20
Dick beet even op zijn duim. ‘Het begon met de verlenging van het bollenverkoopseizoen. Dat was alleen in de zomermaanden, want dan werden de bollen uit de grond gehaald en konden ze worden verkocht. Maar de handelaren begonnen dit problematisch te vinden. Ze wilden het hele jaar geld verdienen. Dus wat deden ze? Ze gingen klisters aanbieden, een soort babybollen die aan de moederbol vastzitten. Als de tulp is uitgebloeid haal je de moederbol uit de grond, en je haalt de klisters ervanaf. Die kunnen weer uitgroeien tot moederbollen waar dan weer de klisters vanaf werden gehaald enzovoorts. Maar die klisters doen er wel een paar jaar over voordat ze zijn uitgegroeid tot een volwaardige bol. Toch werden ze op de markt gebracht.’ Dick schudde even met zijn hoofd. ‘Ze hadden er nooit aan moeten beginnen. Zodra bij het zakendoen onderling vertrouwen een te grote rol gaat spelen, kun je erop rekenen dat het misgaat.’
‘Bedoel dat ze niet meer wisten wat ze kochten?’ vroeg Alec.
‘Klopt. De verkoper schreef voor de koper een promesse uit, a promise, een belofte op papier. Daar stond op wat voor soort tulp was gekocht. Ook stond de datum vermeld waarop die bol zou worden overgedragen aan de nieuwe eigenaar.’
‘Er ontstond dus een speculatiemarkt,’ zei Damian.
‘Inderdaad. De handel was niet langer gebonden aan het seizoen. Het hele jaar door kon worden gehandeld. Wat een weelde, wat een rijkdom zou dit brengen. Althans, dat dáchten ze. In sommige gevallen gebeurde dat natuurlijk ook, maar er was één groot probleem en daarmee begon alle ellende.’
Dick stond op. Met een bezorgd gezicht begon hij door de benauwde kamer te ijsberen.
‘Er was geen enkele garantie dat de klisters even sterk waren als de moederbol of dat een klister van een prachtbol exact dezelfde tulp zou voortbrengen. Ondanks de grote risico’s werd er steeds vaker in klisterbollen gehandeld. Sterker nog, ze werden vaak al verhandeld voordat ze van de moederbol af waren gehaald. En,’ vulde Dick aan terwijl hij zijn wijsvinger omhooghield, ‘heel belangrijk, het gewicht. Een mooie, zware en volgroeide bol produceert veel meer babybollen dan een lichtere. De bol werd dus per gewicht verkocht, uitgedrukt in azen, waarbij één aas gelijk was aan ongeveer 0,048 gram. De handel met promessen liep dan ook volledig uit de klauwen. De koper wist eigenlijk niets zeker. Hij had geen idee wat voor bloem uit de bol zou komen en of de bol van een goede kwaliteit was. Hij wist zelfs niet of de bol wel bestond, en echt in het bezit van de handelaar was.’
‘In feite kocht je voor veel geld een stukje papier dat uiteindelijk niets waard kon zijn. Gebakken lucht,’ zei Alec.
‘Windhandel,’ vulde Damian aan.
‘Juist, windhandel. De kopers speculeerden op twee dingen. Om te beginnen op de toekomstige prijs van de bol. Ze hoopten dat de prijs in de tijd tussen de aanschaf, via de promesse, en het overdragen van de bol, zodanig zou stijgen, dat er een mooie winst mee kon worden gemaakt. Ten tweede gokten ze erop dat het gewicht, gedurende de tijd dat de bol nog in de grond zat, toe zou nemen. Zo kon het gebeuren dat een bol die met een gewicht van 48 azen was verkocht, een jaar later uitgegroeid was tot een bol van 200 azen. Tel uit je winst. Vierhonderd procent rendement in een jaar tijd. Ook de verkoper nam een gok. Weliswaar betaalde de koper bij de aanschaf van een promesse een aankooppercentage, en stond op papier welke prijs was overeengekomen om de bol af te nemen, maar of die ooit daadwerkelijk zou worden gekocht, bleef de vraag.’
