23

West 63rd Street liep tot aan de Hudson. De reeks schitterende appartementsgebouwen maakte geleidelijk aan plaats voor keurige bakstenen gebouwen. D'Agosta liep resoluut door, met neergeslagen blik en een bijzonder ongemakkelijk gevoel. Vlak voor hem schuifelde de sjofele, riekende gestalte van Pendergast.

'Wat een manier om mijn vrije middag door te brengen,' mompelde D'Agosta.

Hoewel hij jeuk had op een groot aantal plekken, besloot hij niet te krabben. Krabben betekende dat hij de oude, vettige regenjas moest aanraken die hij droeg, of het smerige geruite polyester hemd van een goedkope winkel, of de glanzende, tot op de draad versleten broek. Hij vroeg zich af waar Pendergast die zooi vandaan had. Bovendien waren het vuil en vet op zijn gezicht echt, niet iets uit een schmink-pot. Zelfs zijn schoenen zagen er onsmakelijk uit. Maar toen hij had geprotesteerd, zei Pendergast niet meer dan: 'Vincent, je leven hangt ervan af.'

Hij had zijn pistool of badge niet mee mogen nemen. 'Je wilt niet eens weten,' had Pendergast gezegd, 'wat ze je zullen aandoen als ze die badge vinden.' In feite, dacht D'Agosta somber, was die hele expeditie een rechtstreekse schending van de regels. Hij keek even op en zag een vrouw aankomen, vlekkeloos in een keurig gestreken zomerjurk en hoge hakken, met een chihuahua aan een riempje. Plotseling bleef ze staan, stapte opzij en wendde vol afgrijzen haar blik af. Toen Pendergast voorbijliep, sprong de hond opeens naar voren en brak uit in een schril gekef. Pendergast schuifelde opzij en de hond verdubbelde zijn hysterische inspanningen, rukkend aan zijn lijn.

Ondanks zijn ongemak, of misschien juist daardoor, merkte D'Agosta dat hij zich stoorde aan de blik van walging op het gezicht van de vrouw. Wie denkt ze wel dat ze is, om over ons te oordelen, dacht hij. In het voorbijgaan bleef hij plotseling staan en keek haar aan. 'Prettige dag nog,' gromde hij terwijl hij zijn kin vooruitstak. De vrouw deinsde achteruit. 'Jij smerige kerel,' gilde ze tegen D'Agosta. 'Blijf bij hem uit de buurt, Petit Chou!'

Pendergast greep D'Agosta bij de arm en trok hem de hoek om naar Columbus Avenue. 'Ben jij nou helemaal?' siste hij. Terwijl ze zich verderhaastten, hoorde D'Agosta de vrouw roepen: 'Help! Die mannen hebben me bedreigd!'

Pendergast snelde voort richting het zuiden en D'Agosta moest zijn best doen om hem bij te houden. Pendergast dook de schaduw van een grote oprit halverwege de straat in en knielde snel boven de stalen platen in de stoep die een nooduitgang van de metro aangaven. Met een klein krom gereedschapje tilde hij de platen op en drong D'Agosta de onderliggende ijzeren trap op. Pendergast sloot de platen achter zich en volgde D'Agosta de duisternis in. Beneden lagen twee treinsporen, schemerig verlicht. Ze staken de sporen over en kwamen aan bij een tunnel die naar een tweede trap omlaag leidde. Die namen ze met twee treden tegelijk.

Op de onderste trede bleef Pendergast staan. D'Agosta kwam naast hem staan in het pikdonker, happend naar adem. Even later knipte Pendergast een zaklamp aan en grinnikte: '"Een prettige dag nog"... Vincent, waar zat je verstand?'

'Ik wilde gewoon vriendelijk zijn,' zei D'Agosta strijdlustig. 'Je had onze expeditie bijna tot zinken gebracht voor we goed en wel het anker gelicht hadden. Denk eraan, jij bent hier alleen om mijn vermomming te completeren. De enige manier waarop ik Mefisto te zien kan krijgen, is als ik me voordoe als de leider van een andere gemeenschap. En dan zou ik dus nooit zonder assistent op pad gaan.' Hij gebaarde met zijn zaklamp een smalle zijtunnel in. 'Die kant gaat naar het oosten, zijn gebied in.' D'Agosta knikte.

'Denk aan de instructies. Ik ben de enige die praat. Jij móét vergeten dat je bij de politie zit. Wat er ook gebeurt, probeer niet tussenbeide te komen.' Hij reikte in de zak van zijn smoezelige jas en haalde er twee wollen mutsen uit. 'Opzetten,' zei hij terwijl hij D'Agosta er een gaf. 'Waarom?'

'Een muts verhult de echte vorm van je hoofd. Bovendien, als we er snel vandoor moeten, kunnen we ons uiterlijk veranderen door ze af te zetten. En denk eraan: wij zijn niet gewend aan het donker. Wij zijn straks degenen die in het nadeel zijn.' Hij stak nogmaals zijn hand in zijn zak en haalde er een klein, mat voorwerp uit dat hij in zijn mond stak.

