1

Snow testte zijn regulator, controleerde de twee luchtkleppen en streek met zijn handen over het gladde neopreen van het pak. Alles was in orde, net als toen hij het voor het laatst had gecontroleerd, zestig seconden eerder.

'Nog vijf minuten,' zei de duikbrigadier terwijl hij de snelheid van de boot halveerde.

'Fantastisch,' klonk de sarcastische stem van Fernandez boven het geluid van de grote dieselmotor uit. 'Werkelijk fantastisch.' Niemand anders zei iets. Snow had al eerder gemerkt dat de gesprekken leken weg te sterven als het team in de buurt van een site kwam.

Hij keek uit over de achtersteven en zag het schuim van Harlem River in een bruine wig achter de schroef liggen. De rivier was hier breed en rolde traag onder de hete grijze nevel van een ochtend in augustus. Hij wendde zijn blik naar de oever en grimaste even bij het irriterende gevoel van de rubber kap tegen zijn nek. Torenflats met gebroken vensters. Spookachtige omhulsels van magazijnen en fabrieken. Een verlaten speelplaats. Nee, toch niet helemaal verlaten: op een roestige schommel zat een kind.

'Hé, duikmacho,' riep de stem van Fernandez. 'Kijk nog even of je Pamper goed zit.'

Snow trok aan de manchetten van zijn handschoenen en bleef naar de oever staren.

'De vorige keer dat we een nieuweling meenamen op een duiktocht als deze,' vervolgde Fernandez, 'scheet hij in zijn broek. Jezus, wat een zooi. Die hebben we de hele weg terug naar de basis op de hekbalk laten zitten. En dat was nog bij Liberty Island ook. Dat was kinderspel vergeleken bij de Cloaca.' 'Fernandez, hou je bek,' zei de brigadier vriendelijk. Snow hield zijn blik op de achtersteven gevestigd. Toen hij van de New Yorkse politie was overgestapt naar Scuba had hij één grote vergissing begaan: hij had gezegd dat hij ooit gewerkt had op een Sea of Cortez-duikboot. Te laat was hij erachter gekomen dat een deel van het Scuba-team ooit gewerkt had als commerciële duikers voor het leggen van kabels, het onderhoud van pijpleidingen, werk aan booreilanden. In hun ogen waren duikers als hij verwende, onderge-kwalificeerde sukkels met een voorkeur voor helder water en schoon zand. Zeker Fernandez bleef hem dat inwrijven. De boot helde zwaar over naar stuurboord toen de brigadier dichter naar de kust stuurde. Hij nam nog meer gas terug toen ze een dichte cluster van een aantal bouwprojecten op de rivieroever naderden. Plotseling kwam er een smalle bakstenen tunnel in zicht, een onderbreking van de grauwe betonnen gevels. De brigadier stuurde de boot de tunnel in, naar de schemering die daarachter lag. Snow werd zich bewust van een onbeschrijflijke geur die van het kolkende wateroppervlak opsteeg. Onwillekeurig kreeg hij tranen in zijn ogen en hij kuchte verstolen. Vanaf de boeg keek Fernandez meesmuilend achterom. Onder Fernandez' open pak zag Snow een T-shirt met het officieuze motto van het politieduikteam: wij duiken in stront en jagen op aas. Alleen ging het ditmaal niet om aas maar om een gigantisch pak heroïne dat de vorige avond tijdens een schietpartij met de politie van de Humboldt-spoorbrug af gegooid was. Aan weerszijden van het smalle kanaal lagen betonnen kaden. Een eind voor hen uit lag, met uitgeschakelde motor, onder de spoorbrug een politieboot te wachten, licht deinend in de gestreepte schaduw. Snow zag twee mensen aan boord: de bestuurder en een zwaargebouwde man in een slechtzittend polyester pak. Hij was kalend, en tussen zijn lippen stak een natte sigaar. Hij hees zijn broek op, spuwde in het water en hief ter begroeting een hand naar hen op. De brigadier knikte naar de boot. 'Kijk eens wie we daar hebben.' 'Inspecteur D'Agosta,' reageerde een van de duikers op de boeg. 'Dan ziet het er ernstig uit.'

