57

Ry, alsjeblieft… Hij was zo zwaar, zo bewegingloos. Alstublieft, God. Ry, wees niet dood, durf eens dood te zijn.

Zoe groef haar vingers dieper in de plooien van zijn jas en trok met alle kracht die ze in zich had. Het was voldoende om te voorkomen dat hij naar de bodem zou zakken; het was niet voldoende om hem uit de poel te trekken.

‘Moeder, verdomme. Help me,’ schreeuwde ze.

Even dacht Zoe dat haar moeder was blijven staan en omkeek, maar toen liep Anna Larina verder, door de opening, de gloeiend rode kamer in.

Zoe voelde Ry spartelen onder haar handen, hoorde hem hoesten. Ze leunde achterover op haar hurken en trok weer, zijn naam snikkend, terwijl hij houvast probeerde te krijgen aan de rotsachtige rand van de poel. En toen was hij eruit; het zwarte water stroomde van hem af en hij huiverde bij iedere ademhaling. Hij rolde om en ging half rechtop zitten, terwijl hij met zijn rug tegen een stalagmiet steunde en met zijn hand tegen zijn rechterschouder drukte, en Zoe zag het bloed tussen zijn vingers door sijpelen.

Toen hoorde ze haar moeder schreeuwen. Zoe keerde haar hoofd met een ruk om, en wat ze zag, leek niet waar te kunnen zijn. De grond onder Anna Larina’s voeten was verdwenen. ‘Moeder!’ schreeuwde Zoe ontzet, en ze wilde naar haar toe rennen om haar te redden, maar ze kon Ry niet loslaten. Even leek haar moeder boven een gapende kloof te blijven hangen, en toen stortte ze schreeuwend, almaar schreeuwend, naar beneden.

De kreten van haar moeder veranderden in een hoog gejammer, en dat gejammer werd luider en luider, terwijl de grond begon te trillen en daarna te schokken.

‘Naar buiten!’ schreeuwde Ry boven het lawaai uit, dat nu zo hard was als een trein die op hen af kwam razen.

Zoe probeerde hem vast te grijpen, hem overeind te krijgen, maar hij duwde haar weg. ‘Nee, dan ben je niet snel genoeg. Schiet óp.’ En hij gaf haar weer een duw, harder nu.

‘Ik laat je niet achter, idioot!’ schreeuwde Zoe. Ze sloeg zijn hand weg en bedekte zijn lichaam met het hare toen het vuil en stukjes steen begon te regenen. Ze dacht: Ik ga dood, en werd overspoeld door een vreselijk verdriet. Het was te vroeg.

 

Langzaamaan hield de grond op met schudden en het gruwelijke, gierende geluid werd een laag gerommel en stierf weg. Zoe tilde haar hoofd op van Ry’s borst. ‘Is het voorbij?’ vroeg ze, meer aan de goden dan aan hem.

Maar iets in haar wist al dat het voorbij was, dat dit het allerlaatste raadsel was. Het gat waarachter het vertrek met het bottenaltaar had gelegen, werd nu gevuld door stenen en rotsblokken en puin. Om het altaar te beschermen tegen de wereld, was het voor eeuwig van de wereld verwijderd.

Toen kwam er een beeld op in Zoe’s hoofd, van haar moeder in die laatste seconden voor de grond zich opende en haar opslokte. Ze stond met haar rug naar Zoe toe, haar blik gericht op het altaar, en zelfs toen ze haar dood tegemoet viel, had ze haar ogen er niet van kunnen afwenden.

Ry kreunde en Zoe liet zich snel van hem af rollen, plotseling bang dat ze zijn schotwond erger had gemaakt door zich boven op hem te werpen. Hij zag er slecht uit. De hand die hij tegen zijn schouder gedrukt hield, was nu bedekt met bloed. Zijn ogen stonden al glazig, koortsig.