'Wat is dat in vredesnaam?' vroeg D'Agosta terwijl hij de muts over zijn hoofd trok.

'Een rubber namaakverhemelte waarmee de positie van de tong verandert, en daarmee de resonantie van de keel. We krijgen te maken met misdadigers, weet je nog? Ik heb een groot deel van vorig jaar doorgebracht op Riker's Island, om profielen te maken van moordenaars voor Quantico. Het is mogelijk dat ik een paar van hen hier tegenkom. In dat geval mogen ze me niet herkennen, niet aan mijn uiterlijk en niet aan mijn stem.' Hij maakte een handgebaar. 'Schmink alleen is natuurlijk niet genoeg. Ik moet mijn houding aanpassen, mijn manier van lopen, mijn gedragingen. Jouw taak is eenvoudiger: je houdt je stil, je wordt één met de achtergrond, je volgt mij. Op geen enkele manier mogen we opvallen. Begrepen?' D'Agosta knikte.

'Als het even meezit, kan die Mefisto ons de juiste richting wijzen. Misschien komen we wel terug met bewijzen over de moorden die hij aan de Post beschreven heeft. Dat levert dan misschien het aanvullende forensische materiaal op dat we zo nodig hebben.' Hij zweeg even. 'Al iets gevonden over de moord op Brambell?' vroeg hij. Hij deed een stap naar voren en scheen met zijn lantaarn voor zich uit. 'Nee,' zei D'Agosta. 'Waxie en de andere hoge omes zijn van mening dat dit gewoon een zoveelste willekeurige moord was. Maar ik vraag me af of die niet iets te maken had met zijn werk.' Pendergast knikte. 'Een interessante theorie.'

'Volgens mij zijn die moorden, sommige althans, helemaal niet zo willekeurig. Want Brambell stond op het punt om te ontdekken van wie dat tweede skelet was. Misschien wilde iemand niet dat dat bekend werd.'

Pendergast knikte opnieuw. 'Ik moet toegeven, inspecteur, dat ik verbijsterd was toen ik hoorde dat het tweede skelet Kawakita was. Dat opent een perspectief van...' Hij zweeg. 'Van complexiteit en lelijkheid. En het geeft aan dat dr. Frock, dr. Green en de anderen die aan de zaak werken, bescherming nodig hebben.' D'Agosta trok een gezicht. 'Dat heb ik vanochtend aan Horlocker voorgesteld. Hij vond bescherming voor Green of Frock absoluut niet nodig. Volgens hem moest Kawakita op een of andere manier iets te maken gehad hebben met Pamela Wisher, en was hij gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Een toevallige moord, net als Brambell. Het enige dat hem kon schelen was dat we niets lieten uitlekken naar de pers, althans niet voordat Kawakita's familie is opgespeurd en ingelicht - als er tenminste iemand is om in te lichten. Ik geloof dat iemand me ooit verteld heeft dat hij een wees was. Waxie was er ook, rondstappend en zijn veren gladstrijkend als een opgeblazen haan. Hij zei dat ik ditmaal beter moest zorgen voor geheimhouding dan met Wisher.' 'En?'

'Ik heb hem verzocht, de klere te krijgen. In beleefde termen, uiteraard. Dat het volgens mij het beste was om Frock en Green niet bang te maken. Maar na die bespreking heb ik hen beiden gesproken en enig advies gegeven. Ze hebben gezegd dat ze heel voorzichtig zouden zijn, in ieder geval tot ze klaar zijn met hun werk.' 'Zijn ze er al achter hoe die skeletvervormingen van Kawakita ontstaan zijn?'

'Nog niet.' D'Agosta knikte afwezig. Pendergast draaide zich naar hem toe. 'Wat is er?' D'Agosta aarzelde. 'Ik ben geloof ik wat bezorgd over hoe dr. Green dit allemaal opneemt. Kijk, het was mijn idee om haar en Frock op de zaak te zetten, maar nu weet ik het niet meer. Frock lijkt me nogal onverstoord, maar Margo...' Hij zweeg. 'Je weet hoe ze gereageerd heeft op die museummoorden. Fitness, iedere dag hardlopen, een pistool op zak.'

Pendergast knikte. 'Dat is geen ongebruikelijke vorm van posttraumatische stressreactie. Mensen die uit levensgevaarlijke situaties komen, gaan soms op zoek naar manieren om greep op de zaken te krijgen, hun gevoel van kwetsbaarheid te beperken. In feite is het een tamelijk gezonde reactie op zware stress.' Hij glimlachte grimmig. 'En ik kan me niet veel situaties voorstellen die meer stress opleveren dan toen zij en ik daar in die donkere museumtunnel stonden.' 'Dat wel, maar ze overdrijft. En nu, met al deze ellende... Ik weet niet zeker of het de juiste beslissing was om haar erbij te halen.' 'Dat was absoluut de juiste beslissing. We hebben haar kennis en ervaring nodig. Vooral nu we weten dat Kawakita dood is. Jij gaat op zoek naar zijn laatste woon- of verblijfplaats, neem ik aan?' D'Agosta knikte.