'Het ziet er altijd ernstig uit als een agent is doodgeschoten,' zei de brigadier.

Hij schakelde de motor uit en draaide de achtersteven rond zodat de twee boten naar elkaar toe dreven. D'Agosta stapte achteruit om met het duikteam te praten. Toen hij zich verplaatste, helde de politieboot iets over door de nieuwe gewichtsverdeling. Snow zag dat het wegvloeiende water een vettige, groenige laag op de romp achterliet. 'Morgen,' zei D'Agosta. In het donker onder de brug knipperde de inspecteur, die normaal een rood aangelopen gezicht had, met zijn ogen als een bleek en lichtschuw holendier.

'Zegt u het maar, meneer,' antwoordde de duikbrigadier terwijl hij een dieptemeter aan zijn pols gespte. 'Wat is er gebeurd?' 'De arrestatie is mislukt,' zei D'Agosta. 'Het bleek niet meer dan een loopjongen te zijn. Hij heeft het spul van die brug daar af gegooid.' Hij knikte omhoog, naar de overhangende structuur. 'Daarna heeft hij een agent neergeschoten en er zelf flink van langs gekregen. Als we dat pak vinden, kunnen we deze klotezaak sluiten.' De duikbrigadier zuchtte. 'Als die vent toch al dood is, waarom moeten ze ons er dan nog bijhalen?'

D'Agosta schudde zijn hoofd. 'Wat, wou jij een pak heroïne van zes ton gewoon laten liggen?'

Snow keek op. Tussen de zwarte liggers van de brug zag hij de geblakerde gevels van gebouwen. Duizend vuile vensters staarden naar de dode rivier. Wat een pech, dacht hij, dat die loopjongen het spul nou net in de Humboldt Kill moest gooien, ook wel bekend als de Cloaca Maxima, genoemd naar de grote centrale rioolgang van het oude Rome. De Cloaca heette zo vanwege zijn eeuwenoude verzameling stront, giftig slijk, dode dieren en PCB's. Boven hun hoofden daverde een metro voorbij, schuddend en gillend. Onder zijn voeten huiverde de boot en het oppervlak van het glanzende, bijna lobbige water, leek even te trillen als een gelatinepuddinkje dat nog niet helemaal gestold is.

'Oké, mannen,' hoorde hij de brigadier zeggen. 'Daar gaan we.' Snow ging aan de slag met zijn pak. Hij wist dat hij een uitstekende duiker was. Als kind had hij in Portsmouth gewoond en praktisch in de Picataqua-rivier geleefd. In de loop der jaren had hij een aantal levens gered. Later, in de zee van Cortez, had hij op haaien gejaagd, en technisch duikwerk verricht op meer dan tweehonderd voet onder water. Toch verheugde hij zich niet op deze duik. Hoewel Snow nog nooit in de buurt van de Cloaca geweest was, had het team op kantoor er vaak genoeg over gepraat. Van alle smerige duikplekken in heel New York was de Cloaca wel de allerergste: erger dan de Arthur Kill, Hell Gate of zelfs het Gowanus-kanaal. Ooit, had hij zich laten vertellen, was de Cloaca een aanzienlijke zijrivier van de Hudson geweest, die net ten zuiden van Sugar Hill in Harlem door Manhattan liep. Maar na eeuwen van vuilstortingen, commerciële bouw en verwaarlozing was de rivier veranderd in een stagnerend, onbeweeglijk lint van vuil: een vloeibare vuilnisbak waar alles in lag wat je je maar kon voorstellen.

Snow wachtte op zijn beurt om zijn zuurstoftanks uit het roestvrij stalen rek te pakken en liep naar de achtersteven terwijl hij de flessen over zijn schouder hees. Hij was nog steeds niet gewend aan het zware, benauwende gevoel van de drysuit. Vanuit zijn ooghoek zag hij de brigadier komen aanlopen. 'Zijn we zover?' klonk de kalme bariton.

