21

Ze deed haar ogen open en zag een witgepleisterd plafond. Het was een hoog plafond met in de ene hoek een bruine vlek. Ze voelde een vage paniek, maar kon niet onder woorden brengen waar ze bang voor was. Het had iets te maken met een rivier. En ijs.

Toen kwam het allemaal weer naar boven – de man met de paardenstaart, de Japanse toeristen, de schuit, de hond, de rivier.

Sergej met een pistool.

Had hij haar neergeschoten? Was ze in een ziekenhuis?

Ze had nergens pijn, maar ze had ook nog niet geprobeerd zich te bewegen. Ze draaide haar hoofd om en zag een lamp met rode kralen eraan op een tafel staan, naast een sierlijke, zilveren klok. Daarachter stond een notenhouten kast met een Spaanse sjaal eroverheen gedrapeerd tegen een rood-met-gouden muur. Beslist geen ziekenhuis dus, tenzij de Fransen hun ziekenhuizen zo inrichtten dat ze op victoriaanse bordelen leken.

Ze moest een zware stapel dekens wegduwen om op haar ellebogen te kunnen steunen. Er schoot zo’n heftige scheut van pijn door haar hoofd dat ze naar adem snakte van de schok. Haar wazige ogen probeerden zich op een koperen voeteneind te concentreren, en op Sergej die daarachter zat.

Hij zat schrijlings op een stoel met zijn armen over de leuning. Zijn gezicht bevond zich in de schaduw zodat ze zijn ogen niet kon zien, maar ze voelde ze wel.

‘Waar heb je me mee neergeschoten?’

‘Een verdovingspistool.’

Zoe liet zich weer in de kussens vallen en sloot haar ogen. Ze moest nadenken, maar nadenken deed pijn, dus lag ze daar maar te huiveren. Het voelde alsof ze al jaren huiverde.

‘Koud,’ zei ze. De woorden klonken alsof ze uit een mond vol knikkers kwamen.

‘Ja, dat krijg je als je in februari in de Seine gaat zwemmen. Je zou doodgegaan zijn aan onderkoeling als ik je niet gered had na al die stomme stunts die je uithaalde. Ik moest je wel een uur lang onder een hete douche houden voor je lichaamstemperatuur weer in de buurt van normaal kwam.’

‘Ik zou maar niet op een bedankbriefje wachten.’ Zo, dat was beter. Ze kon nu woorden uit haar mond krijgen zonder dat haar tanden tegen elkaar kletterden. Zíjn tanden hadden echt een fijn, krakend geluid gemaakt toen ze hem een stomp op zijn kaak had gegeven. Jammer dat ze hem niet bewusteloos had geslagen.

Maar iets was anders aan hem. Hij sprak bijvoorbeeld uitstekend Engels, zoals eerder toen hij…

De film.

Zoe ging met een schok weer rechtop zitten en viel bijna flauw van de pijnscheut door haar schedel. ‘Wat heb je met mijn spullen gedaan?’

Hij knikte naar een stoel die was bekleed met paarse rozen. Op de stoel stond haar schoudertas, maar Zoe zag dat hij het filmblik eruit had gehaald. Hij had het op een ronde tafel gelegd, tussen een ouderwetse zwarte telefoon en een glazen vaas met tulpen.

Zoe ging achteroverliggen en deed haar ogen dicht om een nieuwe aanval van duizeligheid af te weren. Hij had gekregen wat hij hebben wilde, dus waarom had hij haar niet gewoon teruggegooid in de Seine en haar laten verdrinken? Ze besloot dat ze niet meer zo bang voor hem was. Niet zo bang als ze waarschijnlijk hoorde te zijn.

‘Wil je me één ding vertellen?’ vroeg ze. ‘Wat maakt een amateurfilm van een klein meisje dat kaarsjes op een verjaardagstaart uitblaast zo de moeite waard dat je er een moord voor zou plegen?’

Hij gaf geen antwoord.

‘Oké, ik snap het al. Jij bent gewoon een stomme vor. Een bullebak die bevelen opvolgt zonder vragen te stellen. Het hulpje dat alles regelt.’

Hij zei nog steeds niets.

‘Ben je hier een klus voor mijn moeder aan het doen?’

‘De pakhan denkt dat je leven in gevaar is.’

‘Heeft mijn moeder jou gestuurd om mij te beschermen?’ zei Zoe snuivend. ‘Ja, dat zal wel.’