'Je zou kunnen overwegen om dr. Green te vragen je daarbij een handje te helpen.' Pendergast hervatte zijn onderzoek van de tunnel en tuurde met zijn roetzwarte gezicht het duister in. 'Ach, nou ja. Ben je zo ver, Vincent?'

'Ja. Wat doen we als we vijandige troepen tegen het lijf lopen?' Pendergast glimlachte even. 'De handel in plaatselijke goederen wil de inboorlingen nog weleens rustig houden.' 'Drugs?' vroeg D'Agosta ongelovig.

Pendergast knikte en opende zijn jas. In het licht van de lantaarn kon D'Agosta een paar piepkleine zakjes in de smerige voering genaaid zien zitten. 'Het schijnt dat bijna iedereen hier aan het een of ander verslaafd is of is geweest.' Zijn vinger gleed van de ene naar de andere zak. 'Ik heb hier een complete apotheek op zak: crack, methylfenidaat, Carbrital, Seconal, legerkwaliteit Blue 88's. Dit kan ons leven redden, Vincent. De eerste keer dat ik hierheen ging, heb ik hiermee in ieder geval mijn leven gered.'

Pendergast dolf in een van de kleine zakjes en haalde er een ranke zwarte capsule uit. 'Bifetamine,' zei hij. 'Bij de ondergrondse broederschappen bekend als een Black Beauty.'

Even staarde hij naar de capsule. Toen liet hij hem met een snelle beweging in zijn mond vallen.

'Wat krijgen we...' begon D'Agosta, maar de FBI-agent maande hem met geheven hand tot stilte.

'Ik moet mijn rol niet alleen spélen,' fluisterde Pendergast. 'Ik moet hem zijn. Die Mefisto is ongetwijfeld een achterdochtig, paranoïde individu. Het ruiken van bedrog is zijn manier om te overleven. Denk daaraan.'

D'Agosta zweeg. Ze stonden werkelijk buiten de maatschappij, buiten de wet, overal buiten.

Ze liepen de zijtunnel in, langs een verlaten spoorlijn. Om de paar minuten bleef Pendergast staan om op zijn aantekeningen te kijken. D'Agosta volgde de FBI-agent dieper het donker in en stond verbaasd hoe snel hij zijn eigen gevoel voor tijd en richting kwijtraakte. Plotseling wees Pendergast naar een flakkerend roodachtig licht dat ergens in het duister, een honderd meter voor hen, leek te hangen. 'Bij dat vuur zitten mensen,' fluisterde hij. 'Dat zal wel een "boven"-gemeenschap zijn, krakers die aan de rand van Mefisto's domein leven.' Een paar seconden stond hij nadenkend naar de vuurgloed te kijken. Toen draaide hij zich om.

'Zullen we ons naar de zitkamer begeven?' vroeg hij en zonder op antwoord te wachten ging hij op weg naar het licht in de verte. Toen ze dichterbij kwamen, zag D'Agosta een tiental figuren half liggend op de grond of op lege kratten gezeten in het vuur staren. Midden in de kolen stond een borrelende koffiepot. Pendergast slenterde de lichtkring binnen en hurkte bij de gloed neer. Niemand schonk hem enige aandacht. Hij viste in een van de vele lagen van zijn kleding en trok er een halve fles goedkope witte wijn uit. D'Agosta zag hoe alle ogen in de richting van de fles draaiden. Pendergast schroefde de dop los en nam een lange teug, waarna hij tevreden zuchte. 'Iemand een slok?' vroeg hij terwijl hij het etiket naar het licht draaide zodat iedereen het kon zien. D'Agosta was even verbijsterd: de stem van de FBI-agent was onherkenbaar veranderd en klonk nu dik, dronken en plat. Pendergasts bleke huid, ogen en haar zagen er in het flikkerende licht onbekend en griezelig uit. Er werd een hand uitgestoken. 'Ja,' kwam een stem. Een man op een lege krat nam de fles aan en zette die aan zijn lippen. Er klonk een langdurig klokkend geluid. Toen hij de fles teruggaf aan Pendergast, was een kwart van de inhoud verdwenen. Pendergast gaf de fles aan een ander en hij ging de hele kring rond. Toen hij terugkwam, was hij leeg. Even klonk er een gegrom als bedankje. D'Agosta probeerde de rookpluim binnen te dringen in de hoop de stank van ongewassen lichamen, slechte wijn en ranzige urine te verdunnen.

'Ik ben op zoek naar Mefisto,' zei Pendergast even later. Er ontstond enige beweging rond het kampvuur. Plotseling leken de mannen op hun hoede. 'Wie vraagt naar hem?' vroeg degene die als eerste de fles had aangenomen, op krijgslustige toon.

