10
Op West 45th Street stond de brede, bewerkte voorgevel van de Polyhymnia Club met zijn marmer en zandsteen als de machtige boeg van een Spaans galjoen. Boven de markiezen stond een verguld beeld van de naamgeefster van de club, de muze van de retorica, op één voet alsof ze zo kon wegvliegen. Daaronder was de draaideur van de club constant in beweging. Het was zaterdagavond en hoewel alleen leden van de New Yorkse pers toegang hadden, wilde dat toch zeggen dat, zoals Horace Greeley ooit klaagde, 'de helft van de werkloze jongeren ten zuiden van I4th Street' binnenkwam. Diep binnen in de eiken burcht stapte Bill Smithback naar de bar en bestelde een Caol Ila zonder ijs. Hoewel hij in grote lijnen ongeïnteresseerd was in de voorgeschiedenis van de club was hij bijzonder geïnteresseerd in de unieke verzameling speciaal geïmporteerde Schotse whisky. De single malt vulde zijn mond met de smaak van turfrook en Loch nam Ban-water. Een tijdje genoot hij van de smaaksensatie, toen keek hij om zich heen, klaar om de gelukwensen en bewonderende blikken van zijn collegajournalisten in ontvangst te nemen. De Wisher-opdracht was een waar keerpunt in zijn leven gebleken. In minder dan een week had die hem al drie voorpagina-artikelen opgeleverd. Hij had zelfs kans gezien om het geleuter en de vage dreigementen van de daklozenleider Mefisto concreet en belangrijk te doen lijken. Die middag nog, toen Smithback het kantoor uitliep, had Murray hem hartelijk op de rug geklopt. Murray, de hoofdredacteur die nooit een woord van waardering voor wie dan ook had. Toen hij bij de overige aanwezigen geen succes scoorde, wendde Smithback zich weer naar de bar en nam nog een slok. Buitengewoon, dacht hij, wat een journalist vermag. Een hele stad was gemobiliseerd vanwege hem. Ginny, de afdelingssecretaresse, raakte langzamerhand bedolven onder de telefoontjes over de beloning en ze hadden een aparte telefoniste moeten aannemen. Zelfs de burgemeester liep warm. Mevrouw Wisher kon tevreden zijn met wat hij bereikt had. Hij had werkelijke inspiratie gehad.
Even kwam de gedachte bij hem op dat mevrouw Wisher hem misschien weloverwogen gemanipuleerd had, maar die duwde hij snel opzij. Hij nam nog een slok whisky en sloot zijn ogen terwijl het vocht door zijn keelgat stroomde als een droom over een betere wereld. Een hand greep zijn schouder en hij draaide zich snel om. Het was Bryce Harriman, de misdaadverslaggever van de Times, die ook op de Wisher-zaak gezet was. 'O,' zei Smithback, zichtbaar teleurgesteld.
'Geweldig, Bill,' zei Bryce, zijn hand nog op Smithbacks schouder, terwijl hij zich een weg baande naar de bar en met een muntstuk op het blad tikte. 'Killians,' zei hij tegen de barkeeper. Smithback knikte. Jezus, dacht hij, dat ik nou uitgerekend hém tegen het lijf moet lopen.
'Ja,' zei Harriman. 'Knap werk. Ze vonden het zeker wel fantastisch, bij de Post? Hij wachtte even voordat hij het laatste woord uitsprak. 'Inderdaad, ja,' zei Smithback.
'In feite moet ik jou bedanken.' Harriman pakte zijn glas en nam een voorzichtig slokje. 'Je hebt me een goede invalshoek gegeven voor een verhaal.'
'O ja?' zei Smithback ongeïnteresseerd. 'Ja. Hoe het hele onderzoek vastgelopen is. Verlamd.' Smithback keek op en de Times-verslaggever knikte zelfgenoegzaam. 'Nu die beloning is uitgeschreven komen er veel te veel idiote telefoontjes binnen. De politie heeft geen keuze: ze moeten alles serieus nemen. Nu verdoen ze hun tijd met wel duizend shit-tips. Als ik je een raad mag geven, Bill: ik zou mijn gezicht voorlopig even niet laten zien op het hoofdbureau van politie als ik jou was. Zeg de komende tien jaar niet, of zo.'
'Doe niet zo idioot,' zei Smithback geërgerd. 'We hebben de politie een geweldige dienst bewezen.' 'Niet de politie die ik gesproken heb.'
Smithback wendde zich af en nam nog een slok. Hij was gewend aan Harrimans pesterijen. Bryce Harriman, afgestudeerd aan een chique school voor de journalistiek, meende dat hij Gods eigen geschenk aan de verslaggeving was. Hoe dan ook, Smithback onderhield nog steeds goede betrekkingen met inspecteur D'Agosta. En daar ging het uiteindelijk om. Harriman was een blaaskaak.
'Zeg eens, Bryce, hoe deed de Times het vanochtend bij de kiosken?' vroeg hij. 'Bij de Post zijn de cijfers sinds vorige week met veertig procent gestegen.'
'Dat weet ik niet en dat kan me niet schelen. Verkoopcijfers mogen geen punt vormen voor een echte verslaggever.' Smithback duwde door op de zwakke plek. 'Zie het maar onder ogen, Bryce, ik ben je voor geweest. Ik heb dat interview met mevrouw Wisher gekregen, en jij niet.'
