29

Het spoorwegemplacement van de West Side lag in een brede laagte aan de uiterste westrand van Manhattan, uit het zicht en bijna onzichtbaar voor de miljoenen inwoners van New York die daar in de buurt woonden en werkten. Met zijn zesendertig hectaren was het het grootste stuk onbebouwd land op het eiland, afgezien van Central Park. Ooit, rond de eeuwwisseling, was het een bruisend centrum van handelsactiviteiten geweest, maar nu lag het emplacement er vervallen bij: verroeste sporen, weggezakt onder klissen en hemelboom, met oude wissels die er vergaan en vergeten bij lagen, en verlaten, scheefhangende pakhuizen onder de graffiti.

Twintig jaar lang was het stuk grond het onderwerp geweest van projectontwikkelingsplannen, rechtszaken, politiek gekonkel en faillissementen. De huurders van de pakhuizen hadden een voor een de huur opgezegd en waren vertrokken, en in hun plaats waren vandalen, brandstichters en daklozen gekomen. In een hoek van het emplacement lag een kleine, sjofele sloppenwijk van triplex, karton en blik. Daarnaast lagen een paar zielige moestuintjes met verwilderde erwten en doorgeschoten pompoenen.

Margo stond midden op een open plek met verkoolde rotzooi, tussen twee verlaten spoorweggebouwen in. Het pakhuis dat daar eerder gestaan had, was vier maanden tevoren afgebrand. Het was een felle brand geweest, en van het gebouw was niets meer over. Van de structuur stonden alleen de geblakerde pui met i-balken en een paar lage gasbetonnen wanden overeind. Onder haar voeten lag de cementen vloer onder wel een meter rotzooi en verbrand hout. In een hoek stonden de overblijfselen van een paar lange metalen tafels, met daarop verbrijzelde apparatuur en gesmolten glas. Ze keek om zich heen en tuurde door de schaduwen van de late namiddag die elkaar naderden over de verzonken grond. In metalen kasten stond een aantal bulten die ooit grote machines geweest waren; de kasten waren gesmolten en het binnenwerk lag open en bloot, massa's verwrongen snoeren en printplaten. De scherpe geur van verbrand plastic en teer hing nog steeds in de lucht.

D'Agosta kwam naast haar staan. 'Wat denk jij?' vroeg hij. Ze schudde haar hoofd. 'Weet je zeker dat dit Gregs laatste adres was, voor zover bekend?'

'Ja, en dat werd bevestigd door het verhuisbedrijf. Het pakhuis is afgebrand rond het tijdstip van zijn dood, dus ik betwijfel of hij nog ergens anders heen verhuisd was. Maar bij het energiebedrijf en het telefoonbedrijf gebruikte hij een valse naam, dus helemaal zeker weten we het niet.'

'Een valse naam?' Margo keek nog steeds om zich heen. 'Ik vraag me af of hij is doodgegaan voor of na deze brand.' 'Nou, dat vraag ik me ook af,' antwoordde D'Agosta. 'Het ziet ernaar uit dat dit een of ander laboratorium is geweest.' 'Dat had ik ook kunnen bedenken. Die Kawakita was een wetenschapper. Net als jij.'

'Niet helemaal. Greg had meer te doen met genetica en evolutionaire biologie. Mijn veld is de antropologische farmacologie.' 'Je zegt het maar.' D'Agosta trok zijn broek op. 'De vraag is, wat voor soort lab is dit?'

'Moeilijk te zeggen. Ik zou meer moeten weten over die machines in de hoek. En ik zou het gesmolten glas op die tafels in kaart moeten brengen om te kijken of ik kan achterhalen wat voor opstelling hij daar had.'

D'Agosta keek haar aan. 'En?'

'En wat?'

'Wil je dat doen?'

Margo beantwoordde de blik van de inspecteur. 'Waarom ik? Jullie moeten toch een specialist hebben rondlopen die...' 'Die hebben geen belangstelling,' onderbrak D'Agosta. 'Op hun lijst met prioriteiten komt dit meteen na door rood licht fietsen.' Margo fronste verbaasd haar wenkbrauwen.

'De hoge heren malen niet om Kawakita of om zijn bezigheden voor zijn dood. Volgens hen is hij gewoon een toevallig slachtoffer. Net zoals ze denken dat Brambell een toevallig slachtoffer is.' 'Maar volgens jou is dat niet zo? Denk jij dat hij op een of andere manier bij de moorden betrokken is?'