'Ik vraag naar hem,' zei Pendergast, meteen zelf ook krijgslustig. Er viel een korte stilte terwijl de man Pendergast opnam. 'Krijg wat, Jopie,' zei hij ten slotte, terugzakkend in zijn stoel. Pendergast bewoog zo snel dat D'Agosta verbijsterd wegsprong. Toen hij achterom keek, lag de man met zijn gezicht in het stof en stond Pendergast met één voet in zijn nek over hem heen.'Shit!' brulde de man. Pendergast leunde zwaarder op zijn voet. 'Bleekscheet wordt niet ge-dist!' siste hij. 'Ik bedoelde er niets mee, man. Jezus!' Pendergast liet hem iets losser. 'Mefisto zit bij Route 666.' 'En waar is dat?'

'Hou op man, dat doet pijn! Luister, je gaat langs spoor 100, maar kijk uit voor de oude generator. Neem de ladder omlaag naar het looppad.'

Pendergast liet zijn voet los en de man kwam overeind en wreef over zijn nek. 'Mefisto houdt niet van vreemden.'

'Hij en ik moeten iets bespreken.'

'O ja? Wat dan?'

'Iets over de Rimpelaars.'

Zelfs in het donker voelde D'Agosta de groep verstijven. 'Hoezo dan?' vroeg een nieuwe stem op scherpe toon.

'Ik praat alleen met Mefisto.' Pendergast knikte naar D'Agosta en ze liepen weg van het kampvuur, verder het donker van de tunnel in. Toen het vuur niet meer was dan een stip in de verte, deed Pendergast de lantaarn weer aan.

'Je mag hier beneden nooit toestaan dat iemand je zonder respect behandelt,' zei Pendergast zachtjes. 'Zelfs zo'n groep randfiguren. Als ze ergens een zwakke plek vermoeden, ben je er geweest.' 'Dat deed je wel heel snel,' zei D'Agosta.

'Het is niet zo moeilijk om een dronkeman op de grond te krijgen. Tijdens mijn laatste tocht omlaag heb ik gezien dat alcohol hier in de bovenlagen de favoriete drug is. Behalve die ene dunne vent, die het verst van het vuur af zat. Ik wil wedden, inspecteur, dat dat een spuiter was. Zag je hoe hij zich de hele tijd afwezig zat te krabben? Een bijwerking van fentanyl, onmiskenbaar.' De tunnel vertakte zich en nadat Pendergast op een spoorwegkaart uit een van zijn zakken had gekeken, nam hij de nauwere linkerpassage. 'Zo komen We bij spoor 100,' zei hij.

D'Agosta schuifelde achter hem aan. Na een schijnbaar eindeloze afstand bleef Pendergast weer staan en wees naar een grote, roestende machine met een aantal gigantische drijfriemen over wielen die minstens vier meter in doorsnede waren. De verrotte riemen lagen eronder in een hoop op de grond. Aan de andere kant lag een metalen trap die eindigde bij een loopbrug boven een oude tunnel. D'Agosta dook onder een met stalactieten begroeide pijp met het opschrift H.P.ST. door en volgde Pendergast de trap af, langs de wankele tralies. Aan het einde van de loopbrug leidde een metalen luik met scharnieren in de vloer naar een metalen ladder die uitkwam in een grote, niet-afgebouwde tunnel. Stenen en verroeste metalen i-balken lagen in slordige hopen tegen de muren opgestapeld. D'Agosta zag de resten van verscheidene kampvuren, maar er leek niemand in de buurt te zijn.

'Volgens mij moeten we over deze steen heen klimmen,' zei Pendergast terwijl hij de lichtbundel van zijn lantaarn over een open plek aan het eind van de tunnel liet spelen. De randen van de steen waren glad van talloze handen en voeten. Er dreef een zure lucht omhoog.

D'Agosta ging voorop. Hij greep zich wanhopig vast aan het scherpe, natte basalt. Hij deed er vijf verschrikkelijke minuten over voordat hij onder aangekomen was. Hij voelde zich alsof hij in de onderste rotslagen van het eiland begraven was.

'Ik zou iemand die zo stoned als een garnaal is, weleens over dit gevaarte heen willen zien klimmen,' zei hij toen Pendergast zich op de grond naast hem liet zakken. De spieren in zijn armen trilden van de inspanning.

'Hier beneden gaat niemand weg,' zei Pendergast, 'behalve de koeriers.' 'Koeriers?'

'Voor zover ik begrepen heb, zijn dat de enige leden van de gemeenschap die contact hebben met de oppervlakte. Ze halen geld en uitkeringspapieren op, scharrelen rond naar eten, verpatsen spul in ruil voor geld, halen medicijnen en melk op en kopen drugs.'

