26

Hayward liep de bocht om, 72nd Street op en bleef met een ongelovige frons staan staren naar het zandkleurige gebouw dat voor haar oprees. Ze grabbelde in haar zak naar het adres en keek weer omhoog. Het was geen vergissing. Maar het gebouw leek meer op een landhuis op een plaatje, alleen dan misschien twintig maal uitvergroot, dan op een woonhuis in Manhattan. Het gebouw rees, stenen laag op stenen laag, negen genereuze verdiepingen de lucht in. Onder de dakrand staken twee verdiepingen tellende gevels als wenkbrauwen over de façade heen. Het met koper afgewerkte leistenen dak daarboven was bezaaid met schoorstenen, torentjes, spitsen en versieringen. Alleen de uitkijkpost ontbrak. Of misschien zouden schietgaten beter passen, dacht Hayward. De Dakota, heette het. Eigenaardige naam voor een eigenaardig gebouw. Ze had de naam weleens gehoord, maar het gebouw zelf nog nooit gezien. Maar aan de andere kant kreeg ze ook weinig gelegenheid om op bezoek te gaan in de Upper West Side.

Ze liep naar de gebogen doorgang die zich de zuidgevel van het gebouw in boorde. De bewaker in het wachthuisje noteerde haar naam en belde even. 'Zuidwest-lobby,' zei hij toen hij had opgehangen, en hij wees haar de weg. Ze stapte langs hem de donkere tunnel in. Aan de andere kant kwam de doorgang uit op een grote binnenplaats. Hayward bleef even naar de bronzen fonteinen staan staren en overdacht dat de chique, bijna geheimzinnige stilte absoluut niet op zijn plaats leek aan de westkant van Manhattan. Toen sloeg ze rechtsaf en ging op weg naar de dichtstbijzijnde hoek van de binnenplaats. Ze stapte door de smalle lobby de lift in en prikte met een slanke vinger naar de knop van de vijfde etage. Langzaam ging de lift omhoog en eindigde uiteindelijk in een kleine, rechthoekige ruimte. Toen ze naar buiten stapte, zag ze dat aan de andere kant één deur was aangebracht in het donkere, gepolitoerde hout. De lift ging fluisterend dicht en begaf zich op weg naar beneden, zodat Hayward in het donker achterbleef. Even dacht ze dat ze op de verkeerde verdieping was. Er klonk een licht geruis en instinctief ging haar rechterhand naar haar dienstpistool. 'Brigadier Hayward. Uitstekend. Komt u binnen.' Zelfs in het donker had Hayward de stem herkend, die stem waarin bourbon en karnemelk doorklonken. Maar de deur aan de overkant van de hal was geopend en agent Pendergast stond in de deuropening, zijn slanke, herkenbare gestalte als een silhouet tegen het zachte licht van het daarachter liggende vertrek.

Hayward stapte over de drempel en Pendergast deed de deur achter haar dicht. Hoewel de kamer niet bijzonder groot was, kreeg hij een sfeer van formele grandeur door het hoge plafond. Hayward keek nieuwsgierig om zich heen. Drie muren waren donkerroze geschilderd met onder en boven zwarte biezen. Het licht kwam uit wat eruitzag als vliesdunne stukjes agaat, gezet in schelpvormige bronzen fittingen ver boven ooghoogte. De vierde muur was bekleed met zwart marmer. Over de hele marmeren wand liep een dunne laag water als een glazen waterval van het plafond naar de vloer, geruisloos verdwijnend in het rooster onder aan de muur. Er stonden een paar kleine leren banken, de poten weggezakt in het hoogpolige tapijt. De enige aankleding van het vertrek bestond uit enkele schilderijen en wat kronkelige planten die hier en daar op laktafeltjes stonden. Het was er verschrikkelijk schoon, geen vlekje en geen stofje te zien. Ze wist dat er andere deuren moesten zijn, naar de andere vertrekken van het appartement, maar die waren zo goed verborgen dat zij ze niet kon ontdekken.

'Ga maar ergens zitten, mevrouw Hayward,' zei Pendergast. 'Kan ik u iets te drinken aanbieden?'

'Nee, dank u,' antwoordde Hayward die de plaats het dichtst bij de deur koos en zich liet wegzinken in het zachte zwarte leer. Ze staarde naar het schilderij aan de dichtstbijzijnde muur, een impressionistisch landschap van hooibergen en rozegetint zonlicht, dat haar op een of andere manier bekend voorkwam. 'Mooie flat. Hoewel het gebouw wel een beetje vreemd is.'

