nachts. Over vier uur zat zijn dienst erop.
Twee bewakers begeleidden de ambulancebroeders naar de ziekenboeg van de vrouwengevangenis. In totaal lagen er drie vrouwen op deze afdeling. De arts die de diagnose had gesteld stond naast het bed van de patiënt die vervoerd moest worden. Ze keek toe hoe het ambulancepersoneel de vrouw voorzichtig op een draagbaar met wieltjes legde. Toen dit gedaan was, knikte ze het ambulancepersoneel kort toe. Ze negeerde de vriendelijke afscheidsgroet van de bestuurder en liep richting de ingang van de ziekenboeg.
Terwijl de ambulance het gevangenisterrein verliet, ontspanden de broeders zich. Het ophalen van een gevangene maakten ze tenslotte niet elke dag mee. Degene naast de patiënte zag dat ze af en toe haar ogen opende. Ze leek veel pijn te hebben. Hij wilde vragen hoe het met haar ging, maar de regels omtrent contact met een gedetineerde waren streng. Enkel in een noodsituatie mocht hij praten. Hij hield het bij een warme glimlach en een meelevende blik in zijn ogen.
De vrouw was niet geboeid. Uit medische en menselijke overwegingen was het onverantwoord om haar geboeide handen op haar buik te laten rusten. Op haar rug was geen optie en vastgeketend aan haar brancard druiste in tegen de veiligheidsreglementen.
De chauffeur koos voor de snelweg. Omdat er geen acuut levensgevaar dreigde, voerde hij geen zwaailicht of sirene. Door het monotone geluid van de motor, de bijna verlaten weg en het late tijdstip, verslapte zijn aandacht en was hij niet bedacht op wat er komen ging. Om de vrouw in haar waarde te laten, wendde de broeder regelmatig zijn blik af.
Zo zag hij niet hoe ze centimeter voor centimeter haar linkerhand over haar rechter schoof. Haar vingertoppen vonden de opening tussen de knopen. Langzaam schoof haar rechterhand in het uniform. Uit haar slipje haalde ze langzaam het voorwerp dat ze mee had kunnen smokkelen.
Razendsnel kwam ze omhoog. Ze pakte de broeder bij zijn uniform en trok hem naar haar toe. In haar hand hield ze een klein, scherp voorwerp. De punt ervan drukte ze tegen de halsslagader in zijn nek.
Ze stond op. Tot haar genoegen las ze doodsangst in zijn ogen. Hij was weerloos en niet van plan enig verzet te bieden. Ze sleurde hem mee naar de voorkant van de cabine. Terwijl ze de chauffeur tot op een meter was genaderd, zag ze in het achteruitkijkspiegeltje hoe zijn ogen op haar waren gericht. De blik beviel haar. Ook deze man zou geen heldhaftige stunts uithalen.
‘Als je doet wat ik zeg, blijft je collega leven,’ sprak ze dreigend. De chauffeur knikte willoos.