'Ik dacht het wel, meneer,' antwoordde Snow. 'Maar waar zijn de lampen?'

De brigadier keek hem zwijgend aan.'We zitten helemaal in de schaduw van die gebouwen. Als we ook maar iets willen zien, hebben we toch zeker lampen nodig?' De brigadier grinnikte. 'Dat maakt geen enkel verschil. De Cloaca is zowat twintig voet diep. Daaronder heb je tien, misschien vijftien voet zwevend slijk. Zodra je dat met je flippers raakt, bolt het op als een stofbom. Je zult geen hand voor ogen kunnen zien. Onder het slijk zit tien meter modder. De heroïne zit ergens in die modder. Daar beneden kijk je met je handen.'

Hij keek Snow schattend aan en aarzelde even. 'Luister,' zei hij op gedempte toon. 'Dit lijkt in niets op die oefenduiken in de Hudson. Ik heb jou alleen meegenomen omdat Cooney en Schultz nog in het ziekenhuis liggen.'

Snow knikte. Beide duikers hadden vorige week de 'blastos' opgelopen, blastomycosis, een schimmelinfectie die de longen aantast, toen ze op zoek waren naar een met kogels doorzeefd lijk in een limousine op de bodem van de North River. Ondanks de verplichte wekelijkse bloedtest waarbij ze gescreend werden op parasieten, vielen er ieder jaar duikers ten prooi aan bizarre ziektes. 'Als je ditmaal liever niet meegaat, vind ik dat best,' ging de brigadier verder. 'Dan kun je hier aan dek blijven, helpen met de touwen.' Snow keek naar de andere duikers die hun verzwaarde riemen aan het vastmaken waren, de ritssluitingen van hun drysuits omhooghaalden en de lijnen over de zijkant van de boot lieten zakken. Hij herinnerde zich de belangrijkste regel van het duikteam: iedereen duikt. Fernandez maakte een lijn vast aan een kikker, keek achterom naar hen en snoof betekenisvol. 'Ik duik, meneer,' zei Snow.

De brigadier keek hem nogmaals indringend aan. 'Denk aan wat je geleerd hebt. Hou je eigen ritme aan. Duikers die voor het eerst in die zooi belanden, willen nog weleens hun adem inhouden. Doe dat niet, want dat is dé manier om caissonziekte te krijgen. Pomp niet te veel lucht in je pak. En laat in jezusnaam het touw niet los. In die modder vergeet je welke kant boven is. Laat dat touw los en het eerstvolgende lijk waarnaar we op zoek kunnen is dat van jou.' Hij wees naar het achterste touw. 'Dat ben jij.' Snow wachtte en probeerde langzaam adem te halen terwijl de kap over zijn hoofd werd getrokken en de lijnen werden vastgemaakt. Na een laatste controle ging hij overboord.

Ondanks de bescherming van de verstikkende, verlammende drysuit voelde het water vreemd aan. Dik en taai, en het stroomde niet langs zijn oren en wervelde niet rond zijn vingers. Je moest moeite doen om ertegen te duwen, alsof je in afgewerkte olie aan het zwemmen was.

Hij greep het touw steviger beet en liet zich een meter onder het oppervlak zakken. De kiel van de boot boven zijn hoofd was al niet meer zichtbaar, opgeslokt door een werveling van piepkleine deeltjes die de vloeistof rondom hem vulden. Hij keek om zich heen in het zwakke groene licht. Vlak voor zijn gezicht zag hij zijn gehandschoende hand op het touw. Verderop ontwaarde hij zijn andere hand, uitgestrekt, tastend in het water. In de ruimte daartussen hingen eindeloos veel vuildeeltjes. Onder zijn voeten zag hij niets, daar was het alleen maar zwart. Zeven meter dat duister in, wist hij, lag het plafond van een andere wereld: een wereld van dikke, allesomsluitende modder.

