27

Het stuk ruige industriële weg eindigde in een kade van bijeengeraapte rotzooi, half ineenstortend boven de modderige diepten van East River. Daarachter lag een panoramisch uitzicht op Roosevelt Island en de brug over 59th Street. Aan de overkant van de rivier liep de dunne grijze strook Franklin D. Roosevelt Drive kronkelend langs het gebouw van de Verenigde Naties en de luxe-appartementen van Sutton Place. Mooi uitzicht, dacht D'Agosta toen hij uit de ongemarkeerde politieauto stapte. Mooi uitzicht, rottige buurt. De augustuszon stond schuin boven de avenue en verzachtte de plassen teer en de golven flakkerende hitte boven het plaveisel. D'Agosta maakte zijn boord los en controleerde nogmaals het adres dat Personeelszaken van het museum hem gegeven had: 11-46 34th Avenue, Long Island City. Hij keek naar de gebouwen om hem heen en vroeg zich af of er een fout gemaakt was. Dit zag er zeer beslist niet uit als een woonwijk. Langs de hele straat lagen oude pakhuizen en verlaten fabrieken. Het was een uur of twaalf in de middag, maar er was geen sterveling te zien en het enige teken van leven was een oude vrachtwagen die een eind verderop wegreed van een laadplatform. D'Agosta schudde zijn hoofd. Een zoveelste doodlopend eind. Je kon erop vertrouwen dat Waxie hem opzadelde met wat in Waxies ogen de minst belangrijke taak was.

De deur van nummer 11-46 was van zwaar metaal, gedeukt en gehavend, en overdekt met misschien wel tien lagen zwarte verf. Net als alle andere zaken in die straat zag hij eruit als de toegang tot een verlaten pakhuis. D'Agosta drukte op de versleten zoemer en bonsde toen hij niets hoorde zwaar op de deur. Stilte. Hij wachtte een paar minuten en dook toen een nauwe steeg in die langs een kant van het gebouw liep. Hij baande zich een weg door rollen teerpapier en kwam aan bij een venster van gewapend glas, vol barsten en bijna ondoorzichtig van het stof. Hij klom op de rollen teerpapier en veegde met zijn das een gat schoon, zodat hij naar binnen kon kijken.

Toen zijn ogen gewend waren aan het schemerige interieur zag hij een gigantische lege ruimte. Vage banen licht trokken strepen over de gevlekte betonnen vloer. Aan de andere kant leidde een trap naar wat ooit het kantoor van de chef geweest moest zijn. Verder niets.

Plotseling was er beweging in de steeg en toen D'Agosta zich omdraaide, zag hij een man met grote snelheid op zich afkomen, een lang koksmes met een gemene glans dreigend in zijn hand. In een reflex sprong D'Agosta op de grond en trok tegelijkertijd zijn dienstpistool. De man staarde verbaasd naar het wapen en bleef meteen staan. Hij maakte zich op om te vluchten. 'Stop!' blafte D'Agosta. 'Politie!'

De man draaide zich weer om. Over zijn gezicht gleed een onverklaarbare, geamuseerde blik.

'Een juut!' riep hij sarcastisch. 'Kijk nou eens, een juut, in deze buurt nog wel!'

Hij bleef grijnzend staan waar hij stond. Hij was de vreemdste man die D'Agosta ooit gezien had: een groengeverfde kale schedel, een dunne sik, een klein uilenbrilletje, een hemd dat gemaakt was van iets als harige jute en oude, rode sportschoenen. 'Laat dat mes vallen,' zei D'Agosta.

'Hé, rustig maar,' zei de man. 'Ik dacht dat je een inbreker was.' 'Ik zei, laat dat rotmes vallen.'

De grijns verdween van het gezicht van de man. Hij gooide het mes op de grond tussen hen in.

D'Agosta schopte het opzij. 'En nu omdraaien, langzaam, en handen boven je hoofd. Voeten uit elkaar.' 'Wat is dit, communistisch China?' protesteerde de man. 'Vooruit,' gebood D'Agosta.

