11
De horizon was een langgerekte streep. De lucht lichtblauw en wolkeloos. Omdat de zon ontbrak, had ze geen idee waar het heldere licht vandaan kwam.
Ze dreef op een schilderachtige versie van de zee.
Het was een oneindige plas van iets wat op water leek. De dikke vloeistof was lichtblauw, rimpelloos en reukloos. Het voelde aan als dunne gelei, die tussen haar vingers door gleed. Toch hoefde ze niet te zwemmen. De heldere substantie zorgde ervoor dat ze bleef drijven. Het was bizar, maar voelde goed aan. Ze was in elk geval ontspannen, voor het eerst sinds maanden. Het was doodstil. Vogels en vissen ontbraken. Aan de horizon verscheen een kleine oneffenheid. De vlek werd ziender-ogen groter. Voordat ze met haar ogen kon knipperen was het al een bal. Dichterbij gekomen bleek het ronde voorwerp ovaal te zijn. Opeens lag het recht voor haar. Het was een opblaasbaar vlot, in het midden ervan stond Leon Wolfsperger. De arts die haar en Frank tijdens de ki-behandelingen zo fantastisch had begeleid, was in al die jaren geen spat veranderd. Zijn gezicht stond somber. Hoewel zijn lippen bewogen, kon ze hem niet verstaan. Hij keek langs haar heen, alsof er iemand tegenover hem stond tegen wie hij sprak. Ze probeerde hem te begroeten, maar hoorde haar eigen woorden niet. De stilte regeerde.
‘Het spijt me, Frank,’ hoorde zij hem opeens luid en duidelijk zeggen. ‘Heleens zuurgraad is te hoog. Het slaat niet aan.’ Hij schudde weemoedig met zijn hoofd.
‘Toch moeten jullie de moed niet opgeven. Ik heb vreemdere dingen meegemaakt. Wonderen bestaan. Er zijn genoeg voorbeelden van vrouwen die tegen alle medische logica in toch zwanger raakten en een gezond kind kregen.’
Met een onvoorstelbare snelheid verdween het opblaasvlot uit haar zicht. Het werd gelanceerd alsof er een ventiel werd uitgetrokken. Binnen korte tijd was het opgeslokt door de horizon.
Voordat ze de kans kreeg zich hierover te verwonderen, lag het volgende vlot al voor haar neus. Haar vier collega’s keken allemaal serieus en voerden een geluidloos gesprek. Opeens kon zij hen echter woordelijk verstaan, alsof het volume omhoog was gedraaid.
‘Wat denk jij?’ vroeg Karin. ‘Komt ze ooit nog terug op kantoor?’
‘Die kans is klein,’ antwoordde Esther. ‘Maar moet de vraag niet zijn: komt híj ooit nog terug?’
‘Dat is geen vraag, maar een weet,’ sprak Peter. ‘Niemand kan maandenlang op zee overleven.’
‘Toch moet ze blijven geloven in zijn terugkeer,’ zei Lisette. ‘Dat houdt haar op de been.’
Even snel als het was verschenen, verdween het vlot uit haar zicht, waarvoor een ander net zo snel in de plaats kwam. Haar broer Jurgen keek triest voor zich uit.
‘Iemand moet haar de waarheid vertellen,’ zei hij somber. ‘Frank is dood.’
Nelleke knikte. ‘Dat kan bijna niet anders.’
‘Zal ik het aan tante Heleen vertellen?’ zei Mark, de oudste van hun twee zoons.
‘Of ik?’ vroeg zijn broer Pieter.
‘Geen denken aan,’ antwoordde Jurgen streng.
Nelleke schudde beslist met haar hoofd en keek haar zoons doordringend aan. ‘Dat is geen goed idee, lieverds.’
Het vlot met het gezin loste op en daarvoor in de plaats verschenen haar ouders. Vanaf hun bootje keken ze haar recht aan. ‘Hoop en geloof, lieverd,’ sprak haar moeder bemoedigend. ‘Het zijn de fundamenten waarop het leven is gebouwd en steunt. Hou de hoop levend en verlies nooit het geloof. Uiteindelijk zul je hier als mens, als christen, alleen maar sterker van worden.’
Haar vader knikte spottend in de richting van zijn vrouw.
‘Schei toch uit, mens. Die hoop en dat geloof van jou hebben mijn kanker ook niet verholpen, hoor. Binnen vijf maanden was ik weg, weet je nog?’ Zonder haar reactie af te wachten, wendde hij zich rechtstreeks tot zijn dochter.
‘Ik realiseer me hoe moeilijk het is, maar je moet de realiteit onder ogen durven zien, Heleen. Frank is dood, basta. Accepteer dat en pak je leven weer op. Het is een cliché, maar het leven is kort. En als iemand dat weet, dan ben ik het wel.’