D'Agosta trok een zakdoek uit zijn zak en bette zijn voorhoofd. 'Jemig, dat weet ik niet, hoor. Ik heb gewoon het gevoel dat die Kawakita ergens mee bezig was, en ik zou graag weten met wat. Jij kende hem toch?' 'Ja,' zei Margo.

'Ik heb hem maar één keer ontmoet, toen Frock dat afscheidsfeestje voor Pendergast gaf. Wat voor iemand was het?' Margo dacht even na. 'Hij was briljant. Een uitmuntende wetenschapper.'

'En zijn persoonlijkheid?' 'Hij was niet bepaald de aardigste persoon binnen het museum,' zei Margo voorzichtig. 'Hij was... tja, een beetje hard, zou je het denk ik kunnen noemen. Ik had altijd het gevoel dat hij in staat zou zijn om iets verbodens te doen als dat goed was voor zijn carrière. Hij ging niet veel om met de anderen en hij leek weinig vertrouwen te hebben in mensen die...' Ze zweeg. 'Ja?'

'Moet dit? Ik heb er een hekel aan om te praten over mensen die niet in de buurt zijn om zich te verdedigen.'

'Dat is anders de beste gelegenheid. Was hij iemand die betrokken zou kunnen raken bij criminele activiteiten?'

'Zeer beslist niet. Ik was het niet altijd eens met zijn opvattingen over ethiek, hij was zo'n wetenschapper die de wetenschap boven menselijke waarden stelde, maar hij was geen crimineel.' Ze aarzelde. 'Een tijdje geleden heeft hij geprobeerd me te bereiken. Misschien een maand of zo voor zijn dood.'

D'Agosta keek haar nieuwsgierig aan. 'Enig idee waarom? Het klinkt niet alsof jullie nou zulke goede vrienden waren.' 'Geen goede vrienden. Maar we waren collega's. Als hij op een of andere manier in de problemen zat...' Er trok een schaduw over haar gezicht. 'Misschien had ik er iets aan kunnen doen. In plaats van zijn telefoontje negeren.'

'Daar zul je wel nooit achter komen. Maar hoe dan ook, als je de tijd zou willen nemen om wat rond te neuzen en je een idee te vormen van waarmee hij hier bezig was, dan zou ik dat op prijs stellen.'

Margo aarzelde, en D'Agosta keek haar onderzoekend aan. 'Wie weet?' zei hij op zachtere toon. 'Misschien kun je daarmee een paar van die innerlijke stemmen het zwijgen opleggen.' Mooi gezegd, dacht Margo. Maar ze wist dat hij het goed bedoelde. Inspecteur D'Agosta, psycholoog van de koude grond. Dadelijk gaat hij me nog vertellen dat ik de zaken pas goed van me af kan zetten nadat ik hier heb rondgekeken.

Ze keek uit over de puinhopen. 'Oké, inspecteur,' zei ze uiteindelijk. 'Wil je dat ik een fotograaf stuur, om een paar foto's te maken?' 'Misschien later. Voorlopig maak ik liever wat schetsen.' 'Prima.' D'Agosta leek onrustig.

'Ga jij maar vast,' zei Margo. 'Nergens voor nodig om hier te blijven rondhangen.'

'Had je gedacht,' zei D'Agosta. 'Niet na Brambell.' 'Inspecteur...'

'Ik moet sowieso wat asmonsters nemen om te testen op sporen van brandstof. Ik zal je niet voor de voeten lopen.' Hij bleef vastberaden en onverstoorbaar staan.

Margo zuchtte, pakte een schetsboek uit haar tas en richtte haar aandacht weer op het verwoeste laboratorium. Het was een deprimerende plek, die haar zwijgend beschuldigingen toeriep. Je had iets kunnen doen. Greg heeft geprobeerd je te bereiken. Misschien had het niet zo hoeven aflopen.

Ze schudde haar hoofd en zette de schuldige gedachten van zich af. Daar had ze niets aan. En bovendien, als ze al ergens aanwijzingen kon vinden over wat er met Greg gebeurd was, dan was het hier. En misschien was de enige manier om uit deze nachtmerrie te geraken, haar hoofd te buigen en gewoon door te gaan. In ieder geval hoefde ze voorlopig niet naar het laboratorium voor forensische antropologie, dat er begon uit te zien als een knekelhuis. Het Bitterman-lijk was woensdagmiddag gearriveerd, opgestuurd door de gemeentelijke dienst voor pathologie-anatomie, en daarmee een nieuwe reeks vragen. De schaafplekken op de nekwervels van het lijk, waar het vlees nog op zat, duidden op onthoofding met een ruw, primitief mes. De moordenaar of moordenaars hadden haast gehad bij hun gruwelijke taak.