De man gehoorzaamde en D'Agosta klopte over zijn kleding. Het enige dat hij vond, was een portemonnee die hij openklapte. Op het rijbewijs stond een adres in de buurt.

D'Agosta stak zijn pistool weg en gaf de man zijn portemonnee. 'Ik zal u wat zeggen, meneer Kirtsema, ik had u daarstraks wel kunnen neerschieten.'

'Hé, ik kon toch niet weten dat je een agent was. Ik dacht dat je wilde inbreken.' De man stapte weg van de muur en wreef zijn handen over elkaar. 'Je weet niet half hoe vaak ik al beroofd ben. Jullie reageren al niet eens meer. Jij bent de eerste agent die ik hier in maanden gezien heb, en...'

D'Agosta maande hem tot stilte. 'U moet gewoon voorzichtiger doen. Verder weet u duidelijk niet hoe je met een mes moet omgaan. Als ik een echte inbreker was geweest, was u nu waarschijnlijk dood.' De man wreef over zijn neus en mompelde iets onverstaanbaars. 'Woont u hiernaast?' vroeg D'Agosta. Hij was nog steeds verbijsterd dat de man zijn hele schedel groen geverfd had. Hij probeerde er niet naar te staren.

De man knikte. 'Hoe lang al?'

'Een jaar of drie. Vroeger had ik een zolderverdieping in Soho, maar daar ben ik uit gezet. Dit is de enige plek die ik kon vinden waar ik mijn werk kan doen zonder gestoord te worden.' 'En wat voor werk mag dat dan wel zijn?'

'Dat is moeilijk uit te leggen.' Plotseling leek de man op zijn hoede. 'Waarom zou ik jou dat vertellen?'

D'Agosta deed een greep in zijn zak en haalde er zijn badge en zijn naamplaatje uit.

De man keek naar de badge. 'Moordzaken? Is hier in de buurt een moord gepleegd?'

'Nee. Kunnen we binnen even praten?'

De man keek hem achterdochtig aan. 'Is dit een huiszoeking? Moet je daar geen huiszoekingsbevel voor hebben?'

D'Agosta slikte zijn irritatie in. 'Dit is vrijwillig. Ik wil u een paar vragen stellen over de man die in dit pakhuis gewoond heeft. Kawakita.'

'O, heette hij zo? Nou, die vent was pas goed maf. Echt heel maf.' Kirtsema liep voor D'Agosta de steeg uit en opende zijn eigen zwartmetalen deur. D'Agosta stapte naar binnen en stond in een tweede gigantisch pakhuis, strak wit geverfd. Langs de wanden stond een aantal vreemd gevormde metalen bakken met afval. In een van de hoeken stond een dode palmboom. Midden in het vertrek zag D'Agosta talloze zwarte touwen in kluwens aan het plafond hangen. Het zag eruit als een of ander spookachtig maanwoud. In de verte zag hij een bed, een gootsteen, een wc die open en bloot in de ruimte stond en een kookplaatje. Verder waren er geen faciliteiten te bekennen.

'Wat mag dit zijn?' vroeg D'Agosta terwijl hij de touwen betastte. 'Mijn god, je maakt ze in de war!' Kirtsema sloeg D'Agosta bijna tegen de vlakte in zijn haast om de schade te herstellen. 'Ze mogen elkaar niet raken,' zei hij op gewonde toon terwijl hij met de touwen rommelde.

D'Agosta deed een stap achteruit. 'Wat is dit, een of ander experiment?'

'Nee. Het is een kunstmatige omgeving, een weergave van de oer jungle waarin wij allen ontstaan zijn, vertaald naar New York.' D'Agosta staarde ongelovig naar de touwen. 'Dus dit is kunst? Wie kijkt ernaar?'