Voor het eerst in zijn leven besefte Snow hoezeer zijn gevoel van veiligheid altijd afhankelijk geweest was van zonlicht en schoon water. Zelfs op een diepte van vijftig meter was het water in de zee van Cortez helder geweest, en het licht van zijn zaklamp had hem een gevoel van openheid en ruimte gegeven. Hij liet zich nog een meter zakken en staarde ingespannen naar het duister onder zijn voeten. Plotseling zag of vermoedde hij, in de uiterste uithoek van zijn gezichtsveld en door de vage stroming heen, een vaste vorm onder zich, een golvend, geaderd oppervlak. Het was de laag slijk. Hij zakte er langzaam naartoe terwijl zich in zijn maag een bal van angst vormde. De brigadier had gezegd dat duikers vaak meenden eigenaardige dingen te zien in het smerige water. Soms was het niet duidelijk wat echt was en wat niet.

Zijn voet raakte het vreemde, zwevende oppervlak en schoot erdoorheen. Meteen bolde er een wolk op die zich om hem heen wikkelde en hem ieder zicht benam. Even raakte Snow in paniek en graaide hij angstig naar het touw. Hij kalmeerde zichzelf met de gedachte aan de grinnikende Fernandez en daalde verder. Bij iedere beweging kwam er een nieuwe storm van zwarte vloeistof tegen zijn vizier aan kolken. Hij merkte dat hij instinctief zijn adem inhield en dwong zichzelf langzaam en regelmatig adem te halen. Dit is waanzin, dacht hij. Mijn eerste echte duik bij de politie en ik ben al bijna rijp voor opname. Hij stopte even om op adem te komen en dwong zichzelf tot een regelmatig ritme.

Meter voor meter liet hij zich langs het touw zakken. Hij bewoog zo weinig mogelijk en probeerde ontspannen te blijven. Tot zijn verbazing merkte hij dat het niets uitmaakte of hij zijn ogen open of dicht had. Zijn verstand bleef terugkeren naar de dichte mantel van modder die beneden hem lag te wachten. In die modder zaten dingen, ingesloten als insecten in barnsteen...

Opeens leek het alsof zijn voeten de bodem raakten, maar dan een heel ander soort bodem dan Snow ooit gevoeld had. De rivierbedding leek uiteen te vallen en week onder zijn gewicht met een weerzinwekkend soort rubberige weerstand die zijn enkels greep, toen zijn knieën, toen zijn borstkas, alsof hij in klam drijfzand wegzonk. Even later zat hij er tot over zijn hoofd in en zakte hij eronder en zonk hij nog steeds, langzamer nu, helemaal ingebed in een soort onzichtbaar slijm, dat hij alleen kon voelen en dat dicht tegen het neopreen van zijn drysuit aan drukte. Hij hoorde hoe de bellen van zijn eigen uitademing zich rondom hem een weg naar boven vochten. Niet met de vanzelfsprekende snelheid waaraan hij gewend was, maar met een traag, winderig, rollend geluid. Naarmate hij dieper afdaalde, leek de modder meer weerstand te bieden. Hoe diep moest hij gaan in die stront? Hij zwaaide zijn vrije hand rond zoals hij geleerd had en veegde door de blubber. Hij voelde dingen. In het duister en met zijn dikke handschoenen was het moeilijk te zeggen wat voor dingen hij tegenkwam: boomtakken, motorassen, stukken prikkeldraad, het verzamelde afval van eeuwen, gevangen in dit modderkerkhof. Nog drie meter, dan ging hij weer naar boven. Dan kon zelfs die klootzak van een Fernandez niet meer minachtend doen. Plotseling botste zijn rondzwaaiende arm ergens tegenaan. Toen Snow eraan trok, zweefde het naar hem toe met het soort trage weerstand dat op gewicht duidde. Snow sloeg het touw om de elleboog van zijn rechterarm en betastte het ding. Wat het ook was, het was geen pakket heroïne. Hij liet het los en duwde zichzelf weg. Het ding zwaaide om in de stroperige draaikolk bij zijn flippers en botste in het donker tegen hem aan. Zijn vizier werd weggedrukt en even raakte zijn regulator los. Snow vond zijn evenwicht terug en begon met zijn hand over het voorwerp te strijken, op zoek naar iets waarmee hij het kon wegduwen.