Harrimans gezicht verduisterde. Dit was kennelijk een gevoelig punt. Hij had vast en zeker op zijn kop gekregen van zijn hoofdredacteur. 'Ja,' zei Harriman. 'Ze heeft jouw nummer. Ze heeft je om haar pink gewonden. Terwijl het echte verhaal zich ergens anders afspeelt.' 'En wat voor verhaal is dat dan wel?'
'Bijvoorbeeld de identiteit van het tweede skelet. Of waar de lijken heen gebracht zijn.' Harriman keek naar Smithback terwijl hij nonchalant zijn bierglas leegdronk. 'Bedoel je dat je dat niet wist? Nou ja, je zult het wel te druk hebben met praten met idioten in spoortunnels.'
Smithback keek naar de verslaggever en probeerde zijn verbazing te verbergen. Was dit een of ander stukje valse informatie? Maar nee: de kille ogen achter de hoornen bril stonden laatdunkend maar serieus. 'Daar ben ik nog niet helemaal uit,' zei hij, op zijn hoede. 'Dat zal best.' Harriman sloeg hem op de rug. 'Honderdduizend dollar beloning, nietwaar? Daar kan dan net jouw salaris voor de komende twee jaar uit betaald worden. Als de Post tenminste niet weer failliet gaat.' Hij lachte, liet een biljet van vijf dollar op de bar vallen en draaide zich om.
Smithback keek Harrimans rug geërgerd na. De lijken waren dus bij de patholoog-anatoom weggehaald. Dat had hij zelf moeten horen. Maar waarnaartoe? Er was niets geregeld voor een begrafenis. Ze moesten ergens in een lab liggen, een lab met betere faciliteiten dan dat van de patholoog-anatoom. Een veilige plek, dus geen universiteit als Columbia of Rockefeller waar overal studenten rondhingen. Tenslotte had inspecteur D'Agosta de leiding over de zaak. Dat was een koele kikker, wist Smithback. Niet iemand die iets overhaast zou doen. Waarom zou D'Agosta de lijken... D'Agosta!
Plotseling vermoedde Smithback, nee wist hij, waar de lijken moesten zijn. Hij dronk zijn glas leeg, gleed van zijn kruk af en liep over de dure rode vloerbedekking naar een rij telefooncabines in de voorste foyer. Hij stopte een kwartje in de dichtstbijzijnde telefoon en draaide een nummer.
'Curley hier,' antwoordde een oude stem. 'Curley!' zei Smithback. 'Met Bill Smithback. Hoe gaat het?' 'Prima, dr. Smithback. Ik heb u al een tijd niet gezien.' Curley, die de badges controleerde bij de personeelsingang van het Natural History Museum, noemde iedereen doctor. Prinsen leefden en stierven, dynastieën kwamen en gingen, maar Curley, wist Smithback, zou eeuwig in zijn bewerkte bronzen hokje identiteitskaartjes zitten controleren.
'Curley, hoe laat zijn die ambulances binnengekomen, woensdag? Je weet wel, die twee die samen kwamen aanzetten?' Smithback sprak snel en bad dat de stokoude bewaker niet wist dat hij verslaggever geworden was nadat hij zijn schrijfopdracht bij het museum beëindigd had.
'Nou, even kijken,' zei Curley op zijn ongehaaste manier. 'Ik kan niet zeggen dat ik me daar iets van herinner, dokter.' 'O nee?' zei Smithback teleurgesteld. Hij was zo zeker van zijn zaak geweest.
'Tenzij u die ambulance bedoelt met de zwaailichten en sirenes uit. Maar dat was donderdagochtend, niet woensdag.' Smithback hoorde Curley door zijn logboek bladeren. 'Ja, iets na vijf uur in de ochtend.'
'Dat is waar ook, ja. Donderdag. Waar zit mijn verstand?' Smithback bedankte Curley en hing inwendig juichend op. Grijnzend keerde hij terug naar de bar. Met één telefoontje had hij ontdekt waarnaar Harriman vast en zeker al dagen vergeefs op zoek was.
Het was volkomen logisch. Hij wist dat D'Agosta het lab van het museum al eerder gebruikt had, bijvoorbeeld bij de museumbeest-moorden. Het was een zwaarbeveiligd lab in een zwaarbeveiligd museum. Ongetwijfeld had hij er die pompeuze bejaarde curator bij gehaald, Frock. En misschien Frocks voormalige assistente, Margo Green, Smithbacks vriendin uit zijn dagen bij het museum. Margo Green, dacht Smithback. Hier moest hij meer over te weten komen.
Hij riep de barkeeper. 'Paddy, ik denk dat ik bij Islay blijf, maar dan van een andere distilleerderij. Laphroaig, graag. Die van vijftien jaar.' Hij nam een slok van de schitterende whisky. Tien piek per glas, maar iedere cent waard. Honderdduizend, daar kan net jouw salaris voor de komende twee jaar uit betaald worden, had Harriman gepest. Smithback besloot dat hij na het volgende voorpagina-artikel naar Murray zou gaan en om opslag zou vragen. Je moest het ijzer smeden zolang het heet was.