7
Maandagmorgen moest ik naar mijn werk. Davinia had om een persoonlijk onderhoud gevraagd. Dus zondagavond draaide ik met een schuldig gevoel het geluid van de televisie uit en zei, in het defensief gedreven: ‘Mam, ik moet morgen echt naar mijn werk.’
Ze gaf geen antwoord en zat naar de zwijgende beelden te staren alsof ze me niet gehoord had.
Het was een vreselijke dag geweest – mam was niet naar de mis gegaan, en iemand die onbekend is met de Ierse Katholieke Mammie valt onmogelijk uit te leggen hoe ernstig dat is. Ze slaat geen zondag over. Als haar been eraf valt, hinkt ze. Als haar andere been eraf valt, loopt ze op haar handen.
Zondagochtend tien uur ging ik naar mijn moeder die passief voor de televisie naar een wekelijks overzicht van de effectenbeurs zat te kijken.
‘Mam, het is tijd om je klaar te maken voor de mis. Ik zal je erheen rijden.’
‘Ik ga niet.’
Mijn hart stond stil. ‘Goed, ik ga met je mee.’
‘Ik zei toch dat ik niet ga? Ze zullen me allemaal aanstaren.’
‘Doe niet zo mal,’ zei ik. ‘Ze hebben veel te veel belangstelling voor zichzelf. Wie zou de moeite nemen om naar jou te staren?’
‘Allemaal,’ zei ze somber. En natuurlijk had ze gelijk.
Dus ging mam niet naar de mis, ze bracht weer een dag door in haar ochtendjas en weigerde naar me te luisteren.
‘Mam, alsjeblieft, kijk me aan. Ik moet morgen echt naar mijn werk.’
Ik zette de televisie nu helemaal uit en ze draaide zich verontwaardigd naar me om. ‘Daar zat ik naar te kijken.’
‘Dat deed je niet.’
‘Neem morgen vrij.’
‘Mam, ik moet morgenochtend naar mijn werk omdat in de komende vier dagen elke seconde telt.’
‘Dat is gewoon slechte planning, alles tot het laatste moment uitstellen.’
‘Dat is het niet. De tent kost twintigduizend euro per dag, dus moeten we in een paar dagen alles voor elkaar zien te krijgen.’
‘Kan Andrea het niet doen?’
‘Nee, het is mijn verantwoordelijkheid.’
‘Dus hoe laat kom je thuis?’
Ik begon in paniek te raken. Normaal zou ik op de locatie zelf wonen, zodat ik elk moment dat ik niet werkte kon gebruiken om wat slaap in te halen. Maar het zag ernaar uit dat ik de rit van een uur en twintig minuten heen en terug van Dublin naar Kildare elke dag zou moeten maken. Twee uur en veertig minuten verloren slaap. Een dag.
Maandagochtend, toen de wekker om 6 uur afliep, moest ik huilen. Niet alleen omdat het maandagochtend 6 uur was, maar omdat ik mijn vader miste. Met kinderlijke onredelijkheid wilde ik dat mijn vader niet weg was gegaan en alles weer zo was als het was geweest.
Hij was mijn vader en hij hoorde thuis te zijn. Hij was een rustige man, die het praten grotendeels aan mijn moeder had overgelaten, maar toch was zijn afwezigheid in huis bijna tastbaar.
Het moest mijn fout zijn. Ik had hem verwaarloosd. Ik had hen beiden verwaarloosd. En dat allemaal omdat ik dacht dat ze heel gelukkig waren samen. Ik had er nooit aan gedacht, zo gelukkig leken ze. Papa werkte en speelde golf, en mama was de hele dag thuis, maar ze hadden genoeg hobby’s samen – kruiswoordpuzzels, ritjes naar Wicklow om naar het landschap te kijken en ze hielden allebei van beminnelijke moord-in-het-dorp programma’s, Morse, Midsomer Murders, enz.
Was papa allang ongelukkig geweest? Had hij al jaren heimelijk verlangd naar een ander leven? Tot nu toe had ik nooit aan hem gedacht als een individu, alleen als een echtgenoot, vader en golfenthousiast.
Ik stond moeizaam op en kleedde me aan om naar mijn werk te gaan.
Om 10 uur zag de locatie in Kildare eruit als een filmset – overal trucks en mensen.
Ik had een koptelefoon op en zag eruit als Madonna op de Blonde Ambition-tournee, behalve dat mijn beha niet zo puntig was.
