52
New York
Miles Taylor kon het niet helpen dat hij elke keer als er iemand in de buurt kwam moest schreeuwen, zelfs al hielp het niets omdat niemand het kon horen. Het geschreeuw zat allemaal in zijn hoofd.
Ze dachten dat hij een plant was. Hij hoorde hoe de arts dat tegen zijn dochter had gezegd, die enige keer dat ze hem was komen opzoeken sinds de beroerte. ‘Aanhoudend vegetatieve staat,’ had die klootzak gezegd, en Miles had toen hard geschreeuwd, nou, reken maar. In zijn hoofd. Onnozele eikel, waar heb jij je kennis vandaan? Als ik verdomme elk woord wat je zegt versta, hoe kan ik dan in een staat verkeren waarbij geen cognitieve functies horen? Hè? Geef daar eens antwoord op, klootzak. Geef daar eens antwoord op!
Miles sliep veel; er was niets anders te doen. Iedere keer dat hij wakker werd, duurde het één gelukzalig moment voor zijn hersenen de hel waarin hij nu leefde weer registreerden. En dan herinnerde hij het zich, en begon hij te schreeuwen en schreeuwen en schreeuwen.
Hij wilde dood. Hij bad dat hij dood zou gaan.
De laatste tijd schreeuwde hij dat tegen zijn dokter of een van de zusters als ze zijn kamer inkwamen. Laat me alsjeblieft doodgaan. Trek in godsnaam de stekker eruit en laat me doodgaan.
Maar ze hoorden hem nooit omdat hij zijn mond niet kon opendoen en zijn tong niet kon bewegen. Als iemand schreeuwt en niemand hoort hem, schreeuwt hij dan echt?
Hij werd dag en nacht verzorgd, vier verpleegsters die hem wasten en andere dingen deden die te vernederend waren om aan te denken. Hij hield van ze en hij haatte ze hartgrondig.
Het nieuwe meisje – Christie heette ze – had de mond van een hoer en lang, wijnrood haar. Een paar dagen geleden was hij begonnen over haar te dromen. Uitputtende, erotische dromen. Dokter, dokter, kan een man nog steeds klaarkomen al krijgt hij hem niet meer omhoog?
Vandaag had Christie de middagdienst en hij merkte dat hij zo opgewonden op haar lag te wachten dat het bijna pijn deed. Zijn oogballen – de enige delen van hem die hij nog kon bewegen – waren gefixeerd op de open deur. Hij had haar stem al gehoord, in de gang, dus hij wist dat ze er was, maar de uren kropen voorbij en ze kwam maar niet, liep zelfs niet langs zijn deur zodat hij haar kon zien. Het was alsof ze op een of andere manier aanvoelde hoe wanhopig hij was, en ze wilde hem laten wachten. Laten lijden.
Hij begon zich af te vragen of ze nog meer kwaliteiten had dan haar mond en dat rode haar dat hem deed denken aan Yasmine Poole.
Misschien had ze iets gemeens over zich?
Hij viel in slaap terwijl hij op haar lag te wachten en werd met een schok wakker. Ze boog zich over hem heen, haar gezicht op slechts enkele centimeters van het zijne, en hij voelde een vreemde tinteling op zijn linkerwang. Wat had ze met hem gedaan? Hem geknepen, hem een por gegeven? Hem gekust?
‘Ben je daar ergens, Mr. Taylor? Ik denk van wel. Niemand denkt dat, maar ik wel.’
Ja, ja, schreeuwde hij, zo extatisch van vreugde dat hij bijna uitzinnig was. Ik ben hier, ik ben hier. O god…
Het meisje boog zich dichter naar hem toe, dempte haar stem. ‘Je dacht dat je heel wat voorstelde, hè? Met al je centen. Ik heb alles over jou gelezen in Vanity Fair en wat je anderen hebt aangedaan om aan al dat geld te komen. Hoe mensen alles kwijt zijn geraakt door jou, en het enige wat je wist te zeggen was: “Laat ze de pest krijgen.”’
Nee, je begrijpt het niet. Het is allemaal een spelletje, en als je iemand wilt zijn, als je ertoe wilt doen, dan moet je het meespelen. Het gaat niet eens om echt geld, alleen om cijfers in computers. Enen en nullen. Niet eens echt…
‘Maar nu is het jouw beurt om de hel op aarde mee te maken, Mr. Taylor.’ Het meisje streelde hem o zo zacht over zijn wang. ‘En weet je wat ik daarop te zeggen heb? Ik zeg, krijg de pest, Mr. Taylor. Krijg de pest. En ik wil dat je weet dat ik vanaf nu extra goed voor je ga zorgen, want ik wil dat die hel blijft duren en duren, voor een heel lange tijd.’
Ze ging rechtop staan en keek over haar schouder naar de deuropening. Toen draaide ze zich weer om en sloeg hem hard op zijn wang, waar ze hem even daarvoor nog zo lief had aangeraakt.
Miles Taylors ogen vulden zich met tranen en het meisje glimlachte, een glimlach die door en door gemeen was, maar het maakte hem niet uit. Ze kon niet weten dat het tranen van vreugde waren.
Sla me nog een keer, schreeuwde hij, telkens opnieuw in zijn hoofd. Sla me nog een keer.
Want een plant zou je niet slaan, toch? Planten konden niets voelen, die konden niet denken, dus waarom zou je een plant slaan?
Sla me nog een keer, sla me nog een keer, sla me nog een keer.