Pendergast scheen met de lantaarn om zich heen zodat ze een ruwe, stenige put zagen. Aan de overkant van de ruimte was een verlaten tunnel afgedekt met een stuk golfplaat van anderhalve meter. Daarnaast stond op de muur de ongastvrije boodschap: ALLEEN FAMILIES. VERBODEN TOEGANG VOOR ALLE ANDEREN.

Pendergast greep het metaal en zwaaide het met een luide gil wijd open. 'Dat is de bel,' legde hij uit.

Toen ze de tunnel in stapten, verscheen voor hen plotseling een sjofele figuur met een grote toorts in zijn hand. Hij was lang en graatmager. 'Wie zijn jullie?' wilde hij weten terwijl hij zich recht voor Pendergast neerzette.

'Ben jij Staartschutter?' vroeg Pendergast.

'Eruit,' zei de man en hij duwde hen naar de metalen deur toe. Even later stonden ze weer in de stenige put. 'Mijn naam is Flint. Wat willen jullie?'

'Ik ben gekomen om Mefisto te spreken,' antwoordde Pendergast. 'Waarover?'

'Ik ben de leider van Grant's Graf. Een kleine gemeenschap onder de Universiteit van Columbia. Ik wil praten over de moorden.' Lange tijd bleef het stil. 'En hij?' zei Flint met een gebaar naar D'Agosta.

'Mijn koerier,' zei Pendergast.

Flint draaide zich terug naar Pendergast. 'Wapens of drugs?' vroeg hij.

'Geen wapens,' zei Pendergast. In het flakkerende licht van de toorts keek hij plotseling gegeneerd. 'Maar ik heb wel iets bij me voor eigen gebruik...'

'Geen drugs hier,' zei Flint. 'Wij zijn een cleane gemeenschap.'

Bullshit, dacht D'Agosta toen hij de brandende blik van de man zag.

'Sorry,' zei Pendergast. 'Ik doe geen afstand van mijn spul. Als dat een probleem is...'

'Wat heb je?' vroeg Flint.

'Gaat je niet aan.'

'Coke?' vroeg hij en D'Agosta meende een vage hoopvolle toon te horen in zijn stem.

'Goed geraden,' zei Pendergast even later.

'Dat zal ik toch echt in beslag moeten nemen.'

'Beschouw het als een geschenk.' Pendergast haalde een klein stukje opgevouwen aluminiumfolie te voorschijn en gaf het aan Flint, die het snel in zijn jaszak stopte.

'Kom maar mee,' zei hij.

D'Agosta trok het metalen scherm achter hen dicht en volgde Flint die hen een metalen trap af leidde. De trap eindigde in een smalle opening die uitkwam op een betonnen plateau, hoog boven een cilindervormig vertrek. Flint draaide zich om en begon een betonnen richel af te dalen die langs de wand spiraalde. Tijdens zijn tocht omlaag zag D'Agosta dat in de stenen verscheidene holtes waren uitgehouwen. Iedere holte werd bewoond door een of meerdere personen. Kaarsen en kerosinelampen flikkerden over smerige gezichten en vuil beddengoed. Toen D'Agosta in de gigantische ruimte om zich heen keek, zag hij een gebroken pijp uit de wand steken. Uit de pijp druppelde water dat in een modderige poel viel, uitgegraven in de bodem van de grot. Eromheen zat een aantal figuren, zo te zien bezig met het wassen van kleren. Het smerige water liep in een stroompje weg en verdween in de gebroken monding van een tunnel. Onder aangekomen staken ze het stroompje over via een oude plank. De vloer van de grot was bezaaid met groepjes ondergrondse bewoners die lagen te slapen of kaart zaten te spelen. In een afgelegen hoek lag een man, zijn ogen open en melkwit, en D'Agosta wist dat die op zijn begrafenis lag te wachten. Hij wendde zich af. Flint leidde hen door een lange, lage gang vanwaaruit zich meerdere tunnels leken te vertakken. In het schemerlicht aan het eind van enkele gangen zag D'Agosta mensen aan het werk: bezig met het opbergen van blikken voedsel, het repareren van kleding, het destilleren van graanalcohol. Eindelijk bracht Flint hen in een ruimte met elektrisch licht. D'Agosta keek omhoog en zag een peer bungelen aan een rafelig snoer dat naar een oude elektrische doos in een hoek liep. D'Agosta's blik dwaalde van de peer langs de gehavende bakstenen muren van het vertrek. Toen bleef hij stokstijf staan, een ongelovige kreet op zijn lippen. Midden in het vertrek stond een zwaarbeschadigde, oeroude goederentreinwagon, omhoogstekend onder een onmogelijke hoek, de achterwielen minstens een halve meter boven de grond. Hoe die daar op die krankzinnige plek beland was, kon hij zich werkelijk niet voorstellen. Langs de zijwand kon hij met enige moeite in zwarte letters op het verroeste rode metaal het opschrift NEW YO CENTRA ontwaren.