De tent was uit Engeland aangekomen en zeventien van de twintig man personeel die we hadden aangenomen waren komen opdagen om hem op te zetten. Ik had getekend voor vier draagbare wc’s, een groep timmerlieden was hard aan het werk om een tijdelijk wandelpad aan te leggen, en telefonisch had ik een douaneambtenaar weten over te halen de gekoelde vrachtwagen vol tulpen het land binnen te laten.
Toen de fornuizen voor de cateringtent werden afgeleverd, ging ik in mijn auto zitten, zette de verwarming aan en belde papa op zijn werk om hem weer te vragen thuis te komen.
Vriendelijk maar vastberaden zei hij nee. ‘Papa, hoe moet mama het redden met geld?’
‘Heb je de brief niet gekregen?’
‘Wat voor brief?’
‘Er is een brief, daar staat alles in.’
Onmiddellijk belde ik mam en ze nam op met een hijgend: ‘Noel?’
Mijn hart zonk in mijn schoenen. ‘Nee, mam, ik ben het. Is er een brief van papa? Zou je misschien even kunnen kijken?’
Ze ging weg en kwam weer terug. ‘Ja, er is een officieel stuk dat aan mij gericht is.’
‘Waar lag het?’
‘Op de vensterbank, bij de andere brieven.’
‘Maar… waarom heb je hem niet opengemaakt?’
‘O, die officiële dingen laat ik altijd aan je vader over.’
‘Maar deze is van papa. Van papa aan jou. Kun je hem openmaken?’
‘Nee. Ik wacht tot jij thuiskomt. O, en dr. Bailey is geweest; hij heeft me een recept voor slaappillen gegeven. Hoe krijg ik die?’
‘Wip even naar de apotheek,’ probeerde ik haar over te halen.
‘Nee.’ Haar stem trilde. ‘Ik kan niet weg uit huis. Wil jij gaan? De apotheek is tot tien uur open, vóór die tijd ben je toch zeker wel thuis.’
‘Ik zal mijn best doen.’ Ik hing op.
De locatie om half negen ’s avonds verlaten, leek of ik een halve dag vrij nam. Ik reed naar mam om het recept te halen en racete naar de apotheker.
De aardige man begroette me met een vrolijk ‘Hallo’. Hij pakte het recept van me aan en mompelde meelevend: ‘Niet geslapen? Ja, antidepressiva hebben in het begin vaak die uitwerking.’
Zijn medeleven – hoewel volkomen misplaatst – werkte vertroostend. Met een dankbaar glimlachje ging ik naar huis, waar we gingen zitten en de alarmerende brief van papa openden.
De brief was van zijn advocaat. Hemel, hoe serieus was dit? Papa kwam met het voorstel van een ‘interim financiële regeling’. Dat had een onheilspellende klank, want het wees op een toekomstige meer permanente financiële regeling. Hij zou mam een bepaald bedrag per maand geven, waarvan ze alle huishoudelijke rekeningen moest betalen en de hypotheek.
‘Oké, hoeveel is de hypotheek?’
Mam staarde me aan alsof ik haar gevraagd had haar de relativiteitstheorie uit te leggen.
‘En hoe zit het met de verdere voorzieningen? Hoe hoog is de elektriciteitsrekening, ruw geschat?’
‘Ik… ik weet het niet. Je vader betaalt altijd alle rekeningen. Het spijt me,’ zei ze, zo nederig dat ik er niet op door kon gaan.
Moeilijk te geloven dat mam ooit een baan had gehad – ze werkte als typiste. Zo had ze papa leren kennen. Maar ze gaf haar werk op toen ze zwanger werd van mij; na de vorige miskraam nam ze geen enkel risico. Misschien zou ze na mijn geboorte haar baan toch hebben opgegeven, want dat deden Ierse vrouwen in die tijd.
‘Ik denk dat we voor vanavond genoeg hebben gedaan,’ zei ik met een zucht. ‘Laten we naar bed gaan.’
‘Er is nog iets,’ zei ze. ‘Ik heb uitslag.’ Ze strekte haar been uit en sloeg haar ochtendjas open. En ja hoor, haar dij was bedekt met rode bulten.
‘Je moet naar de dokter.’ Mijn mond vertrok. Hysterie.
Zelfs zij lachte. ‘Ik kan dr. Bailey niet weer bellen om te vragen of hij langs wil komen.’
En ik kan niet weer naar de apotheek. Die aardige man denkt natuurlijk dat ik een volslagen idioot ben.
Dinsdagochtend. De binnenhuisarchitect en zijn acht man sterke team zeilden binnen voor de transformatie van een naar vochtig gras ruikende tent in een wonderbaarlijk sprookjesland uit Duizend-en-een-nacht.