Het vlot loste op. Het kostte haar nu moeite om haar emoties onder controle te houden. Ze had zoveel van haar vader gehouden. Zijn woorden dreunden nog na in haar geest, waar verwarring inmiddels heerste.
De samenstelling van het volgende vlot was opmerkelijk.
‘Zijn wij hier eigenlijk voor verzekerd?’ De kredietverstrekker Hugo Steugels droeg een donker pak. Ze herkende hem aan zijn stem, want zijn gezicht ontbrak.
‘Tegen dat soort calamiteiten bent u verzekerd,’ sprak Franks zus Monique overtuigend in de mobiele telefoon. Of ze het tegen een klant of haar buurman had, bleef onduidelijk. ‘Onze bank neemt die polis namelijk standaard op in de contracten.’
‘Mijn vader heeft een hekel aan verzekeringen,’ zei haar buurjongen Alex. ‘Die zijn duur en daarom komt hij soms geld tekort om de alimentatie te betalen.’ Hij wees naar de horizon.
‘Hij woont nu bij zijn vriendin in Helmond. Dat ligt ongeveer daar.’
Drie mannen op leeftijd namen hun plaats in. Ook hier ontbrak bij één van hen het hoofd. Aan zijn stem te horen was het Geert Ondereem, de politieman die voor Bureau Vermiste Personen Noordzee werkte, een onderdeel van de klpd -dienst Waterpolitie. Tijdens haar zoektocht op internet was ze op deze afdeling gestuit. In de hoop op wat gespecificeerde informatie had ze hem gebeld. Ondereem bleek een vriendelijke, rustige man die de tijd voor haar had genomen.
‘De overlevingskans op de Noordzee is nul komma nul. Gemiddeld hou je het vijf uurtjes vol, als je sterk bent en geluk hebt ietsje langer, daarna raak je onderkoeld en zink je. In de Middellandse Zee zal het zes tot acht uur langer duren. Daar blijft iemand met een zeer goede lichamelijke conditie hooguit veertien uur drijven. Een kansloze missie, dus.’
‘Dat laatste kan ik bevestigen,’ zei zijn buurman. Hij was officier bij de Spaanse marine en had de zoekactie naar Frank geleid. Een gedrongen man met borstelige wenkbrauwen. Zijn naam wilde haar zo snel niet te binnen schieten.
‘De kans dat je een drenkeling zonder drijfmiddelen op volle zee terugvindt is miniem,’ bromde de kapitein van de Columbus. ‘Wij leven allemaal met u mee, mevrouw.’
Hierna verdwenen de drie mannen razendsnel uit haar zicht. Uit het niets dook opeens een enorme wand op. De boeg van een kolossaal schip scheerde langs haar heen. In plaats van te verdwijnen, nam de snelheid van het reusachtige gevaarte af. Toen het schip helemaal stillag, zag ze dat het de Columbus was. Vanaf het dek werd een reddingsbootje overboord gegooid. Het reddingsmiddel fladderde door de lucht. Tegen de imposante achtergrond van onverzoenlijk staal oogde het bootje fragiel en gammel. De Columbus stoomde met een onvoorstelbare snelheid naar de horizon.
In tegenstelling tot de vlotten, bleef dit bootje exact op de plek drijven waar het was neergekomen. Zou haar hoop dan niet voor niets zijn geweest?
‘Frank,’ hoorde ze zichzelf fluisteren.
Zo op het eerste gezicht was het bootje verlaten. Hierdoor liet ze zich niet ontmoedigen. De kans was groot dat hij dodelijk vermoeid op de bodem lag. Ze zag zijn uitgeputte gezicht al voor zich. Een wanhopige blik zou op slag veranderen als hij zich realiseerde dat zijn eigen vrouw hem kwam redden als de nood het hoogst was…
Ze pakte de rand vast en hees zich omhoog. Het bootje was leeg. De bodem bestond uit een zwart gat. Ze schrok en verloor haar evenwicht. Het grote niets slokte haar op. Ze maakte een duizelingwekkende val in het zwarte gat.
‘Nee!’ Met wijd opengesperde ogen kwam Heleen overeind. Het duurde even voordat het tot haar doordrong dat ze zich in haar eigen bed bevond. Met de rug van haar hand veegde ze de zweetdruppels van haar voorhoofd.
Een nachtmerrie. De zoveelste. Ze stapte uit bed. Haar ogen meden bewust de tijdsaanduiding op de wekkerradio. Het deed er niet toe hoe laat het was. Straks, na een kop thee zou ze de beslissing nemen die ze de laatste maanden zo vaak had moeten nemen, opblijven of terug naar bed?
Ze liep de trap af en voelde zich de eenzaamste vrouw op de wereld.