Maar hij had nog de kracht om op te staan. En zij had nooit kunnen navertellen hoe het haar was gelukt, maar op de een of andere manier perste Zoe zowel zichzelf als hem door die spleet in de rots zonder dat ze totaal overstuur raakte. Ze was banger voor de gedachte dat haar moeder een paar van haar mafiyamannetjes als versterking had meegenomen, die nu verborgen lagen tussen de bomen langs het meer, klaar om met hun semiautomatische geweren het vuur op hen te openen.

Maar ze had geen keus. Ry’s natte kleren vroren vast aan zijn lijf. Ze moest hem warm zien te krijgen of hij zou sterven aan onderkoeling voor ze hem zelfs maar naar een ziekenhuis kon brengen.

 

Ry was nog maar nauwelijks bij bewustzijn toen ze vanachter de bevroren waterval tevoorschijn strompelden. Het meer leek akelig stil en was bijna geheel onzichtbaar in de vallende duisternis. Er hing nog maar een sliert blauw poollicht aan de met sneeuw gevulde wolken. Ze probeerde hem zo goed mogelijk te ondersteunen, terwijl ze naar de plek zwoegden waar ze de sneeuwscooter hadden achtergelaten. Haar ogen gleden over de met een ijslaag bedekte dennenbomen en de stapels rotsblokken, en haar lichaam bereidde zich voor op de flits van geweerschoten.

We hebben het gehaald, ging het door haar hoofd toen Ry kreunend van de pijn in de achterste stoel van de sneeuwscooter viel.

Maar toen voelde Zoe, meer dan ze het zag, een flits van beweging tussen de bomen en ze keerde zich razendsnel om. Ze stond als verstijfd en haar ogen probeerden de duisternis te doorboren, maar alles was stil. Een witte haas schoot achter een paar rotsen vandaan. Zoe haalde al opgelucht adem, maar toen zag ze het weer.

Ogen.

Een paar gele ogen die dicht bij de grond zweefden, en toen nog een paar en nog een paar.

En toen begonnen de wolven te huilen.

… dit is het seizoen waarin de dieren uitgehongerd zijn. Er zijn wolven.

O, God. Alstublieft, lieve God…

‘De sleutels zitten in het contact,’ hijgde Ry. ‘Start de motor. Zet de lichten aan. Moeten ze van schrikken. Heb de dekens nodig, Zoe. Koud.’

Zoe sprong op de sneeuwscooter, startte hem, zette de koplampen aan en de meute wolven, die al naderbij was gekomen, draaide zich om en rende terug naar de bomen.

Zoe haalde eerst de wodka tevoorschijn en Ry’s tanden klapperden tegen de fles toen hij er met zijn vrije hand uit dronk. Zijn andere hand hield hij nog tegen zijn schouder gedrukt, maar zijn jas was nu tot aan zijn knieën doorweekt van het bloed.

Toen Zoe de ruimtedekens uitsloeg en ze om Ry heen wikkelde, zochten haar ogen de bosrand af naar de wolven. Ze zag ze niet meer, maar ze kon ze voelen; ze slopen door het duister weer dichterbij.

Ry had moeite om op adem te komen; ze dacht dat ze het leven bijna uit hem weg kon zien vloeien. Maar je gaat hem naar een ziekenhuis brengen, Zoe, en dan komt alles in orde. Ze halen de kogel eruit en…

‘Er is iets niet in orde,’ zei Ry, en zijn stem kwam eruit als een licht gerasp. ‘Het kreng heeft me alleen in mijn schouder geraakt. Ik zou me niet zo ellendig moeten voelen.’

Zoe stopte de tweede deken onder zijn heup en boog zich toen dichter naar hem toe om er zeker van te zijn dat hij haar hoorde. ‘Je gaat het volhouden voor mij, Ryland O’Malley, hoor je me? Ik breng je naar een ziekenhuis, dus je moet volhouden.’

‘Bottenelixer,’ zei hij, terwijl zijn ademhaling fluitend kwam. ‘Niet aan me geven.’