Flint gebaarde dat ze moesten blijven staan en ging de wagon binnen. Even later kwam hij naar buiten en gebaarde hen naar voren. D'Agosta stapte naar binnen en bevond zich in een klein voorvertrek met aan de andere kant een zwaar, donker gordijn. Flint was verdwenen. De wagon was duister en verbijsterend heet. 'Ja?' siste een eigenaardige stem van achter het gordijn. Pendergast schraapte zijn keel. 'Ze noemen me Bleekscheet, leider van Grant's Graf. We hebben gehoord van jouw oproep aan de onder-grondsen om samen een eind te maken aan de moorden.' Het bleef stil. D'Agosta vroeg zich af wat er achter dat gordijn lag. Misschien wel helemaal niets, hield hij zichzelf voor. Misschien is het wel net als in The Wizard of Oz. Misschien had Smithback het halve artikel gewoon verzonnen. Met journalisten was je daar nooit zeker van...

'Kom binnen,' zei de stem.

Het gordijn werd opzij getrokken. Onwillig volgde D'Agosta Pendergast het volgende vertrek in.

Het was er donker, het enige licht kwam van de kale peer buiten en van een vuurtje dat smeulde onder een luchtspleet in een van de hoeken. Voor hen zat een man op een gigantische, troonachtige stoel die precies in het midden van het vertrek was geplaatst. Hij was lang, met zware armen en benen en lang, dik grijs haar. De man was gekleed in een oud bruin ribfluwelen pak met uitlopende broekspijpen en had een tot op de draad versleten borsalino op zijn hoofd. Rond zijn nek hing een zware zilveren indiaanse ketting met een pompoenbloesem-motief, ingelegd met turkoois.

Mefisto staarde hen met ongewoon doordringende ogen aan. 'Burgemeester Bleekscheet. Niet erg origineel. Daar dwing je geen respect mee af. Maar in jouw albinogeval, wel passend.' Het gesis had een trage, formele toon gekregen.

D'Agosta voelde de blik op zichzelf neerdalen. Wat die vent verder ook is, dacht hij, gek is hij niet. Althans, niet helemaal gek. Hij voelde zich ongemakkelijk; Mefisto's ogen glansden achterdochtig. 'En wie is dit?' vroeg hij. 'Sigaar. Mijn koerier.'

Mefisto staarde D'Agosta langdurig aan. Toen wendde hij zich weer tot Pendergast. 'Ik heb nog nooit gehoord van Grant's Graf,' zei hij met een stem vol achterdocht.

'Onder Columbia en de bijgebouwen ligt een gigantisch netwerk van service-tunnels,' zei Pendergast. 'Wij zijn klein, en we bemoeien ons alleen met onze eigen zaken. De studenten zijn nogal goedgeefs.' Mefisto knikte en luisterde. De blik van achterdocht verdween langzaam, en maakte plaats voor iets dat een glimlach met of zonder leedvermaak kon zijn, dat kon D'Agosta niet goed zien. 'Natuurlijk. In deze duistere tijden is het altijd fijn om een bondgenoot tegen te komen. Kom, we bezegelen de bijeenkomst met enige verversingen. Daarna kunnen we praten.'

Hij klapte in zijn handen. 'Stoelen voor onze gasten! En stook dat vuur op! Staartschutter, breng ons vlees om te eten.' Een magere, kleine man die D'Agosta nog niet eerder had gezien, verscheen uit de schaduw en liep de wagon uit. Een ander, die in kleermakerszit op de grond had gezeten, krabbelde overeind en begon met ijzig trage gebaren hout op het vuur te stapelen en het vuur op te rakelen. Het is hier toch al veel te heet, dacht D'Agosta terwijl hij het zweet onder zijn vettige hemd door voelde lopen.

Een enorme, zwaargespierde man kwam binnen met twee kratten die hij voor Mefisto's stoel neerzette. 'Heren, neemt u plaats,' zei Mefisto met gespeelde ernst en een gebaar naar de kratten. D'Agosta liet zich voorzichtig op het kistje neer toen Staartschutter terugkwam met iets nats en druipends in een stuk oude krant. Hij liet zijn pakje naast het vuur vallen en D'Agosta voelde zijn maag onwillekeurig opspelen: daar lag een gigantische rat, met half ingeslagen kop, de poten ritmisch trekkend alsof er binnenin nog iets sloeg.

'Voortreffelijk!' riep Mefisto. 'Pas gevangen, zoals jullie zien.' Hij richtte zijn doordringende blik op Pendergast. 'Jullie eten toch wel waterkonijn?'

'Natuurlijk,' antwoordde Pendergast.

D'Agosta merkte op dat de zwaar gespierde man nu recht achter hen stond. Het begon hem te dagen dat ze op het punt stonden een test te ondergaan waarvoor ze maar beter konden slagen. Mefisto stak een arm uit en pakte het karkas in één hand, een lang metalen spit in de andere. Hij hield de rat vast onder de schouders en stak de pin van staart naar kop, om hem daarna boven het vuur te roosteren te hangen. D'Agosta keek vol geboeide afschuw toe hoe de vacht meteen begon te knetteren en vlam vatte en de rat nog een laatste stuiptrekking had. Even later ging het hele dier in vlammen op, waarbij een pluim scherpe rook opsteeg naar het dak van de wagon. Toen het vuur doofde, was de staart verwelkt tot een zwarte kurkentrekker.

