Gemma
Na mijn terugkomst, helemaal suf van de pina colada’s, duurde het bijna een week voordat ik mijn ouders sprak. Toen ik eindelijk op bezoek kwam, zei mam: ‘Er is post voor je.’
Ze overhandigde me een envelop waarop verschillende adressen waren doorgestreept en overgeschreven. De brief was oorspronkelijk naar Dalkin Emery gestuurd, die het hadden doorgezonden naar Lipman Haigh, die het op hun beurt aan mijn ouders hadden geadresseerd.
‘Misschien is het een brief van een
fan,’ zei mijn vader. Ik gaf geen antwoord en maakte de brief
open.
Beste Gemma,
Ik wilde je alleen even laten weten dat ik genoten heb van Chasing Rainbows. (Ik had het op de luchthaven gekocht, op weg naar Fuertaventura.) Gefeliciteerd met een geweldig boek. Ik was blij dat Will en Izzy eindelijk na alle ellende bij elkaar kwamen. Ik had niet gedacht dat het zou gebeuren. Ik was bezorgd dat Izzy een emotionele reactie had, maar nu ben ik ervan overtuigd dat ze een uitstekend koppel vormen.
Liefs,
Johnny
PS Kom eens langs. Ik heb wat nieuw verbandgaas dat je misschien zal interesseren.
Opluchting stroomde door mijn hele lichaam. Hij had het boek gelezen. Hij haatte me niet. Hij had me vergeven dat ik hem als noodoplossing had gebruikt.
Hij wilde me zien…
Op weg naar huis zou ik bij hem langsgaan. Ik had één ding begrepen: ik was er eindelijk klaar voor. In het afgelopen jaar – langer nog – was ik veel te kwaad geweest om iets met Johnny te beginnen; ik denk dat ik had willen wachten tot ik weer mezelf was.
Toen zag ik de datum op Johnny’s brief en ik schrok. Negentien maart – zes weken geleden. Al die tijd was hij van uitgever naar agent naar mijn ouders gestuurd. Plotseling wilde ik zo gauw mogelijk weg.
‘Wat is het? Een brief van een fan?’ vroeg mijn vader.
‘Ik moet weg.’
‘Maar je bent er net.’
‘Ik kom terug.’
‘Ik reed zo snel ik kon, parkeerde, duwde de deur open en daar stond hij, in zijn witte jas, zich bezorgd buigend over de hand van een oude dame. Mijn hart zwol van trots en verlangen.
Toen keek hij op en ik schrok. Hij was het niet. Toen drong het tot me door dat het Hopalong, de befaamde broer, moest zijn.
Ik rekte me uit om achter de toonbank te kunnen kijken, in de hoop dat Johnny daar zou zijn. Hopalong richtte zich tot mij. ‘Kan ik u van dienst zijn?’
‘Ik zoek Johnny.’
‘Hij is er niet.’
Iets in de manier waarop hij het zei gaf me een slecht voorgevoel. ‘Hij is toch niet toevallig naar Australië geëmigreerd?’
‘Eh, nee. Kan ik hem een boodschap overbrengen?’
‘Nee, dank u. Ik kom wel terug.’
De volgende dag kwam ik er weer, maar tot mijn ontsteltenis was Hopalong er weer. En de dag daarop ook.
‘Weet u zeker dat hij niet naar Australië is?’
‘Ja, maar als u hem wilt zien, waarom komt u dan niet overdag?’
‘Omdat ik overdag moet werken. Hij werkte altijd ’s avonds.’
‘Niet meer. Hij werkt nu nog maar één avond per week.’
‘Welke avond is dat?’
‘Donderdag.’
‘Donderdag? Morgen is het donderdag. Weet u het zeker?’
‘Tja, zo goed als zeker.’
Ik stapte in mijn auto toen hij me achterna riep: ‘Denk eraan, we sluiten nu om acht uur.’
‘Acht uur? Niet om tien uur? Waarom?’
‘Omdat we dat doen.’