‘Ik laat je niet doodgaan. Dat doe ik niet.’

‘Geen bottenaltaar. Wat er ook gebeurt. Je moet het zweren… heilig beloven… niet doen.’

Zoe schudde haar hoofd en voelde de tranen op haar wangen bevriezen zodra ze ontsnapten. ‘Ry, je kunt niet van me verwachten… Ik hou van je.’

‘Zweer het daar dan op. Zweer het.’

Er kwam een snik uit haar keel, zo hard dat haar borst ervan verwrong. ‘Goed, ik zweer het. Op mijn liefde…’

Een wolf stormde op hen af vanuit het donker. Zoe schreeuwde en gooide instinctief de wodkafles naar de kop van het dier. Hij schrok in de laatste seconde terug, happend en grommend, en toen stoof de hele meute uiteen en verdween weer in het duister.

Zoe viel bijna in haar paniek om op de bestuurdersplaats van de sneeuwscooter te komen, en toen schoot er een vreselijke gedachte door haar heen – ze had nog nooit in haar leven op een sneeuwscooter gereden. Stel dat… stel dat…

De wolven hadden zich alweer gehergroepeerd en kwamen terug. Ze draaide de voorkant van de scooter zodat het licht vol op hen viel, en ze gingen weer achteruit, maar deze keer niet zo ver, en ze zag de honger en het moordinstinct in hun gele ogen.

‘Ry,’ schreeuwde ze. ‘Hoe krijg ik dit ding in beweging?’ Maar hij moest zijn flauwgevallen, want hij gaf geen antwoord.

Plotseling klonk er een enorme knal, als een geweerschot, boven hun hoofd en kwam er iets vanuit de hemel op hen af suizen dat op amper een halve meter voor hen in de sneeuw bleef steken.

Een reuzenijspegel, zo lang en breed als de onderarm van een man. Zoe staarde er een seconde lang met afgrijzen naar. Toen leek de hele wereld boven hen te exploderen, terwijl de enorme waterval in stukken brak en er ijsblokken en speren van bevroren ijs op hen neerkwamen.

Zoe zocht buiten zichzelf naar een versnellingspook, iets… Toen zag ze een knop naast het contact zitten. Ze drukte erop en de sneeuwscooter schoot naar voren.

Net op het moment dat de bevroren waterval van de rots scheurde en in een lawine van ijs en sneeuw naar beneden raasde.

 

De vuren van Norilsks smelters lichtten op in de blauwzwarte poolhemel, waardoor de schoorstenen duidelijk zichtbaar waren. De eerste fabriek die ze tegenkwam, aan de rand van de stad, leek gesloten en verlaten. Toen zag ze een paar mannen om een vuurtje staan dat ze in een oud olievat hadden aangestoken. Ze hurkten eromheen, hielden hun in vodden gewikkelde handen dicht bij de vlammen en keken nauwelijks op, zelfs niet toen ze met de sneeuwscooter bijna door het groepje heen was gereden voor ze hem tot stilstand kon brengen.

‘Ziekenhuis?’ zei ze schor, en er vielen kleine ijspegels van haar wenkbrauwen en de voorkant van haar capuchon.

Een van de mannen, die een rood mutsje ophad dat bijna tot aan zijn ogen kwam, zei: ‘Zeven blokken verder en dan naar rechts. Daarna blijf je almaar rechtdoor gaan. Het ligt totaal verlaten, maar het is zo groot dat je het niet kunt missen. Dat moet ik toegeven. Ze zeggen dat het het grootste ziekenhuis in Rusland is. Met duizend bedden, dus…’

De ski’s van de sneeuwscooter schraapten over het met ijs bedekte plaveisel toen ze weer naar voren schoot en over haar schouder naar Ry keek. Ze kon zijn gezicht nauwelijks meer zien, omdat het helemaal onder de sneeuw zat. Hij was al lang geleden bewusteloos geraakt, en nu zagen zelfs zijn oogleden blauw.