'Het is conceptuele kunst,' legde Kirtsema ongeduldig uit. 'Daar wordt niet naar gekeken. Die is niet bedoeld om naar te kijken. Als het maar bestaat. De touwen raken elkaar nooit, net zoals wij mensen elkaar nooit raken, nooit echt contact hebben. Wij zijn alleen. En deze hele wereld is ongezien, net zoals we ongezien door de kosmos drijven. Zoals Derrida zei: "Kunst is datgene wat geen kunst is," wat wil zeggen...'

'Weet u of zijn voornaam Gregory was?''Jacques. Jacques Derrida. Niet Gregory.' 'Ik bedoel de man die hiernaast woonde.'

'Ik zei toch al, ik wist niet eens hoe hij heette. Ik meed hem als de pest. Jij bent hier zeker vanwege de klachten.'

'Klachten?'

'Ja, ik heb eindeloos gebeld. Na die eerste paar keer kwam er niemand meer.' Hij knipperde met zijn ogen. 'Hoewel. Jij zit bij Moordzaken. Heeft hij een moord gepleegd?'

Zonder te antwoorden nam D'Agosta een notitieboekje uit zijn jaszak. 'Vertel eens wat over hem.'

'Hij is hier twee jaar geleden komen wonen, misschien iets eerder. Eerst leek het een nogal rustige vent. Toen begonnen die vrachtwagens te komen, en werden er allerlei dozen en kratten naar binnen gedragen. Toen begon het lawaai. Altijd 's nachts. Hameren. Bonzen. Luide knallen. En die stank...' Kirtsema trok vol walging zijn neus op. 'Alsof hij iets zuurs aan het verbranden was. Hij had de binnenkant van de ramen zwart geverfd, maar er was er een gebroken en voordat het gerepareerd was, kon ik een keer naar binnen kijken.' Hij grinnikte. 'Het zag er bizar uit daar, met microscopen, allerlei kokende erlenmeyers en grijsmetalen dozen met licht erin, dat waren aquaria.' 'Aquaria?'

'Het ene na het andere, rijen en rijen. Grote gevaarten, vol algen. Hij was kennelijk een of ander soort wetenschapper.' Kirtsema sprak het woord vol afkeer uit. 'Iemand die de wereld uit elkaar haalt, de kleine stukjes bekijkt. Zo moet je niet naar de wereld kijken. Ik ben een holist, brigadier.' 'Aha.'

'En toen op een dag kwam het energiebedrijf langs. Zeiden dat ze speciale krachtstroomkabels naar zijn huis moesten leggen, of zoiets. En toen hebben ze twee dagen lang bij mij de stroom afgesloten. Twee hele dagen! Maar probeer maar eens te klagen bij het energiebedrijf. Ontmenselijkte bureaucraten.'

'Kreeg hij weleens bezoek?' vroeg D'Agosta. 'Vrienden?' 'Bezoek!' snoof Kirtsema. 'Dat was de laatste druppel. Er begonnen mensen te komen. Altijd 's nachts. Ze hadden zo'n speciale manier van kloppen, net een of ander geheim signaal. Toen heb ik voor het eerst de politie gebeld. Toen wist ik dat er iets heel mafs aan de hand was, daar. Ik dacht dat het misschien om drugs ging. De politie is gekomen maar er gebeurde niets illegaals, en dus gingen ze weer weg.' Verbitterd schudde hij zijn hoofd bij de herinnering. 'En zo ging het maar door. Ik belde de politie vanwege het lawaai en de stank, maar na de tweede keer kwamen ze niet meer. En toen, op een dag, misschien een jaar geleden, kwam die vent bij mij aan de deur. Zomaar, onaangekondigd, om een uur of elf !s avonds.' 'Wat wilde hij?' vroeg D'Agosta.

'Geen idee. Ik denk dat hij wilde vragen waarom ik de politie op hem afgestuurd had. Ik weet alleen nog dat ik de zenuwen van hem kreeg. Het was september, zowat net zo heet als nu, maar hij had een dikke jas aan met een grote capuchon. Hij bleef in de schaduw staan zodat ik zijn gezicht niet kon zien. Hij stond daar maar, in het donker, en vroeg of hij binnen mocht komen. Ik zei natuurlijk nee. Brigadier, ik moest me beheersen om de deur niet in zijn gezicht dicht te slaan.'