Alec knikte. Elk detail van wat Dick vertelde, sloeg hij op in zijn geheugen. Tegelijkertijd probeerde hij een relatie te leggen met Frank. Alles kon belangrijk zijn. Maar wat? Tot nu toe had hij niets uit het verhaal van Dick kunnen herleiden wat volgens hem met Frank te maken had. Het begon hem te duizelen. Had Frank iemand een groot deel van zijn geld toevertrouwd en daar een verkeerde inschatting van gemaakt? Had Frank zijn geld teruggeëist en heeft hij dit met zijn leven moeten bekopen? Wat wist hij nou echt van Franks financiële situatie? Hij had zich er nooit in verdiept hoe Frank zijn kapitaal had vergaard. Het verhaal van Dick had tot nu toe geen enkele duidelijkheid verschaft. Ze zaten hier gewoon hun tijd te verdoen. Hij zuchtte. Dick keek hem aan. ‘Heb je er iets aan?’
‘Nog niet, maar maak het verhaal maar af. Ik moet het allemaal even laten bezinken.’
Dick knikte even. ‘Goed, door de handel in promessen stegen de prijzen van de bollen tussen 1635 en 1636 gigantisch. Hierdoor veranderde ook de afzetmarkt. Deze werd in een moordend tempo overgenomen door handelaren die uit waren op winst. Let wel, ze kwamen uit alle lagen van de bevolking, zoals ambachtslieden. Om te investeren verkochten ze hun weefgetouw, hun vee, hun broodoven of hun aambeeld.’
Damian zei: ‘Ik heb begrepen dat het nogal overdreven is, al die verhalen over al die ambachtslieden die zich in de handel stortten.’
‘Waarschijnlijk was het zeer plaatsgebonden. Toch kun je ervan uitgaan dat in de steden waar de tulpenhandel welig tierde, steden als Alkmaar, Haarlem en hier in Amsterdam, ook de gewone man een graantje wilde meepikken.’
‘Als ze de dingen die ze nodig hadden om hun ambacht uit te oefenen verkochten, hadden ze niets meer om op terug te vallen.’
‘Dat was ook het probleem, Damian. De laatste maanden van 1636 was de handel op zijn hoogtepunt. Er werden ridicule bedragen neergelegd. De groep handelaren breidde zich uit en de vraag naar tulpen, en dus de prijs, bleef maar stijgen. Dat kon niet veel langer goed gaan.’
Dick liep naar zijn stoel en ging zitten. Hij keek bedrukt. ‘1637 werd het financiële rampjaar voor de tulpenhandel. In Alkmaar werd een grote tulpenveiling gehouden. Dat was het begin van het einde, want daarmee veranderde alles. De hele handel stortte in één klap in en liet mensen berooid achter. ’
Alkmaar, 5 februari 1637
De stormachtige wind van de vorige dag had de lucht opgeklaard. De vochtige straten van Alkmaar glinsterden in de ochtendzon. De meeste ijzel was gesmolten. Alleen op de schaduwrijke plekken van de Doelenstraat lag nog een dun laagje ijs.
De trapgevel van De Nieuwe Schuttersdoelen, het verenigingsgebouw van het Alkmaarse handboogschuttersgilde, stond vlijmscherp afgetekend tegen de felblauwe lucht. Het gouden vaantje op de torenspits, een schutter met pijl en boog in de aanslag, zwenkte langzaam om zijn as, twijfelend uit welke richting de wind kwam.
Ver onder de boogschutter, bij de voordeur, stond een groep mannen te wachten. Toen de deur openging persten ze zich naar binnen en haastten zich naar de kleine kamer. Daar aangekomen werden ze tegengehouden. Twee aan twee werden ze binnengelaten.
Adriaen Koorn was tevreden. Er stond nog steeds een rij, terwijl de zaal waar de veiling zou plaatsvinden al vol zat. Om zeven uur die ochtend hadden de eersten zich al gemeld. In de speciaal daarvoor ingerichte ruimte hadden ze het tulpenboek mogen inzien dat maanden geleden bij een lokale kunstenaar was besteld.
Ja, dacht Adriaen, we hebben de periode tussen juli en dit moment goed benut. Ze hadden 168 aquarellen van Winckels collectie laten maken en de kunstenaar opdracht gegeven vooral veel aandacht en tijd te schenken aan de 124 tulpen. Die zouden uiteindelijk het meeste geld opbrengen. Om ruchtbaarheid aan de veiling te geven hadden ze brieven opgesteld en naar de bekendste handelaren in Holland verzonden. Ook waren pamfletten gemaakt die ze via hun contactpersonen in de hele republiek hadden laten verspreiden.
Het had ze veel tijd gekost, maar de tijd had uiteindelijk in hun voordeel gewerkt. Winckel was in juli van het afgelopen jaar overleden. Het was nu februari. In de tussenliggende maanden waren de prijzen van de meeste tulpensoorten verdubbeld. Het deel van de opbrengst dat het weeshuis mocht opstrijken was heden ten dage vele malen groter dan hij eerst had gedacht. Adriaen wreef in zijn handen. Ja, hij kon tevreden zijn.