Het was waarschijnlijker dat Anna Larina datgene wat haar eigen moeder in het kistje had verborgen zelf wilde hebben. Dat betekende dat ze van het bestaan had geweten, maar niet waar het al die jaren was geweest. Als ze dat geweten had, zou ze al lang geleden iemand naar de griffioenwinkel hebben gestuurd om het met geweld te pakken te krijgen. Ze had niet de goede sleutel om het open te krijgen, maar met een koevoet was het ook gelukt.

Maar, nee, dat sloeg nog steeds nergens op. Het enige waardevolle in het kistje was het icoon, vooral voor Anna Larina die ze verzamelde. Maar voor Sergej, de boef die ze had ingehuurd, ging het allemaal om de film.

Hij zei niets meer. Zoe’s hoofd deed te veel pijn om het op te tillen en te kijken wat hij in zijn schild voerde.

‘Werk je samen met die andere man die me achternazat? Die kerel met de paardenstaart?’

‘Ik heb je al gezegd van niet.’

‘Maar je weet wel wie hij is?’

‘Ik heb een idee.’

‘Zou je dat ook aan mij willen vertellen?’

Hij zei niets.

‘Verdomme, hij heeft mijn grootmoeder vermoord,’ zei ze, plotseling zo razend dat ze bijna in huilen uitbarstte.

Ze hoorde de stoel over hout schrapen en even later kon ze hem zien. Hij liep naar een raam met een kanten gordijn ervoor en keek naar buiten. Vanaf de plek waar zij lag, kon ze alleen een blauwe hemel en een paar witte wolken zien. Terwijl zij de verdoving uitsliep, was er kennelijk een nieuwe dag aangebroken in Parijs.

‘Waar ben ik trouwens?’ vroeg ze.

‘In een appartement van een vriend op het Île Saint-Louis.’

‘Heb jij vrienden? Wie had dat gedacht.’

Ze keek het appartement weer rond. Het bestond slechts uit die ene kamer met een kleine badkamer tussen het raam en de kast. Een magnetron en een espressomachine moesten als keuken dienen.

Sergej had niet de moeite genomen om op haar sarcasme te reageren. Hij bleef met zijn rug naar haar toe staan, met zijn blik op de straat beneden gericht alsof hij op iemand wachtte.

De telefoon ging. Hij liep snel naar de tafel en greep de hoorn al toen hij voor de tweede keer overging. Hij voerde een gesprek in rap Frans. Zoe kon er geen woord van verstaan.

Hij hing op en kwam recht op haar af. Ze keek in zijn ogen en voelde een steek van angst. Hij stak zijn hand in de zak van zijn jas toen hij zich over haar heen boog, en ze zette zich schrap voor weer een schot uit het verdovingspistool. In plaats daarvan haalde hij een paar handboeien tevoorschijn, klikte de ene om haar rechterpols en de andere om een van de koperen spijlen van het hoofdeind.

‘In godsnaam, hou toch op.’

Hij verraste haar door luidop te lachen.

Toen liet hij haar achter.

 

Zoe schold hem uit voor alles wat vies en voos was, terwijl ze trok en draaide aan de handboeien, maar ze waren van te goede kwaliteit om open te springen, hoe hard ze er ook aan rukte.

Even dacht ze dat ze haar hand misschien zo klein kon maken dat ze hem eruit kon trekken, maar daarvoor waren haar botten niet smal genoeg. Ze probeerde de koperen spijl uit de dwarsbalk van het hoofdeinde te krijgen, maar hij zat stevig vastgelast.

Laat die man de pest krijgen. Laat hem de pest krijgen.

Ze moest hier weg zien te komen voor hij terugkwam. Zij was nu de Hoeder, en hoewel ze nog steeds niet wist wat het allemaal betekende, vond ze dat ze op z’n minst alles wat in het kistje zat, moest ‘behoeden’ voor mannen als Sergej. Was de film het bottenaltaar? Nee, dat was weer stom van haar. Haar grootmoeder had gezegd dat de vrouwen van hun geslacht al zo lang Hoeders waren geweest dat het begin verloren was gegaan in de mist der tijden. En de film was gemaakt in het begin van de jaren zestig.

Zoe ging weer naar het plafond liggen staren, en probeerde ondanks de bonkende pijn in haar hoofd na te denken. Er dreef een wolk voor de zon, en het werd donkerder in de kamer. Ze keek naar de lamp die op de tafel naast het bed stond. Een lamp met een kap gemaakt van honderden rode, glazen, aan ijzerdraad geregen kralen.

 

Met haar vrije hand kon ze niet bij de lamp komen, en de zilveren klok tikte als een onheilspellende metronoom de seconden weg. Ze betwijfelde of Sergej lang weg zou blijven; hij kon elk moment weer binnenkomen en dan kreeg ze geen kans meer om te ontsnappen.

