45
Dawn hield niet van moderne architectuur, maar dit gebouw vond ze wel wat hebben. Toen ze onder de slagbomen door reden boog ze zich naar de voorruit. Ja, het had iets. Ze had erover gelezen. Het Nederlands Forensisch Instituut, in de volksmond het nfi , was een staaltje van technische perfectie. Dat gold niet alleen voor het gebouw, dat opgetrokken was uit lagen glas en staal, maar ook voor de apparatuur. Ze werkten hier met de nieuwste technische snufjes op het gebied van forensisch onderzoek. Ze kon zich herinneren dat het tientallen miljoenen had gekost.
‘Mooi hè,’ zei Ben.
‘Ja,’ glimlachte ze, ‘heel mooi.’
Ze parkeerden de auto en liepen naar de ingang. Geruisloos schoven de glazen deuren open en ze stapten de futuristische hal binnen.
‘We worden zo opgehaald,’ zei Ben tegen Dawn nadat hij hun namen in het logboek had geschreven en haar een bezoekerspasje had gegeven. Op het moment dat ze naar de zithoek liepen hoorden ze voetstappen in de hal.
‘Ah, daar is hij al. Dawn, mag ik je even voorstellen, dit is Kees van Loon.’
De man keek haar vol interesse aan. Hij was groot, bijna twee meter lang. Zijn blonde haar stond recht omhoog van de gel. Hij stak zijn hand uit.
‘Goedemorgen. Ik ben Kees. Welkom. Mijn Engels is niet zo goed, maar ik zal mijn best doen. Gaan jullie mee?’
Achter hem aan liepen ze door de lange gangen. Nadat ze de hoek om waren gelopen bleef Kees voor een deur stilstaan. Hij liet zijn pasje door de gleuf glijden en duwde de deur open. Ze stonden in een voorkamer. Achter de grote ruit, die zicht gaf op de onderzoeksruimte, zag Dawn het lichaam van Versteegen op de onderzoekstafel liggen.
‘Daar liggen de spullen,’ zei Kees en hij wees naar de stapel plastic verpakkingen. Nadat ze zich van top tot teen hadden ingepakt, liep hij voor hen uit de ruimte in. Het rook er sterk naar desinfecteermiddel, maar de stank van het lijk had de overhand. Dawn streek met haar hand over haar mondkapje.
‘Het went nooit,’ zei Ben.
Ze schudde haar hoofd. Toen Kees de lijkenzak openritste onderdrukte ze haar reflex om terug te deinzen.
Ben keek haar aan. ‘Sorry, ik had je misschien even moeten waarschuwen, hij ziet er niet zo mooi uit.’
Het understatement van de eeuw, dacht Dawn. Ook al had Ben wel iets over Versteegens toestand gezegd aan de telefoon, dit had ze niet verwacht. Zijn gezicht was weg. Wat overbleef was een bloederige, papperige massa, als een bloedsinaasappel die iemand had geprobeerd leeg te scheppen.
Kees trok de operatielamp met een ervaren gebaar naar zich toe en hij scheen op het gebied waar ooit het gezicht van Versteegen had gezeten.
‘Het is met enorm veel kracht gedaan,’ zei Kees. ‘Een stomp voorwerp, een grote hamer is waar wij nu aan denken, een... kom, Ben, hoe heet zo’n ding in het Engels, een...’
‘... moker.’
Dawn knikte. ‘Heeft hij verder nog verwondingen?’
‘Nee, integendeel zelfs, iemand heeft hem nog over zijn hoofd geaaid. Hier, op dit stukje hoofdhuid zie je nog net de afdrukken van een paar vingers, zie je? Hier. We hebben nog geen idee van wie ze zijn. Het is geen groot persoon geweest, een tengere man, of een vrouw misschien wel. Je weet van die voetafdrukken op het matras?’
‘Ja, dat heeft Ben verteld.’
‘Die waren van een man, een grote man. Dus dit is wat vreemd. Of de moordenaar was niet alleen, of deze man is eerst door iemand anders dan de huishoudster gevonden.’
‘De huishoudster vertelde dat de stiefdochter van Versteegen bij hem logeerde,’ zei Ben terwijl hij Dawn aankeek. ‘Die hebben we nog niet kunnen opsporen.’
‘Hebben jullie iets van bladgoud gevonden op zijn lichaam?’ vroeg ze hoopvol. Los van het ingeslagen hoofd wees niets erop dat dit dezelfde moordenaar was. Geen kerven op de borstkas, de nagels nog intact. Toch wist ze dat het dezelfde dader was, ze voelde het gewoon.
‘Bladgoud?’ vroeg Kees. ‘Nee, hoe kom je daarbij?’
‘Ben heeft je waarschijnlijk al verteld dat ik naar een connectie zoek tussen deze moord en die op Frank Schoeller. Ze kenden elkaar. Op de handen van Schoeller zijn schilfers bladgoud aangetroffen.’
‘Bladgoud? Interessant, van een boek wellicht?’
‘Dat denken wij ook.’
‘Als jullie er niet uitkomen, stuur maar wat op,’ zei Kees en hij trok de rits omhoog.