Snel schetste ze de grote lijnen van het lab, de afmetingen van de muren, de plaats van de tafels en de plaatsing van de sintelachtige stapels verwoeste apparatuur. In ieder laboratorium bestond een soort stroom, een werkvolgorde, afhankelijk van het soort werk dat er gedaan werd. De apparatuur zelf kon in het algemeen aangeven wat voor onderzoek er gedaan werd, maar de werkstroom bevatte aanwijzingen over het specifieke onderzoek.

Toen de ruwe omtrekken klaar waren, liep Margo naar de tafels. Die waren van metaal en hadden de hitte van het vuur tamelijk goed doorstaan. Ze schetste een rechthoek voor ieder tafelblad en begon toen de gesmolten erlenmeyers, titratiebuizen, volumetrische flessen en andere, vooralsnog onherkenbare zaken te tekenen. Het was een complexe opstelling met meerdere lagen: het leed geen twijfel dat hier een of ander geavanceerd biochemisch experiment had plaatsgevonden. Maar wat?

Ze wachtte een moment en ademde de vermengde geuren van verbrand elektrisch isolatiemateriaal en de zilte bries van de Hudson in. Toen richtte ze haar aandacht op de gesmolten machinerie. Het was duur spul, zo te zien aan de matstalen behuizingen en de overblijfselen van een vlak paneel en vacuümfluorescente displays. Margo nam de grootste machine als eerste bij de hoorns. De metalen behuizing was onder de grote hitte ineengezakt en het binnenwerk lag bloot. Ze gaf er een lichte schop tegen en deinsde achteruit toen het apparaat met een luide klap omviel. Plotseling drong tot haar door hoe alleen ze daar waren. Voorbij het spoorwegemplacement, aan de overkant van de rivier, hing de zon laag over de New Jersey Palisades. Ze hoorde de kreten van zeemeeuwen die over de rottende stompen van oude pieren aan de oever van de Hudson vlogen. Voorbij de emplacementen liep een vrolijke zomermiddag ten einde. Maar hier, op die weggezonken, verlaten plek was geen sprankje vrolijkheid te bekennen. Ze wierp een blik op D'Agosta, die zijn monsters genomen had en in de laatste zon stond, met over elkaar geslagen armen, uitstarend over de Hudson. Nu was ze blij dat hij erop gestaan had bij haar te blijven.

Ze boog zich over de machine en moest in zichzelf glimlachen vanwege haar zenuwachtigheid. Ze draaide de stukken geschroeid en verkleurd metaal om en om en uiteindelijk vond ze het bordje waarnaar ze gezocht had, met de merknaam erop. Ze wreef het roet eraf en zag het logo en de naam van Westerly Genetics Equipment staan. Daaronder, op de schuine kant, stond een ingestanst serienummer met de woorden WGE Integrated DNA Analyzer-Sequencer. Ze noteerde de informatie op haar schetsblok.

In een afgelegen hoek lag een stapeltje verbrijzelde en gesmolten machinerie die er anders uitzag dan de rest. Margo bekeek de stapel. Voorzichtig draaide ze alle stukken om en legde ze op een rij om te proberen te achterhalen wat het was. Het leek een tamelijk complexe opstelling voor de synthese van organische chemie, compleet met apparatuur voor fractionering en distillatie, diffusiegradiënten en elektrische laagspanningspunten. Onderaan, waar de zaken minder beschadigd waren door de hitte, vond ze een aantal scherven van een paar erlenmeyers. Zo te zien aan de opschriften op de stoffige etiketten waren het voornamelijk normale chemicaliën die in ieder lab voorkomen. Eén deel van een etiket herkende ze echter niet onmiddellijk: Geactiveerd 7-dehydrochole...

Ze draaide de scherf om. Verdomme, dacht ze, die naam klonk haar toch ergens bekend in de oren. Uiteindelijk liet ze de scherf in haar tas vallen. Ongetwijfeld zou ze de naam kunnen vinden in haar encyclopedie voor organische chemie op het lab. Naast de machine lagen de resten van een dun notitieboekje, volslagen verbrand, afgezien van een paar verkoolde pagina's. Toen ze het nieuwsgierig oppakte, begon het in haar handen te verpulveren. Voorzichtig pakte ze de geschroeide stukken op, stopte ze in een plastic zakje en deed dat in haar tas.

Nog geen kwartier later had ze kans gezien om voldoende van de overige machines te identificeren om van één ding zeker te zijn: dit was ooit een genetisch laboratorium van wereldklasse geweest. Margo werkte dagelijks met soortgelijke machines en wist genoeg om de kosten van dit verwoeste lab te kunnen schatten op meer dan een half miljoen dollar.