'Wij als huurders noemen het liever excentriek,' zei Pendergast. 'Maar in de loop der jaren zullen velen het met u eens geweest zijn, neem ik aan. De Dakota, zo genoemd omdat tijdens de bouw in 1884 dit deel van de stad even afgelegen leek als het gebied waar de Indianen woonden. Maar ik hou van die solide bouw, dat gevoel van iets dat blijft. Het is gebouwd op de rotslaag, en bij de grond zijn de muren bijna vijfenzeventig centimeter dik. Maar u bent hier niet om te luisteren naar een voordracht over architectuur. Ik ben dankbaar dat u gekomen bent, kan ik u wel zeggen.'

'Meent u dat nou?' vroeg Hayward. 'Had ik de kans laten lopen om agent Pendergasts thuishaven te bezoeken? U bent onder het gewone volk een soort levende legende. Alsof u dat niet weet.' 'Een hele geruststelling,' antwoordde Pendergast terwijl hij zich op

een stoel neerliet. 'Maar verder gaat de rondleiding niet, vrees ik. Ik ontvang zelden bezoek. Maar dit leek me de beste plek voor een gesprekje.'

'En waarom?' vroeg Hayward terwijl ze om zich heen keek. Toen kwam haar blik aan bij het dichtstbijzijnde laktafeltje. 'Hé!' riep ze uit. 'Dat is een bonsai. Een miniatuurboom. Mijn sensei bij de karate-dojo heeft er ook een paar.'

'Gingko biloba,' zei Pendergast. 'De Japanse notenboom. Het enige overlevende lid van een bomengeslacht dat in de prehistorie veel voorkwam. En rechts van u staat een aanplant van dwergesdoorns. Ik ben bijzonder trots op de natuurlijke aanblik van de groep. In het najaar veranderen de bomen in die bak allemaal van kleur, de een na de ander. Van de eerste tot aan de laatste boom heb ik daar negen jaar over gedaan. Uw sensei kan u ongetwijfeld vertellen dat het geheim van groepsaanplant is dat je de bonsai met oneven aantallen tegelijk moet planten, tot het punt waar concentratie nodig is voor het tellen van de stammen. Dan ben je klaar.'

'Negen jaar?' herhaalde Hayward. 'Dan zult u wel veel vrije tijd hebben.'

'Niet echt. Bonsai is een van mijn grote liefhebberijen. Het is een kunst die nooit af is. En ik vind de vermenging van natuur en kunst iets bedwelmends.' Hij sloeg een been over het andere. Zijn in zwart pak gestoken gestalte was bijna onzichtbaar tegen het donkere leer, en hij maakte een wegwuivend gebaar. 'Maar houdt u me niet langer aan de praat. U vroeg daarnet waarom dit de beste plaats voor een gesprek was. Dat is omdat ik meer wil weten over de ondergrondse daklozen.' Hayward zweeg.

'U hebt met hen gewerkt,' vervolgde Pendergast. 'U hebt ze bestudeerd. U bent een expert op dit gebied.' 'De anderen denken daar heel anders over.'

'Als ze er even bij stilstonden, zouden ze het met me eens zijn. Hoe dan ook, ik kan me voorstellen waarom u zo discreet doet over uw scriptie. En ik dacht dat u zich misschien meer op uw gemak zou voelen wanneer we hier buiten werktijd over praten, ver weg van het hoofdkwartier of het bureau.'

Daar zat iets in, dacht Hayward. Deze eigenaardige, kalmerende kamer met zijn fluisterende waterval en zijn bescheiden schoonheid leek even ver verwijderd van het politiebureau als de maan. Ze leunde achterover in de bedwelmende zachtheid van het leer en voelde haar vermoeidheid van zich af glijden. Ze vroeg zich even af of ze haar zware revolverriem zou afdoen, maar besloot dat ze veel te lekker zat om nog een vin te verroeren.

'Ik ben twee keer afgedaald,' zei Pendergast. 'De eerste keer gewoon om mijn vermomming uit te proberen en wat verkenningswerk te doen, en de tweede keer op zoek naar Mefisto, de leider van de daklozen. Maar toen ik hem gevonden had, bleek dat ik een aantal dingen onderschat had. De diepte van zijn overtuigingen. En de omvang van zijn gevolg.'