Ze schopte de zware dekens van zich af en zwaaide haar benen opzij, met haar voeten de lamp grijpend. Die wankelde en viel bijna op de grond. Op het laatste nippertje slaagde ze erin om hem met haar tenen aan het ijzerdraad vast te houden.

Ze trok hem op het bed, zodat ze er met haar vrije hand bij kon. Het was moeilijker om de kralen van het ijzerdraad af te halen dan ze gedacht had. Uiteindelijk gebruikte ze haar tanden.

Ze trok de kralen van zes draden en draaide die in elkaar tot een dikte van zo’n drie millimeter. Ze had het nog dikker willen maken, maar er was niet genoeg tijd.

Ze worstelde met één hand met het draad, stak het in het slot van de handboei, wrikte eraan, porde erin, wrikte weer… Het lukte niet en het getik van die verrekte klok was nu luider dan het gebonk in haar hoofd.

Het slot van de handboei klikte open.

Haar zenuwen schreeuwden Gauw, gauw, gauw. Ze sprong van het bed en de grond kwam omhoog onder haar voeten. Haar spieren voelden zo slap als te lang gekookte spaghetti, haar hoofd bonkte.

Ze greep de film en stopte hem weer in haar schoudertas. Het icoon en de ansichtkaart met het raadsel zaten nog in de zak van robbenvel, maar vreemd genoeg was de foto met Marilyn Monroe erop verdwenen. Ze controleerde haar geld, paspoort en creditcards – allemaal nog aanwezig.

Ze stond op het punt het appartement uit te rennen toen ze plotseling besefte dat ze alleen een beha en een broekje aanhad. Al die tijd was ze halfnaakt geweest, dacht ze, hardop lachend, en ze had het niet eens gemerkt.

Ze vond haar leren jasje, laarzen en sokken naast de radiator; haar spijkerbroek en trui hingen over de stang in de badkamer. Ze waren vochtig en klam en roken naar de rivier, en ze rilde toen ze ze aantrok.

Er zat iets in de achterzak van haar spijkerbroek… twee doorweekte velletjes… O, alstublieft, God, nee… Maar het was wel zo. De brief van haar grootmoeder.

Er welden tranen op in haar ogen en haar borst deed pijn. Ze moest de brief in haar achterzak hebben gestoken toen ze het museum uit liep, en daarna was ze in de Seine gesprongen. Nu waren de woorden van haar grootmoeder verdwenen, alleen nog maar vegen blauwe inkt en…

Beneden sloeg een deur dicht en ze verstijfde. Toen hoorde ze voetstappen die zich verwijderden over het trottoir en ze blies langzaam haar adem uit. Ze stopte de brief van haar grootmoeder in haar tas, al was hij nu onleesbaar, en liep naar de deur.

 

Ze ging de eerste de beste bank binnen die ze tegenkwam en huurde een kluisje. Ze wilde het icoon en de film ergens bewaren waar niemand erbij kon.

Toen ze in het vertrek met de kluisjes was, begon ze de gedeelten van haar grootmoeders brief die ze zich kon herinneren in haar palmtop in te voeren, maar toen bedacht ze dat ze misschien geen gelegenheid zou krijgen om de batterij op te laden, dus schreef ze alles op een vel papier van de bank.

Ze liep met haar tas de bank uit en voelde zich duizend kilo lichter. Uit de hippe boetiek ernaast dreunde harde hiphopmuziek. Ze ging naar binnen en kocht nog een zwarte spijkerbroek, een zwarte, wollen coltrui, wat ondergoed en ten slotte een nieuw, trendy leren jack dat een gevoelige aanslag deed op haar budget.

De verkoopster was jong en vriendelijk, en wilde haar Engels oefenen. Zoe vroeg waar ze een taxi kon krijgen om haar naar het Musée de Cluny te brengen.

Nu ze weer helder kon denken, besefte ze dat ze terug moest naar de griffioenwinkel om wat langer met Boris te praten. Hij had Lena de eerste keer dat ze elkaar ontmoetten herkend als Hoeder vanwege haar gelijkenis met de Dame. Er moesten nog meer verhalen bij het icoon horen die hij haar kon vertellen.

 

Zoe vroeg de taxichauffeur of hij haar voor het museum kon afzetten. Maar toen ze de hoek van het zijstraatje omsloeg, was ze geschokt toen ze zag dat er een menigte mensen voor de winkel van de oude man stond, met een ambulance en twee politiewagens met rode zwaailichten.

