43
Mimi’s Remedies door Lily Wright. Dalkin Emery 298 blz. £6,99
Mimi’s Remedies is zoet genoeg om Alison Janssen te verzuren.
Boeken recenseren als beroep wekt de afgunst van mijn vrienden, maar de volgende keer als ze beginnen te jammeren dat ik toch zo’n gemakkelijk leven heb, zal ik hun Mimi’s Remedies geven en erop aandringen dat ze het tot het eind toe lezen. Dat zal ze een toontje lager doen zingen.
Als ik zeg dat Mimi’s Remedies het slechtste boek is dat ik ooit gelezen heb, overdrijf ik waarschijnlijk, maar je begrijpt wat ik wil zeggen. Het bijvoegsel van de uitgever beschrijft het als een ‘fabel’ – daarmee aangevend dat je geen realisme moet verwachten, geen driedimensionale karakters en geloofwaardige dialogen.
En, verdraaid, ze hebben gelijk. Wat doorgaat voor een plot: geheimzinnige, mooie ‘dame’ arriveert uit het niets in een klein dorp dat elk aspect toont van een verstoorde samenleving. Een in onenigheid levende vader en zoon, een ontrouwe echtgenoot, een jonge gefrustreerde echtgenote – tot dusver, zie Chocolat. Maar in plaats van bonbons maakt Mimi bezweringen en geeft ons zelfs de recepten – ‘Voeg een snuifje medeleven, een eetlepel liefde toe en roer met tederheid.’
Als dat de remedie is, geef mij dan maar het probleem.
Op nog niet de helft van deze – goddank korte – roman had ik het gevoel dat ik doodgeslagen werd met dropveters of gedwongen werd suikerspin te eten.
De schrijfster, een zekere Lily Wright, is een ex-pr-medewerkster, dus weet ze alles wat er te weten valt over cynische manipulatie. En dat blijkt uit elk weeïg woord. De ‘plot’ is bezaaid met kokette zinspelingen op wonderen, maar het enige echte wonder is dat deze zoete rommel is uitgegeven. Het is zoet genoeg om de lezers rotte tanden te bezorgen, maar zo zuur als zuigen op een citroen.
Mimi’s Remedies is traag, gekunsteld en vrijwel onleesbaar. Dus de volgende keer dat je klaagt over je werk, denk dan maar aan deze beklagenswaardige recensent…
Het was een van de ergste dingen die me ooit waren overkomen. Als weekhartige liberaal was ik een trouwe lezeres van de Observer en het was extra pijnlijk om te worden aangevallen door een krant die ik respecteerde.
Ik las geregeld slechte recensies over boeken, films en toneel stukken van anderen, maar ik had altijd aangenomen dat ze die verdienden. Ik verdiende dit niet en die zogenaamde Alison Janssen had me gewoon verkeerd begrepen.
Jojo belde me om me een hart onder de riem te steken. ‘Dat is de prijs van succes. Ze is gewoon jaloers. Ik wed dat ze een of andere lullige roman heeft geschreven waar niemand iets van wil weten, dus heeft ze de pest in op jou omdat jouw boek gepubliceerd is.’
‘Kan dat?’ Ik had recensenten altijd
beschouwd als nobele, onbevooroordeelde wezens, die boven bekrompen
menselijke belangen stonden.
‘O, ja. Voortdurend.’
Toen belde Otalie. ‘Morgen papier voor de kattenbak,’ zei ze troostend.
‘Dank je.’ Ik legde de telefoon neer en begon te rillen. Toen belde mijn vader: hij had de recensie gelezen. De hemel mocht weten hoe. Hij was een Express-lezer en had niets op met wat hij ‘die linkse flauwekul’ noemde van kranten als de Observer.
Hij stotterde van woede. ‘Die muppet. Ze kan zoiets niet zeggen over mijn meisje. Jij verdient het beste, Tinkeltje.’
Ik meende dat de hele wereld me uitlachte en was bang om de deur uit te gaan omdat ik het gevoel had dat ik naakt rondliep.
Ik besteedde een belachelijke hoeveelheid tijd aan de gedachte wie die Alison Janssen kon zijn en wat ik had gedaan om haar zo vals te maken. Ik dacht er zelfs over buiten bij de Observer rond te hangen om haar op te wachten en een verklaring te vragen. Toen was ik van plan naar de Observer te schrijven om mijn kam van het verhaal te belichten.
Maar in een vlaag van zelfhaat kwam ik tot de conclusie dat Alison Janssen gelijk had en dat ik een talentloze prul was; ik zou nooit meer proberen nog een woord te schrijven.
De volgende zondag verscheen de recensie van de Independent; daarin werd ik net zo afgekraakt als in de Observer. Weer belde Otalie om me te troosten: ‘Morgen ligt de krant in de hondenmand.’
Maar veel troost bood het me niet. Nu zouden zelfs de katten en honden weten hoe vreselijk mijn boek was.
Er volgde een interview met de Daily Leader, een heel positief artikel behalve dat ze schreven dat Anton een kok was en dat ik geen koekjes had gepresenteerd.
Het resultaat was dat ik geen krant meer open durfde te slaan.
Zodra we hoorden dat Book News me kwam interviewen, werd Anton naar Sainsbury’s gestuurd om de lekkerste koekjes te halen die voor geld te koop waren. Maar de journalist at er niet een en zei er ook geen woord over in het artikel. Ze noemden Anton ‘Tom’ en het onderschrift van een foto van Anton en mij, met onze hoofden naar elkaar toe gebogen, luidde ‘Lily en haar broer Tom’.
Toen kwam er bericht van de ‘At Home’ van Martha Hope Jones. Het was een enorme coup en Otalie was buiten zichzelf. ‘Je bent gearriveerd, Lily.’
‘Kan ik misschien in een café met haar afspreken?’
‘Lily, het is een “At Home”, bij je thuis!’
Anton werd weer naar de winkels gestuurd om de lekkerste koekjes in het land te kopen. Het artikel moest nog geplaatst worden, dus zaten we in spanning of Martha ze zou vermelden of niet.
Na al die slechte recensies verbaasde het me dat het boek bleef verkopen. Ik dacht dat de leesclub in Wiltshire een eenmalige gebeurtenis was, tot een leesclub in Newcastle zich met Dalkin Emery in verbinding stelde om te vertellen dat ze hetzelfde hadden gedaan. ‘De critici mogen dan niet van je houden,’ zei Otalie, ‘maar je lezers wel.’
Ik kreeg ook een enkele goede recensie. Loaded beschreef het boek bijvoorbeeld als ‘Het grootste genot dat je kunt beleven met je kleren aan’. En de pers bleef belangstelling tonen. Maar het gekke was dat de goede recensies weinig indruk op me maakten. Ik kon de slechte letterlijk opdreunen, maar ik wantrouwde de goede.