Even bleef Mefisto naar de rat kijken. Toen plukte hij hem uit het vuur, trok een mes uit zijn jas en schraapte het resterende haar van de huid. Hij prikte een gat in de buik om de kookdampen te bevrijden en hing het vlees weer boven de vlam, ditmaal hoger. 'Een hele kunst,' zei hij, 'dat bakken van la grande souris en brochette.'

D'Agosta wachtte, zich pijnlijk bewust van het feit dat alle blikken op hem en Pendergast rustten. Hij wilde er niet aan denken wat er zou gebeuren als hij ook maar het minste spoor van walging zou laten blijken. De minuten gleden in stilte voorbij terwijl de rat knapperend boven het vuur hing. Mefisto draaide het spit rond en keek naar Pendergast. 'Hoe wil je hem?' vroeg hij. 'Zelf heb ik hem het liefst rood.'

'Prima,' zei Pendergast, onverstoorbaar alsof hem in Tavern on the

Green een geroosterd boterhammetje werd aangeboden. Het is gewoon een dier, dacht D'Agosta wanhopig. Daar ga ik niet dood van. En met deze lieden ben ik mijn leven niet zeker. Mefisto zuchtte van slechtverholen ongeduld. 'Wat denk je, is hij zo ver?'

'Aanvallen maar,' zei Pendergast in zijn handen wrijvend. D'Agosta zei niets.

'Dit roept om alcohol!' riep Mefisto. Bijna meteen verscheen er een halflege fles Night Train. Mefisto keek er vol afschuw naar. 'Dit zijn gasten!' zei hij terwijl hij de fles opzij smeet. 'Breng iets passends!' Even later verscheen er een bedauwde fles Cold Duck met drie plastic bekers. Mefisto verwijderde de metalen pin en liet de gebakken rat op de krant glijden.

'Aan jou de eer,' zei hij terwijl hij Pendergast de krant presenteerde. D'Agosta vocht tegen de plotseling opkomende paniek. Wat werd er van Pendergast verwacht? Met een mengeling van afschuw en opluchting keek hij hoe Pendergast zonder aarzelen de rat oppakte en zijn lippen aan de spleet in de flank zette. Er klonk een scherp zuigend geluid toen het knaagdier van zijn ingewanden ontdaan werd. D'Agosta voelde zijn maag omhoogkomen.

Pendergast likte zijn lippen af en plaatste de krant met inhoud voor hun gastheer.

'Voortreffelijk,' zei hij simpelweg. Mefisto knikte. 'Interessante techniek.'

'Niet echt.' Pendergast haalde zijn schouders op. 'Rond de servicetunnels bij Columbia wordt een hoop rattengif gestrooid. Als je de lever proeft, weet je of het vlees veilig is om te eten.' Een brede en oprechte glimlach gleed over Mefisto's gezicht. 'Dat zal ik onthouden,' zei hij. Hij pakte het mes en sneed een paar repen vlees van een dij, die hij aan D'Agosta gaf.

Het was zo ver. Uit zijn ooghoek zag D'Agosta de torenhoge figuur achter zich zijn spieren spannen. Hij kneep zijn ogen dicht en viel met geveinsd enthousiasme op het vlees aan. Hij propte alles tegelijk in zijn mond, kauwde als een bezetene en slikte het vlees bijna zonder het te proeven door. Door zijn ellende heen grijnsde hij terwijl hij worstelde met het afgrijselijke gevoel van kotsmisselijkheid dat door zijn buik spoelde.

'Bravo!' riep Mefisto, die toekeek. 'Een echte fijnproever!' De spanning in het vertrek daalde merkbaar. Terwijl D'Agosta op zijn krat achteroverleunde en een beschermende hand op zijn maag legde, maakte de stilte in het vertrek plaats voor zacht gelach en gefluisterde gesprekken.

'Sorry dat ik zo achterdochtig lijk,' zei Mefisto. 'Er zijn ooit tijden geweest dat het leven onder de grond heel wat opener en beter van vertrouwen was. Als jullie zijn wie jullie zeggen, dan weet je dat allang. Maar het zijn zware tijden.'