Ze baande zich een weg door de mensen, met een langzaam, dof kloppend hart. Laat hem alsjeblieft niet dood zijn. Laat hem alsjeblieft niet dood zijn.

Ze wrong zich net tussen een jong stel en een man in een bevlekt slagersschort door toen de deur openging en er twee ambulancebroeders naar buiten kwamen die een brancard met een lijkzak erop droegen. Ze hoorde de jongen in het Engels tegen zijn meisje zeggen: ‘Een van de agenten zei net dat zijn oog eruit was gestoken.’

De grond begon te deinen onder Zoe’s voeten en ze viel bijna. Er kwam gal omhoog in haar keel en ze draaide zich snel om. Ze sloeg een hand voor haar mond en probeerde weg te komen uit de massa mensen.

O god, o god. Dit was allemaal haar schuld. Zij moest de man met de paardenstaart gisteren rechtstreeks naar de griffioenwinkel hebben geleid, en nu had hij de oude man vermoord. Maar eerst had hij zijn oog uitgestoken, en daar was geen enkele reden voor geweest. Boris had het icoon niet meer in zijn bezit, en hij wist niet waar het wel was.

Ze liep blindelings verder over het drukke trottoir, zonder te weten waarheen. Een keer stapte ze bijna van de stoep af, vlak voor een bus.

Ze passeerde een enorm filmcomplex en dacht erover zich binnen te verschuilen, maar ze liep door. Ze moest een hotel zoeken, een plek met een douche en een bed. Een plek waar ze na kon denken over wat ze moest doen.

In een van de nauwe zijstraatjes vond ze er een dat er veelbelovend uitzag. Er lag versleten tapijt en in de lobby stond een halfdode palm – beslist geen hotel waar je veel Amerikaanse toeristen mocht verwachten.

De man achter de balie had een treurige snor en een snotneus. Hij beweerde dat er nog maar één kamer vrij was, een klein vertrek op de bovenste verdieping, aan de straatkant en met alleen een douche, geen bad. Wist madame zeker…?

Madame wist het zeker.

De lift was nog krapper dan een telefooncel. Madame nam de trap.

 

Pas toen ze op het bed ging zitten, besefte ze hoe erg haar benen trilden. Ze had honger, maar als ze nu iets probeerde te eten, zou ze vast misselijk worden. Ze kon het beeld van die lijkzak niet uit haar hoofd krijgen.

Ze rolde zich op tot een balletje en klemde een kussen tegen haar borst. Ze wist dat ze naar de Franse politie moest gaan om te vertellen over de man met de paardenstaart, maar ze was bang dat ze haar zouden dwingen het icoon en de film af te staan, omdat die dingen afkomstig waren van wat nu een plaats delict was. Ze zouden haar misschien nog verdenken ook, en ze had geen prettige dingen gehoord over de gevangenissen in Parijs.

Ze bleef daar een poosje liggen, tot de knagende honger doordrong tot haar hersenen en de lucht van de rivier tot haar neus. Ze wilde blijven liggen, maar dwong zichzelf om op te staan, te douchen en zich te verkleden.

Ze liet haar geruïneerde spullen in het hotel liggen, maar nam de rest mee in haar schoudertas. In het eerste café dat ze tegenkwam, ging ze aan een tafeltje zitten, onder een groen-met-gouden zonnescherm, en bestelde een salade niçoise en een fles Evian.

Ze wist dat ze zichzelf moest dwingen om na te denken, maar ze zat daar maar, verdoofd, nog steeds koud, en ze voelde zich heel erg alleen. Aan de overkant van de straat stond een grote, oude kerk. Ze vroeg zich af of kerken mensen die op de vlucht waren nog steeds asiel boden. De straten om haar heen waren afgeladen met auto’s en mensen, en ze keek naar het gedrang terwijl ze de salade en een half stokbrood naar binnen schrokte. Er zouden meer dan twee miljoen mensen in Parijs wonen. Tussen zoveel inwoners moest ze toch weg kunnen kruipen?

Alleen kon je in de moderne wereld geen stap zetten zonder een spoor van nummers achter te laten. Creditcard, paspoort, rijbewijs, burgerservicenummer. Zelfs haar bibliotheekkaart had een streepjescode en een nummer. Als Mr. Paardenstaart een bron bij de Franse politie had, zou hij misschien al in het hotel op haar staan te wachten. Sergej zou haar, als een van haar moeders mannetjes, zelfs nog sneller kunnen vinden, met haar contacten in de Russische mafiya wiens tentakels zich uitstrekten tot elk bestuur van iedere grote stad ter wereld.

Er viel een schaduw over haar tafeltje.