Ze deed een stap achteruit. Hoe was Kawakita aan het geld gekomen om een dergelijk lab in te richten? En waar was hij in godsnaam mee bezig geweest?

Toen ze de betonnen vloer overstak, ondertussen aantekeningen makend in haar schetsboek, merkte ze iets eigenaardigs op. Temidden van de bergen puin en gesmolten glas zag ze iets dat eruitzag als vijf grote modderplassen, door het vuur gebakken tot een soort cementachtige massa. Daaromheen lagen hoopjes grind. Nieuwsgierig bukte ze zich om de steentjes van dichtbij te bekijken. Er lag een klein metalen voorwerp, zowat zo groot als haar vuist, in de dichtstbijzijnde plas. Ze trok een mes uit haar tas, bikte het voorwerp los en schraapte de korst weg die er als een laag cement op lag. Onder de modder zag ze de woorden MINN ariumbenod staan. Ze bestudeerde het voorwerp in haar handen totdat ze besefte wat het was: een aquariumpomp.

Ze stond op en keek naar de vijf gelijkvormige hopen stenen, op een rij onder het resterende skelet van de muur. Het grind, het gebroken glas... dit moesten aquaria geweest zijn. En wel gigantische, te zien aan de afmetingen van de plassen. Maar aquaria vol modder? Dat leek niet logisch.

Knielend pakte ze haar zakmes weer en stak het in de dichtstbijzijnde opgedroogde massa. Ze kon er stukjes van losbikken, net als bij beton. Ze pakte een van de grotere stukken en draaide het om. Tot haar verrassing zag Margo iets wat eruitzag als de wortels en een stuk stengel van een plant, die niet verbrand waren door de beschermende modderlaag. Ze vervloekte het onhandige zakmes en sneed de plant voorzichtig los uit de modder, zodat ze hem omhoog kon houden in het vervagende licht.

Plotseling liet ze de plant vallen en trok met een ruk haar hand weg, alsof ze zich gebrand had. Even later pakte ze hem weer op en bekeek hem nauwkeuriger terwijl haar hart begon te bonzen. Dit kan niet, dacht ze.

Ze kende deze plant, ze kende die maar al te goed. De taaie, vezelige stengel, de bizar verknoopte wortels, brachten schroeiende herinneringen boven: ze zat in het verlaten lab voor genetica in het museum, met haar gezicht tegen het oculair van een microscoop geplakt, slechts een paar uur voor de rampzalige opening van de tentoonstelling Superstition. Het was de zeldzame Amazone-plant waar Mbwun zo'n vreselijke behoefte aan had gehad. Dezelfde plant die Whittlesey in zijn onwetendheid had gebruikt als verpakkingsmateriaal in dat gedoemde krat vol relieken die hij bijna tien jaar geleden vanuit de bovenloop van de Xingü naar het museum had gestuurd. De plant werd tegenwoordig geacht uitgestorven te zijn: de oorspronkelijke habitat bestond niet meer en alle resten in het museum waren door de overheid vernietigd nadat Mbwun, het museumbeest, eindelijk gedood was.

Margo stond weer op en veegde het stof van haar knieën. Greg Kawakita had op een of andere manier de hand weten te leggen op de plant en was die in de gigantische aquaria gaan kweken. Maar waarom?

Plotseling schoot er een afschuwelijke gedachte door haar heen, die ze echter meteen terzijde schoof. Nee, er kón geen tweede Mbwun zijn waarvoor Greg voedsel had verbouwd. Of wel?

'Inspecteur?' vroeg ze. 'Weet u wat dit is?' Hij kwam bij haar staan. 'Geen idee,' antwoordde hij. 'Liliceae mbwunensis. De Mbwun-plant.' 'Je houdt me voor de gek, hoop ik?'

Margo schudde langzaam haar hoofd. 'Was dat maar waar.' Roerloos bleven ze staan terwijl de zon onder de Palisades gleed en de gebouwen in de verte, aan de overkant van de rivier, verguldde met een stralenkrans van schuin invallend licht. Nogmaals keek ze naar de plant in haar hand. Ze wilde hem net in haar tas gaan stoppen toen ze iets opmerkte dat ze voorheen niet gezien had. Aan het uiteinde van de wortelbasis zag ze langs het houtweefsel een klein entlijntje lopen, een lage dubbele v-vorm in het schemerlicht. Een dergelijk entteken, wist ze, kon maar twee dingen betekenen. Een normaal hybride-experiment. Of een bijzonder geavanceerd experiment met genetische manipulatie.