Mefisto schonk hun beiden een glas wijn in en hief zijn eigen glas in een toost. Hij sneed nog een paar stukken vlees af, gaf die aan Pendergast en viel toen zelf op de rest van de rat aan. 'Ik zal mijn assistenten voorstellen,' zei Mefisto. Hij wuifde naar de gigantische figuur achter hen. 'Dit is Kleine Harry. Tamelijk jong aan de drugs geraakt. Kleine diefstalletjes om het spul te kunnen kopen. Van het een kwam het ander en uiteindelijk belandde hij in Attica. Daar heeft hij heel wat geleerd. Toen hij vrijkwam, kon hij geen baan vinden. Gelukkig belandde hij onder de grond en kwam hij bij ons voordat hij kon terugvallen in zijn slechte gewoonten.' Mefisto wees op de trage gestalte bij het vuur. 'Dat is Boy Alice. Gaf vroeger Engels aan een chique school in Connecticut. Maar er liep iets fout. Hij raakte zijn baan kwijt, moest scheiden, raakte zijn geld kwijt, raakte aan de drank. Hij begon naar opvangtehuizen en gaarkeukens te gaan. Daar hoorde hij over ons bestaan. Wat betreft Staartschutter, die kwam terug uit Vietnam en zag dat het land dat hij verdedigd had niets meer met hem te maken wilde hebben.' Mefisto veegde zijn mond af aan de krant. 'Dat is meer dan jullie hoeven te weten,' zei hij. 'Wij hebben het verleden achter ons gelaten, net als jullie, ongetwijfeld. Jullie zijn hier dus vanwege de moorden?'

Pendergast knikte. 'Sinds afgelopen week zijn drie van onze mensen vermist, en de rest begint bezorgd te raken. We hoorden over jullie oproep voor samenwerking tegen de Rimpelaars. De koploze killers.' 'Het gerucht doet de ronde. Twee dagen geleden heb ik gehoord van de Filosoof. Kennen jullie die?'

Een seconde lang aarzelde Pendergast. 'Nee,' antwoordde hij. Mefisto kneep zijn ogen samen. 'Eigenaardig,' zei hij. 'Dat is mijn evenknie, de leider van de gemeenschappen onder Grand Central.' 'Misschien kom ik hem nog eens tegen,' zei Pendergast. 'Maar voorlopig moet ik iets kunnen meenemen, een geruststelling voor mijn mensen. Wat kun jij mij vertellen over de moorden en de moordenaars?'

'Het is bijna een jaar geleden begonnen,' antwoordde Mefisto met een zijdeachtig gesis. 'De eerste was Joe Atcitty. We vonden zijn lichaam buiten het Blockhouse, zonder hoofd. Toen was Donkere An-nie verdwenen. Toen Master Sergeant. Het ging maar door. Sommigen hebben we gevonden. De meesten niet. En later hoorden we van de Manders dat diep onder ons activiteiten waren waargenomen.' Pendergast fronste. 'De Manders?'

Weer schoot Mefisto een achterdochtige blik op hem af. 'Nooit gehoord van de Manders?' Hij kakelde. 'Je zou eens wat meer in beweging moeten komen, de straat op, de buurt verkennen, burgemeester Bleekscheet. De Manders wonen onder ons. Komen nooit boven, gebruiken geen licht. Net salamanders. Verstehst? En die zeggen dat er tekenen van leven zijn ónder hen.' Zijn stem daalde tot een gefluister. 'Ze zeggen dat de Duivelszolder gekoloniseerd is.' D'Agosta keek vragend naar Pendergast. Maar de FBI-agent knikte alleen maar. 'Het diepste niveau onder de stad,' zei hij als in zichzelf.

'Het allerdiepste,' antwoordde Mefisto.

'Ben jij daar weleens geweest?' vroeg Pendergast met weloverwogen nonchalance.

Mefisto wierp hem een blik toe alsof hij hem duidelijk wilde maken dat zelfs hij daarvoor niet gek genoeg was. 'Maar volgens jou zitten die mensen achter de moorden?' 'Dat denk ik niet. Dat wéét ik. Ze zitten onder ons, op ditzelfde moment.' Mefisto glimlachte grimmig. 'Maar of ik het woord mensen zou gebruiken, dat weet ik niet zeker.'

'Hoe bedoel je?' vroeg Pendergast, de nonchalance uit zijn stem verdwenen.

'Geruchten,' zei Mefisto zachtjes. 'Ze zeggen dat die figuren niet voor niets de Rimpelaars genoemd worden.' 'Waarom dan wel?' Mefisto antwoordde niet.

Pendergast leunde achterover op zijn krat. 'Wat kunnen we doen?' 'Wat we kunnen doen?' De glimlach verdween van Mefisto's gezicht. 'We kunnen de hele stad wakker schudden, dat kunnen we eraan doen! We kunnen ze laten zien dat het niet alleen de mollen zijn die worden vermoord, de onzichtbare mensen!'

'En als we dat doen?' vroeg Pendergast. 'Wat kan de stad dan doen aan die Rimpelaars?'

Mefisto dacht even na. 'Net als met iedere plaag. Bestrijden waar ze wonen.'

'Gemakkelijker gezegd dan gedaan.'

Mefisto's harde, glanzende blik viel op de FBI-agent. 'Had jij somseen beter idee, Bleekscheet?' siste hij.

Pendergast zweeg. 'Voorlopig niet,' zei hij uiteindelijk.