Het leek wel of hij in iets verwards aan het grijpen was. Een grote tak, misschien. Maar hier en daar was het ding onverklaarbaar zacht. Hij voelde erlangs, betastte de gladde oppervlakken, de afgeronde knobbels, de buigbare brokken. Toen flitste plotseling het besef door hem heen dat het een bot was. Niet zomaar één bot, maar een stel botten, onderling verbonden met leerachtige stroken pees. Het was het half vergane skelet van het een of ander, een paard misschien. Maar toen hij verder langs de ruggengraat tastte, besefte hij dat het niets anders dan een menselijk skelet kon zijn. Een menselijk skelet. Weer probeerde hij rustig adem te halen en zijn hersens normaal te laten werken. Gezond verstand en zijn opleiding vertelden hem dat hij het ding niet kon achterlaten. Hij moest het boven water brengen.

Hij begon het touw, zo goed en zo kwaad als dat ging in de dikke modder, door het heupgewricht te halen, om de pijpbeenderen heen. Hij dacht dat er nog genoeg resten aan de botten zaten om het ding bijeen te houden tijdens de reis naar boven. Het was voor het eerst van zijn leven dat Snow probeerde om met handschoenen aan en in pikzwarte modder een knoop te leggen. Dit was iets dat de brigadier tijdens de opleiding niet had verteld.De heroïne had hij niet gevonden, maar toch was dit boffen: Snow was op iets belangrijks gestuit. Een onopgeloste moord, misschien. Die spierbundel van een Fernandez zou zeven kleuren bagger schijten als hij hiervan hoorde.

Toch was Snow niet blij met zijn vondst. Hij wilde maar één ding: zo snel mogelijk naar boven, die verdomde modder uit. Zijn adem kwam in korte, snelle stoten en hij probeerde niet langer om daar iets aan te doen. Zijn pak was koud, maar hij kon nu niet ophouden om het op te pompen. Het touw glipte weg en hij probeerde het nogmaals. Hij hield het geraamte dicht tegen zich aan om te voorkomen dat het zou wegglijden. Keer op keer dacht hij aan de meters modder boven zijn hoofd, de werveling van slijk daarboven, het dikke water waar nooit zonlicht doordrong... Eindelijk zat het touw vast, en in gedachten kermde hij bijna van dankbaarheid. Nu alleen nog controleren of het goed vastzat, en dan driemaal aan het touw trekken als teken dat hij iets gevonden had. En vervolgens zou hij langs de lijn omhoogklimmen, deze zwarte nachtmerrie uit, de boot op, het land op en dan misschien wel anderhalf uur douchen, zich bezatten en nadenken of hij zijn vorige baan niet terug wilde. Over een maand begon het duikseizoen. Hij controleerde het touw en voelde dat het strak rond de pijpbeenderen van het lijk zat. Zijn handen gleden omhoog, bevoelden de ribben, het sternum, regen nog meer touw door de botten heen, controleerden of alles goed zat en of het touw er niet af zou glijden als het lijk naar boven gehaald werd. Zijn vingers reisden verder naar boven en merkten dat de ruggengraat eindigde in niets dan zwarte blubber. Geen hoofd! Instinctief trok Snow zijn hand weg en besefte toen in een vlaag van paniek dat hij het touw had losgelaten. Wild maaide hij met zijn armen om zich heen en kwam iets tegen: het skelet. Wanhopig greep hij het vast en sloot het in zijn opluchting bijna in de armen. Hij tastte omlaag naar het touw, graaiend en voelend aan de botten, en probeerde zich te herinneren waar hij het had vastgemaakt. Het touw was weg. Was het losgeraakt? Nee, dat kon niet. Hij probeerde het skelet weg te duwen, om te draaien, op zoek naar het touw, en plotseling voelde hij dat zijn luchtslang ergens achter bleef haken. Hij deinsde terug en was opnieuw ieder gevoel van richting kwijt. Op dat moment voelde hij dat de luchtdichte afsluiting van zijn duikbril losschoot. Daaronder begon iets diks en warms zijn pak in te sijpelen. Hij probeerde zich los te trekken en voelde dat zijn bril opzij schoof en een golf modder over zijn ogen stroomde, zijn neus binnendrong, langs zijn linkeroor klotste. Met een nieuw gevoel van afgrijzen drong het tot hem door dat hij zich in de macabere omhelzing van een tweede skelet bevond. En toen kwam de blinde, gedachteloze, scheurende paniek.