'Niemand weet precies hoeveel mensen er onder de grond wonen,' zei Hayward. 'Het enige waarvan je zeker kunt zijn is dat het er meer zijn dan je zou denken. Wat betreft Mefisto, dat is waarschijnlijk de bekendste burgemeester daar. Zijn gemeenschap is de grootste. Ik heb zelfs gehoord dat het er meerdere zijn: een kerngroep van dolgedraaide Vietnam-veteranen en verouderde hippies, met daarnaast een groep anderen die erbij gekomen zijn toen de onthoofdingen begonnen. In de diepere tunnels onder Central Park wemelt het van zijn gevolg.' 'Wat me verbaasde, was de variëteit die ik daar aantrof,' ging Pendergast verder. 'Ik had gedacht dat ik voornamelijk één soort geestelijke gestoordheid zou tegenkomen, misschien twee. Maar in plaats daarvan zag ik een complete doorsnede van de menselijke soort.' 'Niet alle daklozen gaan ondergronds,' zei Hayward. 'Maar degenen die bang zijn voor tehuizen, degenen die de pest hebben aan gaarkeukens en metroroosters, de Einzelgänger, de sekteleden, die gaan onder de grond. Eerst naar de metrotunnels. Dan dieper. Geloof me, er zijn daar zat plekken om je schuil te houden.' Pendergast knikte. 'Zelfs op mijn eerste tocht stond ik al te kijken van de ruimte. Ik voelde me net een ontdekkingsreiziger op weg naar onbekend terrein.'

'U weet de helft nog niet. Er ligt daar drieduizend kilometer verlaten of half uitgegraven tunnels, en nog eens achtduizend kilometer die nog in gebruik is. Ondergrondse vertrekken, afgesloten en vergeten.' Hayward haalde haar schouders op. 'En je hoort verhalen. Zoals over bomvrije kelders, die het Pentagon in de jaren vijftig in het geheim gebouwd heeft om die types van Wall Street te beschermen. Sommige daarvan hebben nog steeds stromend water, elektriciteit, eten in blik. Machinekamers vol verlaten apparatuur, oeroude riolering gemaakt van houten buizen. Een complete verloren wereld.' Pendergast leunde naar haar over. 'Brigadier Hayward,' zei hij op zachte toon, 'hebt u weleens gehoord van de Duivelszolder?' Hayward knikte. 'Ja, daar heb ik van gehoord.' 'Kunt u mij zeggen waar die is of hoe ik die kan vinden?' Lange tijd bleef het stil terwijl ze nadacht. 'Nee. Een paar daklozen hebben het er weleens over gehad tijdens overvallen. Maar je hoort daar zoveel onzin dat je meestal niet oplet. Ik heb altijd gedacht dat het een verzinsel was.'

'Is er iemand die mij daar meer over kan vertellen?' Hayward ging iets verzitten. 'U zou eens kunnen praten met Al Diamond,' zei ze terwijl haar blik weer afdwaalde naar het schilderij met de hooibergen. Verbazingwekkend, dacht ze, hoe een paar dikke klodders verf een beeld zo duidelijk kunnen weergeven. 'Hij is ingenieur bij de gemeente, een echte autoriteit op het gebied van ondergrondse structuren. Hij is degene die er altijd bij geroepen wordt als er een diepe leiding breekt of als er een nieuwe gastunnel geboord moet worden.' Ze zweeg even. 'Hoewel ik hem al een tijdje niet meer heb gezien. Misschien heeft hij een boerderijtje gekocht.' 'Pardon?' 'Dood, bedoel ik.'

Er viel een stilte, alleen onderbroken door het zachte geruis van de waterval. 'Als de moordenaars een geheime ondergrondse ruimte hebben gekoloniseerd, wordt onze taak bijzonder moeilijk, alleen al door het gigantische aantal daklozen,' zei Pendergast ten slotte. Hayward trok haar ogen weg van de hooiberg en richtte haar blik op de FBI-agent. 'En het wordt nog erger,' zei ze. 'Hoezo?'

'Over een paar weken is het herfst. Dan beginnen de daklozen werkelijk in groten getale onder de grond te duiken, in afwachting van de winter. Als u gelijk hebt over die moordenaars, dan weet u wel wat dat betekent.'

'Nee, dat weet ik niet,' zei Pendergast. 'Kunt u het mij niet zeggen?' 'Jachtseizoen,' zei Hayward, en ze keek weer naar het schilderij.