7
‘Em, schiet je een beetje op? We moeten nu echt weg. Het begint om drie uur.’
De zware stem van Damian galmde door de meterslange gang van het grachtenpand en weerkaatste tegen de marmeren lambrisering.
‘Ik kom eraan, nog twee minuutjes,’ klonk het uit de verte.
‘Nog twee minuten? Mijn god, wat doet ze er lang over. Waarom doen vrouwen er altijd zo lang over?’
Zuchtend keek hij op zijn horloge. Toen keerde hij zich naar zijn chauffeur, die met zijn armen over elkaar en een kleine glimlach om zijn lippen naast hem stond.
‘Wat sta je daar te grijnzen? Is er iets?’
‘Nee, hoor.’
‘Het lachen zal je zo wel vergaan. Je zult alles op alles moeten zetten om nog op tijd te komen.’
Hij maakte zich zorgen. Alec was gisterochtend in Nederland aangekomen. Toen hij de aankomsthal binnenliep schrok Damian van zijn aanblik. Zijn beste vriend had diepe wallen onder zijn ogen, en zijn ongeschoren wangen wierpen schaduwen op zijn gezicht. Maar het was vooral de blik van woedende vastberadenheid in Alecs ogen, die hem zorgen baarde.
Hij dacht terug aan het moment waarop hij
Alec jaren geleden voor het eerst had gezien, tijdens de
introductiedag van het Engelse internaat. Daar, op de binnenplaats
van het middeleeuwse kasteel, omgetoverd tot finishing school voor
kinderen van gefortu-
neerde ouders die een internationale carrière voor hun kroost
ambieerden, had Alec direct zijn aandacht getrokken. Hij hield zich
afzijdig van de razendsnel geformeerde groepjes. Met hun
felgekleurde poloshirts en frisse gezichten leek het alsof een
roedel jonge honden van hetzelfde ras op de binnenplaats was
losgelaten. Alec daarentegen verdronk bijna in zijn grijsblauwe
legerjas. De bontkraag stond zo ver omhoog, dat zijn gezicht
nauwelijks te zien was. Met de plunjezak aan zijn voeten leek hij
meer op een Russische soldaat op weg naar het front dan op een
vijftienjarige leerling van een prestigieus internaat. Damian was
op hem afgelopen en had zijn hand uitgestoken.
‘Hello, I’m Damian Vanlint.’
‘Alec Schoeller.’
De brede hand die in die van hem werd gelegd voelde ruw aan en zat vol met verfvlekken.
‘Nice to meet you. Where are you from?’
‘From London, and you?’
‘From Holland.’
‘O, da’s handig, kunnen we Nederlands praten als we niet willen dat iemand ons verstaat.’ Alec grinnikte om de verbaasde uitdrukking op Damians gezicht.
‘Ik woon vanaf mijn zevende bij mijn oom in Londen,’ verduidelijkte hij. ‘Oorspronkelijk kom ik uit Nederland.’
‘Hoor ik hier Nederlands?’ klonk een zachte stem waarin een licht Frans accent te bespeuren viel.
Verbaasd keken ze haar aan.
‘Nog een Nederlander?’ vroeg Damian.
‘Ja, nog een,’ glimlachte ze. ‘Tenminste, voor de helft dan. Aangenaam kennis met jullie te maken. Ik ben Emma. Emma Caen.’
Damian schrok op uit zijn gepeins door het geluid van voetstappen. De deur aan het eind van de gang ging open. Zijn vrouw liep naar hem toe, haar naaldhakken tikten op de marmeren vloer.
Hij keek haar liefdevol aan. De speech die Frank voor hun huwelijk had gehouden kwam weer bij hem naar boven.
‘Lieve Emma, lieve Damian, ik moet jullie iets bekennen. Ik ben afgunstig. Nee, wacht, ik zeg het verkeerd. Ik ben jaloers. Het verschil? Ik gun jullie alle geluk van de wereld. Mijn jaloezie komt voort uit het feit dat ik niet heb wat jullie samen hebben. Ik gun het jullie van harte, maar ik wil het ook. Dat is wat ik bedoel. De liefde die jullie voor elkaar voelen, die jullie uitstralen, laat ons niet onberoerd. Kijk maar eens goed om je heen. Kijk!’
Frank had zijn arm uitgestoken en naar de gasten gebaard die voor het podium stonden. Honderden gezichten keken hen verwachtingsvol aan.
‘Maar,’ vervolgde Frank, ‘dit heeft consequenties. Jullie moeten het samen maken. En dan bedoel ik ook samen. Laat elkaar niet in de steek. De goede tijden komen vanzelf, die accepteer je haast als een feit. Maar vergeet niet dat het onvermijdelijk is dat er ook slechte tijden zullen komen! Dan is het tijd om terug te denken... aan nu, aan dit moment. En... aan mij.’
Met een schaterlach had Frank zijn glas geheven.
‘Maar nu is het tijd voor een toost. Op het bruidspaar!’
‘Kom, we moeten opschieten.’ De stem van Damian klonk bedrukt. Emma keek hem aan en streek hem over zijn wang.
‘Maak je je zorgen?’
‘Hm.’
‘Om Alec?’
Hij knikte. Ze ging op haar tenen staan en gaf hem een kus. Met haar neus wreef ze over zijn kin.
‘Het komt wel goed,’ zei ze zacht. ‘Hij redt zich wel.’
De chauffeur opende de zijdeur van de voorhal. Via de tussengang liepen ze de privégarage in. Hij pakte de autosleutels uit het kastje naast de deur en drukte op de sleutel. De Maserati Quattroporte, die naast de zilvergrijze Aston Martin geparkeerd stond, klikte open.