'Inspecteur,' corrigeerde D'Agosta afwezig terwijl hij in zijn notitieboekje krabbelde.

'Je zegt het maar. Ik heb het niet zo op etiketten. Menselijk wezen, dat is het enige etiket dat iets waard is.' De groene koepel knikte nadrukkelijk.

D'Agosta was nog steeds aan het schrijven. Dit klonk niet als de Greg Kawakita die hij ooit in Frocks kantoor had ontmoet, na de ramp bij de opening van de tentoonstelling Superstition. Hij pijnigde zijn hersens en probeerde zich te herinneren wat hij allemaal over de wetenschapper wist.

'Kunt u zijn stem beschrijven?' vroeg hij.

'Ja. Heel zacht, en iets lispelend.'

D'Agosta fronste zijn wenkbrauwen. 'Een accent?'

'Dat denk ik niet. Maar hij lispelde zo erg dat ik dat niet goed kon

zeggen. Klonk bijna Castilliaans, alleen was het Engels, en geen

Spaans.'

D'Agosta maakte in gedachten een aantekening dat hij Pendergast moest vragen wat in vredesnaam Castilliaans was. 'Wanneer is hij verhuisd, en waarom?' vroeg hij.

'Een paar weken nadat hij bij mij op de stoep gestaan had. Oktober misschien. Op een nacht hoorde ik twee gigantische achttienassers voorrijden. Dat was niet zo ongebruikelijk. Maar ditmaal brachten ze geen spullen naar het huis, maar haalden ze spullen uit het huis. Toen ik rond twaalf uur opstond, was het huis helemaal leeg. Ze hadden zelfs de zwarte verf van de ramen af gewassen.'

'Dat was rond een uur of twaalf?' vroeg D'Agosta.

'Normaal slaap ik van vijf uur 's ochtends tot twaalf uur 's middags.

Ik ben geen slaaf van de fysieke rotatie van het zon-maansysteem, brigadier.'

'Is u iets opgevallen aan die vrachtwagens? Een logo, of een bedrijfsnaam?'

Kirtsema dacht zwijgend na. 'Ja,' zei hij uiteindelijk. 'Scientific Precision Moving.'

D'Agosta keek naar de middelbare man met de groene schedel. 'Dat weet u zeker?' 'Absoluut zeker.'

D'Agosta geloofde hem. Met dat idiote uiterlijk zou de man geen cent waard zijn in de getuigenbank, maar hij lette wel bijzonder goed op. Of misschien was hij gewoon nieuwsgierig. 'Heeft u hier nog iets aan toe te voegen?' vroeg hij.

De groene koepel bewoog weer op en neer. 'Ja. Meteen nadat hij was aangekomen, gingen alle lantaarns in de hele straat uit en niemand heeft ooit kans gezien om ze te repareren. Ze doen het nog steeds niet. Volgens mij kwam dat ook door hem, al zou ik niet weten hoe. Ik heb het energiebedrijf ook daarover gebeld, maar zoals gebruikelijk deden die anonieme robots weer eens niets. Maar moet je eens proberen je rekening te vergeten, nou, dan...'

'Bedankt voor uw hulp, meneer Kirtsema,' onderbrak D'Agosta hem. 'U kunt me bellen als u nog iets te binnen schiet.' Hij klapte zijn boekje dicht, stak het in zijn zak en draaide zich om om weg te gaan. Bij de deur bleef hij even staan. 'U zei dat u een paar keer beroofd bent. Wat hebben ze toen meegenomen? Er lijkt hier niet veel dat de moeite van het stelen waard is.' Nogmaals keek hij het pakhuis rond. 'Ideeën, brigadier!' zei Kirtsema met zijn hoofd geheven en zijn kin in de lucht. 'Materiële voorwerpen hebben geen betekenis. Maar ideeën zijn onbetaalbaar. Kijk eens om je heen. Heb je ooit zoveel briljante ideeën bij elkaar gezien?'