26
Er ging weer een week voorbij. En nog een. Macko en zijn groep bleven met tussenpozen op de meest onverwachte momenten komen – voldoende om onze hoop levend te houden, maar niet zo vaak dat er iets zinvols werd gepresteerd. Ze hadden de oude raamlijsten en vensterbanken weggehaald, maar waren nauwelijks begonnen met het installeren van de nieuwe.
Gaten in de muur van de slaapkamer is geen probleem in juli en augustus – aangenaam zelfs – maar niet als het al bijna september is en het weer herfstachtig begint te worden.
Elke ochtend leek ik mijn adem in te houden tot een van hen arriveerde, en Anton belde me ongeveer twintig keer per dag om te horen of er iemand was komen opdagen.
De vindingrijke excuses van de bouwvakkers waren goed volgens Anton; Spazzo brak zijn pols, Macko’s oom ging dood, Bonzo’s oom ging dood, Tommo’s vrachtwagen werd gestolen en toen ging zijn oom dood.
‘Wat heeft dit te betekenen?’ tierde Anton. ‘De Week van de Dode Ooms?’
Toen, juist toen we boften met een paar dagen zonder dode oom, begon het te regenen; de nieuwe lijsten konden er niet worden ingezet als het regende.
Ik werd omhoog getrokken van de bodem van de zee. Wakker geworden door het gehuil van Ema, de vierde keer die nacht. Het was een slechte nacht geweest, zelfs voor Ema’s doen.
‘Ik ga wel,’ zei Anton.
‘Dank je.’ Ik viel weer in een coma. Toen schudde iemand me heen en weer aan mijn schouder en ik probeerde me tot bewustzijn te dwingen. Het was Anton. ‘Ze is ziek. Ze heeft zichzelf ondergespuugd.’
‘Verschoon haar kleren en beddengoed.’
In mijn gevoel twee seconden later werd ik weer uit mijn slaap gerukt. ‘Sorry, lieverd, ze vraagt naar jou.’
Ik moet wakker worden.
Met moeite stond ik op en ging naar Ema. Haar gezicht zag vuurrood, haar kamer rook naar kots.
‘Lily!’ Ze was zo blij me te zien, al was de laatste keer pas vijftig minuten geleden.
Ik tilde haar op. Haar hele lijfje gloeide. Ze was zelden ziek. Ze was een harde; zo flink dat ze andere kinderen vaak bespotte als die zich pijn hadden gedaan en huilden. (Ik had geprobeerd dat te beletten omdat het slecht viel bij de andere moeders.)
‘Ik zal je temperatuur opnemen.’
Rectaal had ze zevenendertig. Ik controleerde of ze uitslag had, tilde haar hals op om te zien of die stijf was. ‘Au,’ zei ze. Dat verontrustte me, dus deed ik het nog een paar keer, tot ze begon te lachen.
‘Je mankeert niets,’ zei ik. ‘Ga slapen. Ik moet morgen een boek schrijven.’
Ze legde haar hand op haar ogen en grinnikte. ‘Ik zie je.’
‘Schat, het is kwart over vier, midden in de nacht. Het is te donker om iets te zien.’
Ik ging in de schommelstoel zitten en hoopte haar weer in slaap te sussen, toen er tot mijn enorme verbazing een hoofd voor hel raam van de slaapkamer verscheen. Een man die eruitzag als begin veertig. Het duurde even voor ik besefte dat hij een inbreker was. Ik had altijd gedacht dat inbreken iets voor jonge mannen was. Hij was kennelijk omhooggeklommen langs de steigers. We keken elkaar door het raam verstard aan.
‘Doe geen moeite,’ zei ik. ‘We hebben niks.’
Hij bewoog zich niet.
‘Onze Venezolaanse au pair weigerde bij ons in te wonen,’ riep ik, Ema dicht tegen me aandrukkend. ‘Ze bleef liever in Crickle wood bij een man die ze nauwelijks kent.’
Ik liet die informatie bezinken en toen ik weer opkeek, was de inbreker even stilletjes verdwenen als hij was gekomen. Toen ging ik terug naar mijn slaapkamer, maakte Anton wakker en vertelde hem wat er gebeurd was.
‘Dit is belachelijk,’ zei hij. ‘Ik ga morgenochtend meteen met Macko praten.’
Zijn woord getrouw belde Anton ’s morgens vroeg met een zelfverzekerdheid die voortkwam uit een intense woede.
‘Goeiemorgen, Macko. Enige kans dat we jou en je collega’s vandaag te zien krijgen? Nee? Waarom niet? Een sterfgeval in de familie? Vertel me niet wie, laat me raden. Je hond? Je achter-, achter-achterneef? O, je vader. Dat moet dan de derde keer zijn dat de ouwe heer is overleden, hè? Hij moet eens een levertraan-kuur proberen.’
Anton zweeg, luisterde, mompelde toen iets en hing op. ‘Shit!’
‘Wat is er?’
‘Macko’s vader is echt gestorven. Hij huilde. Nu komen ze natuurlijk nooit meer terug.’
Ik was wanhopig. Dit kon ik Gemma niet kwalijk nemen, maar ik besloot het toch te doen.
Later die ochtend had ik reden om weer aan Gemma te denken. Tania Teal liet per koerier een voltooid exemplaar bezorgen van Crystal Clear. Het was heel mooi, met een indrukwekkende band en een omslag in de stijl van Mimi’s Remedies, de beeltenis van een beeldschone vrouw tegen een lavendelkleurige achtergrond. Het zag er zelfs uit als een identieke afbeelding, tot ik die vergeleek met Mimi’s Remedies en zag dat er grote verschillen waren. De vrouw van Mimi’s Remedies had blauwe ogen. De Crystal Clear-dame had groene ogen. De vrouw van Mimi’s Remedies droeg knooplaarzen. De Crystal Clear-vrouw droeg hoge hakken. Hopen verschillen.
Over twee maanden, op vijfentwintig oktober, zou het op de markt komen, maar vanaf morgen zou het verkocht worden op de luchthavens.
Als ik voor de avond niet was gestorven van uitputting, zou ik het naar Irina brengen.
Irina’s omstandigheden waren veranderd. Ze had een Oekraïense ‘zakenman’, Vassily genaamd, leren kennen die haar in een appartement met dienstverlening in St. John’s Wood had geïnstalleerd. Hij was gek op haar. Ze werkte nog steeds parttime, maar dat was uitsluitend uit liefde voor Clinique. ‘Geen leven zonder gratis monsters.’
Ik had haar al bezocht in haar nieuwe huis: een groot appartement met drie slaapkamers in een functioneel gebouw met dienstingang. Hoewel het de woning was van een Russische vrouw die werd onderhouden door een Oekraïense gangster, maakte het een enorm respectabele indruk. Ik bewonderde vooral het gebrek aan stof.