Lily
FIRST NATIONAL BANK
23A EDGEWARE SQUARE, LONDON SW1 1RR
5 december
Geachte heer Carolan en mevrouw Wright,
Betr.: 37 Grantham Road, London NW3
Ik verwijs u naar clausule 7(b) subclausule (ii) van de overeenkomst tussen de First National Bank en de heer Carolan en mevrouw Wright, die op 18 juni van dit jaar is ondertekend. In deze clausule wordt bepaald dat een bedrag van £100.000 (honderdduizend pond sterling) uiterlijk 30 november door de heer Carolan en mevrouw Wright aan de bank moet worden voldaan. Daar dit bedrag op 5 december nog niet was ontvangen (en in een telefoongesprek bevestigde de heer Carolan dat betaling binnen afzienbare tijd niet zal plaatsvinden), blijft mij geen andere keus dan u te verwijzen naar clausule 18(a) waarin gesteld wordt: ‘In geval van niet-betaling van de afgesproken bedragen wordt het bezit met onmiddellijke ingang verbeurd verklaard.’
Derhalve moet het perceel 37 Grantham Road op negentien december aanstaande, twee weken na datum, worden ontruimd en de sleutels aangetekend worden verzonden naar het bovenstaande adres.
Hoogachtend,
Breen Mitchell
Directeur Hypotheken
Het leek het eind van de wereld.
Het was allemaal zo gauw in zijn werk gegaan. Toen Jojo belde met het afschuwelijke nieuws dat Dalkin Emery me geen nieuw contract zou geven, bespraken Anton en ik onze beperkte opties. De grootste ramp die ons boven het hoofd hing was dat we niet in staat waren het tweede ronde bedrag van de afbetaling aan de bank te voldoen. Maar we rechtten onze schouders en besloten dat we, in plaats van ons bibberend achter de sofa te verstoppen, open kaart zouden spelen met de bank. Dus belde Anton de hypotheekmanager Breen en legde uit dat we nu weliswaar geen geld hadden, maar dat eind maart de royalty’s voor Mimi’s Remedies binnenkwamen. Konden ze ons zolang de tijd geven?
Breen bedankte ons voor het telefoontje en zei dat we beter naar de bank konden komen om erover te praten – maar voor we een afspraak hadden gemaakt ontvingen we de brief waarin stond dat we ons niet aan de voorwaarden van de hypotheek hadden gehouden, het huis op 19 december moesten verlaten en hun de sleutels sturen.
Kort voor Kerstmis was ons slechtste
scenario werkelijkheid geworden.
Anton reageerde hakkelend met: ‘Dat kunnen ze niet maken,’ en bezwoer me: ‘We zullen ons huis niet kwijtraken, kindje.’ Maar ik wist dat het niet waar was.
Natuurlijk belden we de bank en deden we alles wat we konden om hen over te halen ons tot maart de tijd te geven.
Dan zou alles nog gered kunnen worden. Ik pleitte, Anton smeekte.
Maar Breen en zijn collega’s waren onverbiddelijk. Ten slotte moesten we het onder ogen zien: het zou ons niet lukken. Dus vroegen we hun ons in ieder geval tot na Kerstmis uitstel te geven – en ze weigerden. Voor het eerst in deze afgrijselijke nachtmerrie waren we verontwaardigd, maar er was geen land met hen te bezeilen.
Ergens in deze helse tijd nam Zulema ontslag. Ze had een andere baan gekregen bij een familie in Highgate, waar ze haar eigen gemeubileerde flatje kreeg en een auto.
Intussen was er met al dat gedoe met de bank al een week verstreken van de twee weken die ons gegund waren. Over twaalf dagen was het Kerstmis en we hadden nog één week om onderdak te vinden.
Anton kocht de Standard en streepte verschillende flats aan. Voordat ik het eerste appartement zelfs maar had gezien, haatte ik ze stuk voor stuk.
Ik weet dat de makelaars Anton en mij een beetje vreemd vonden. Anton, gewoonlijk zo aardig en charmant, was verstrooid. Met een schok zag ik grijze haren tussen zijn glanzende zwarte haar. Hij zag er plotseling een stuk ouder uit.
Ik had het zo benauwd omdat we in tijdnood zaten, dat ik bij wijze van spreken de klok hoorde tikken die zich voortspoedde naar het afschuwelijke moment waarop we verplicht waren ons huis te verlaten.
Ons plan was met taxi’s van de ene flat naar de andere te gaan, maar als ik er na drie seconden nog geen zag, dwong ik Anton te lopen – bijna te hollen. Angst vervulde me met zoveel nerveuze energie dat ik geen moment rust had.
Terwijl we van flat naar flat trokken, was ik de vorige al vergeten voor we bij de volgende kwamen.
Na drie dagen moesten we een besluit nemen, en ik koos voor de laatste flat die we hadden gezien omdat het de enige was die ik me kon herinneren. De flat was in Camden, niet ver van ons eigen huis, en was nieuw en karakterloos, met kamers die op witte dozen leken. We huurden de flat voor drie maanden. We moesten contant betalen omdat we zo’n haast hadden en de woning meteen wilden betrekken.
En toen zaten we op onze knieën op een stoffige grond, waren de hele nacht bezig met het inpakken van een oneindig aantal verhuisdozen. Het leek op de nachtmerries die ik had gehad toen we in mei het huis wilden kopen.
De laatste ochtend brak aan. De verhuiswagen was gearriveerd en een groep jongemannen in rode shorts begon in te laden. Toen het huis helemaal leeg was, hadden we geen enkele reden meer om nog langer te blijven.
‘Kom, Lily,’ zei Anton zachtjes.
‘Oké.’
Maar het verlaten van mijn droomhuis
knakte me. Terwijl ik een seconde te lang bleef wachten voor ik de
deur definitief achter me sloot, voelde ik een onherroepelijke
verandering in me. Ik nam niet alleen afscheid van vier muren, maar
van een leven dat Anton en ik nu nooit zouden meemaken.
Als ik alleen was geweest, weet ik zeker dat ik nooit iets zou hebben uitgepakt. Ik zou mijn dekbed en een kussen hebben gezocht en kalm hebben voortgeleefd in een bos van verhuisdozen. Maar ter wille van Ema moest ik zorgen dat een paar dingen onmiddellijk konden functioneren. Haar ledikantje moest in elkaar worden gezet en het keukengerei moest worden uitgepakt. En natuurlijk wilde ze de tv. Net als de bank, om comfortabel te kunnen kijken. Om acht uur ’s avonds stonden alle noodzakelijke dingen op hun plaats, Anton had zelfs gekookt en de snelheid waarmee de overgang plaats had gevonden werd me te veel. Dit was nu ons thuis. Verbijsterd keek ik naar Anton en vroeg: ‘Hoe komt het dat alles zo verschrikkelijk verkeerd is gegaan?’
Ik staarde naar de witte muren. Alsof je in een kubus leefde. Ik vond het vreselijk.
Anton pakte mijn pols vast en probeerde mijn aandacht te trekken. ‘In ieder geval hebben we elkaar nog.’
Ik staarde nog steeds naar de lege witte muren. ‘Wat?’
Hij staarde me wanhopig aan. ‘Ik zei dat we in ieder geval elkaar nog hebben.’