Ik stond op het ijskoude veld en belde tante Gwen in Inverness. In het kort legde ik de situatie met papa uit en eindigde met te zeggen: ‘Ik dacht dat u misschien met hem zou kunnen praten.’
Onmiddellijk werd tante Gwen een Dubbend Oud Dametje. ‘Tja, ik weet niet… ik kan niet… het zou me niet passen… een meisje, zeg je… maar wat zou ik tegen hem moeten zeggen…’
Terwijl ze nog bezig was hakkelend haar excuus te maken klapte ik mijn mobiel dicht.
Later diezelfde dag probeerde ik tante Eilish op Rhode Island. Haar reactie was: ‘We zijn allemaal volwassen mensen. Je vader is verantwoordelijk voor zijn eigen leven, net zoals je moeder verantwoordelijk is voor het hare.’
‘Ik neem aan dat dat een “nee” is?’
‘Nee. “Nee” is niet meer dan een ander soort mogelijkheid. Ik geloof niet in het woord “nee”.’
‘Maar u hebt het net gezegd.’
‘Dat heb ik niet.’
Later probeerde ik Gerry Baker, papa’s golfpartner, die een bulderende, kwetsende lach liet horen. ‘Ik dacht wel dat ik van je zou horen. Nou ja, eigenlijk van je moeder. Je wilt zeker dat ik iets in zijn oor fluister.’
‘ja!’ Goddank. Iemand was tenminste bereid om te helpen.
‘Maak je niet druk. Hij komt na een tijdje wel tot bezinning.’
Somber belde ik mevrouw Tyndal, in de hoop dat zij mam onder haar vleugels kon nemen. Geen schijn van kans. Ze was merkbaar koel en deed toen net of er iemand aan de deur was, alleen om van mij af te zijn.
Ik had gehoord dat in de steek gelaten vrouwen klagen dat hun ‘vriendinnen’ niet langer met hen willen spelen, uit angst dat ze hun man zouden afpakken. Vroeger zou ik het hebben toegeschreven aan paranoia, maar het was waar.
Die avond kwam ik pas om 1 uur thuis. Mam was nog steeds wakker, maar tot mijn verbazing leek ze iets beter. De sfeer was wat luchthartiger. Toen ontdekte ik waarom.
‘Ik heb dat boek gelezen,’ zei ze bijna vrolijk.
‘Welk boek?’
‘Mimi’s Remedies. Het was heel leuk.’
‘Heus?’ Ik wilde niet dat iemand het leuk vond.
‘Ik ben er helemaal door opgepept. En je zei dat het van Lily was! Pas toen ik haar foto op de achterflap zag drong het tot me door. Wat een prestatie om een boek te schrijven. Toen ging ze weemoedig verder: ‘Ik was erg dol op Lily, ze was altijd zo vriendelijk.’
‘Neem me niet kwalijk, hallo! Ze heeft mijn vriend gestolen, weet je nog?’
‘Eh, ja. Heeft ze nog meer boeken geschreven?’
‘Eén,’ zei ik kortaf. ‘Maar dat is niet uitgegeven.’
‘Waarom niet?’ Mams stem klonk verontwaardigd.
‘Omdat… niemand het mooi vond.’ Ik was gemeen. ‘Sommige literaire agenten vonden het niet zo slecht. Niet al te slecht.’
Jarenlang had Lily het boek geschreven en herschreven – hoe heette het ook weer? O, ja, Crystal Clear, dat was het. Maar ook toen ze de verlangde veranderingen had aangebracht, wilde niemand het hebben.
‘Ik zal mevrouw Kelly deze Mimi’s Remedies lenen,’ zei mam. ‘Ze leest graag een goed boek.’
Dat mam Lily’s boek leuk vond wakkerde mijn ongerustheid weer aan die mijn afschuwelijke week op de achtergrond had weten te dringen. Zodra ik de volgende dag de kans kreeg belde ik Cody. ‘Hoe gaat het met Lily’s boek?’
‘Kon beter.’
‘Goddank.’
‘Nou, nou.’
‘O, vlieg op.’
Toen vroeg hij bijna aarzelend: ‘Heb je het gelezen?’
‘Natuurlijk. Een krankzinnig verhaal. Heb jij het gelezen?’
‘Ja.’
‘En?’
Hij zweeg even. ‘Ik vond het… eigenlijk vond ik het mooi.’
Ik dacht dat hij het sarcastisch bedoelde, ik wil maar zeggen, dit was Cody.
Toen besefte ik dat hij het ernstig meende en ik ging bijna dood van angst. Als Cody, de grootste cynicus op deze planeet, het mooi vond, dan moest het dat wel zijn.