Willem Winckel voelde zich niet goed. De zon scheen fel door de ramen. Damp sloeg van de opeengepakte mensenmassa af. Het was er warm en benauwd, en de geur van uien en alcohol hing zwaar in de afgesloten ruimte.
Hij wreef met zijn hand over zijn gezicht. Het was niet alleen de smerige lucht die zijn neusgaten en zijn keel binnendrong die hem onpasselijk maakte. Zijn misselijkheid werd ook veroorzaakt door die andere ziekelijke geur die in de zaal hing. Elke hoek van de ruimte, de gaten en kieren in het houtwerk, elk stukje stof, alles was doordrenkt van gelddorst, als een nevel die alleen voor hem zichtbaar was, die steeds dichter werd naarmate de zaal zich vulde.
Het had met nog iets te maken, dacht hij. Gisteravond, toen hij in bed lag en de slaap niet kon vatten, was het tot hem doorgedrongen dat zijn familie volkomen afhankelijk was van de inhaligheid van anderen. Dat hield tevens in dat die inhaligheid gekoesterd moest worden en nog verder moest groeien in de uren die volgden. Pas na de veiling kon hij zijn broers en zussen een onbezorgde toekomst garanderen. Want daar had zijn vader zijn leven lang voor gewerkt.
Hij wist dat het zijn vader niet alleen om het geld ging waarmee zijn kinderen de rest van hun leven in vrijheid konden doorbrengen. Er was nog een andere vrijheid die zijn vader voor ogen had gehad. Eén waar ze de laatste maanden van diens leven veel over hadden gesproken: de vrijheid van de mens, de vrijheid van handelen en spreken. In gedachten hoorde hij de woorden van zijn vader: ‘Hoeveel bezittingen je ook hebt, vrijheid is onbetaalbaar. Het is beter om in armoede te leven en vrij te zijn, dan welvarend te leven binnen de armoede van de restricties die ons door anderen worden opgelegd.’
Willem keek de ruimte in. Daar zaten ze. Als grafschenners waren ze op de tulpen van zijn vader afgekomen, zo voelde hij dat. In hun zwarte mantels zaten ze dicht op elkaar gepakt. Hun hoofden hingen naar beneden, de ogen gericht op de verkooplijst in hun handen. Die lijst was meer dan een opsomming van de verschillende tulpensoorten uit de nalatenschap van Wouter Bartelmiesz. Winckel, voormalig herbergier te Alkmaar. Het was de lijst van hoop, van voorspoed, van onmetelijke rijkdom, want de collectie bestond uit de meest waardevolle tulpen die er in de hele republiek te vinden waren. De zeldzame Admirael van Enckhuyzen, maar liefst twee Viceroys, een Admirael van der Eijck, een Admirael Liefkens, een Bruyn Purper, een Paragon Schilder. Daarnaast nog tientallen andere geliefde soorten.
Willem keek naar zijn broertjes en zusjes die naast hem zaten op de eerste rij. Hij was ervan overtuigd dat de veiling in elk geval voldoende florijnen zou opleveren om een huis voor hen te kunnen kopen, en hulp in te huren. Want één ding was zeker: hij wilde zo snel mogelijk uit het weeshuis. Hij had zijn bewegingsvrijheid nodig. Zijn vader was niet voor niets gestorven. Dat had hij hem met zijn hand op zijn hart aan zijn graf bezworen. Hij, Willem Winckel, zou het levenswerk van zijn vader voortzetten.
Hij schrok van het geluid waarmee de deuren dicht werden geslagen en keek weer achterom. Alle mannen zaten gebogen over de lijst. Op één na. Kaarsrecht zat hij op zijn stoel en keek met een starre blik voor zich uit. Zijn nek was zo lang en dun dat zijn hoofd er te zwaar voor leek. De man hield een bijbel vast die hij stevig tegen zijn hart drukte. Zijn lippen bewogen. Plotseling keken zijn ogen zonder ook maar een moment te knipperen recht in die van hem.
Met een klap van de hamer schoten alle gezichten in een gemeenschappelijk reflex omhoog en richtten zich op de veilingmeester. Alle ogen gleden Willem voorbij, behalve die van de man, die bleef hem aankijken en hield zijn blik vast. Willem voelde het bloed in zijn aderen stollen. Hij rukte zich los van de ogen en draaide zich om.