 

Aan boord van de politieboot keek inspecteur D'Agosta met klinische belangstelling toe hoe de duiker na zijn eerste duik bovengehaald werd. Het was een heel spektakel: de man sloeg om zich heen, schreeuwde borrelend en met door modder verstikte stem, en uit zijn drysuit stroomde donkere blubber die het water chocoladebruin kleurde. De duiker moest zijn touw kwijtgeraakt zijn; hij had mazzel, verschrikkelijke mazzel, dat hij de weg terug naar de oppervlakte had gevonden. D'Agosta wachtte geduldig terwijl de hysterische duiker aan boord gebracht, uit zijn pak gepeld, afgespoeld en gekalmeerd werd. Hij keek toe hoe de man over de reling kotste - niet over het dek, zag D'Agosta goedkeurend. Hij had een skelet gevonden. Twee skeletten, schijnbaar. Niet waarvoor hij omlaag gestuurd was, uiteraard, maar niet gek voor een eerste duik. Hij zou de stakker een goede referentie geven. Als hij niets ingeademd had van de blubber die in zijn neus en mond zat, zou hij het wel redden. Had hij wel iets binnengekregen... ach, het was wonderbaarlijk wat ze tegenwoordig niet allemaal konden met antibiotica.

Het eerste skelet werd aan het kolkende oppervlak gebracht, nog onder het slijk. Een zwemmende duiker sleepte het naar de kant van de boot, deed er een net omheen en klom aan dek. Het skelet werd aan boord gehesen, schrapend en druipend, en gleed op een zeil aan D'Agosta's voeten, als een soort gruwelijke vangst. 'Jezus, had je hem niet een beetje kunnen afspoelen,' zei D'Agosta terwijl zijn gezicht vertrok door de geur van ammoniak. Eenmaal boven water werd het skelet zijn verantwoordelijkheid, en hij wilde niets liever dan dat het terugkeerde naar waar het vandaan kwam. Hij zag de leegte op de plek waar de schedel had moeten zitten. 'Zal ik hem schoonspuiten, meneer?' vroeg de duiker terwijl hij naar de pomp reikte.

'Spoel eerst jezelf maar schoon.' De duiker zag er belachelijk uit. Aan de zijkant van zijn hoofd zat een gescheurd condoom geplakt en de stront droop langs zijn benen. Twee duikers klommen aan boord en begonnen voorzichtig een tweede touw in te halen, terwijl een derde duiker het volgende skelet naar boven bracht en ondersteunde met zijn vrije hand. Toen het op het dek viel en de aanwezigen zagen dat ook dit geen hoofd had, viel er een vreselijke stilte. D'Agosta keek naar het gigantische pakket heroïne dat ook gevonden was en veilig in een rubberzak voor bewijsmaterialen zat. Plotseling leek dat pakket een stuk minder interessant.

Hij trok bedachtzaam aan zijn sigaar en keek weg, over de Cloaca. Zijn blik bleef rusten op de oude monding van de westelijke afwateringspijp. Aan het plafond hingen, als kleine tanden, een paar druipende stalactieten. De westelijke afwatering was een van de grootste van de stad en voerde de rotzooi van zowat de hele Upper West Side af. Telkens wanneer het zwaar regende in Manhattan, raakte de zuiveringsinstallatie van Lower Hudson overvoerd en braakte duizenden tonnen onverwerkt rioolwater uit in de westelijke afwateringspijp. Rechtstreeks de Cloaca in.

Hij smeet de stomp van zijn sigaar over de reling. 'Jullie zullen er weer in moeten,' zei hij met een luide zucht. 'Ik moet die schedels hebben.'