44
Ry keek van de amulet naar Zoe’s gezicht. Haar mond stond een stukje open en haar ogen glinsterden even stralend als de zon die door het glas scheen. ‘Zeg dat je er niet aan denkt om ervan te drinken,’ zei hij.
Ze huiverde. ‘God, nee.’ Maar ze koesterde de amulet nu aan haar borst, alsof ze die tegen hem en de rest van de wereld beschermde. ‘Maar als het echt zo is, Ry? Als hij ons het eeuwige leven kan schenken?’
‘En ons tegelijkertijd krankzinnig maakt?’
Ze rilde weer, en Ry sloeg zijn arm om haar schouders en trok haar tegen zich aan. Het was koud geworden nu de zon onderging.
‘Het is maar een relikwie uit het verleden,’ zei hij. ‘Een stuk glas.’
‘Met iets erin, Ry. Een vloeibaar iets.’
‘Maar waarschijnlijk nog steeds een of ander brouwseltje van een Siberische boer, gemaakt van salamanderogen en rendierballen.’
Zoe lachte, maar zuchtte tegelijkertijd. ‘Je hebt gelijk. Mijn verstand zegt tenminste dat je gelijk hebt. Het Siberische boerendeel van mij voelt zich helemaal trillerig vanbinnen door er alleen maar naar te kijken.’
Hij trok haar dichter tegen zich aan. ‘Ik krijg er ook kippenvel van. Ik denk dat een deel van die macht, van wat we voelen, komt door de wetenschap dat mensen ervoor gemoord hebben, er nu nog voor moorden, maar dat bewijst nog niet dat je er eeuwig van blijft leven. Alleen dat anderen dat geloven.’
Ze werd stil en staarde naar de amulet in haar handen. Daarna keek ze hem aan, met een plagerige blik in haar ogen. ‘Oké dan, O’Malley. Waarom laat je me dan niet zien dat jij er niet in gelooft? Drink er maar van.’
‘Dat kan ik niet. Ik ben allergisch voor rendierballen.’
Ze beet op haar lip om haar lachen in te houden, maar het lukte niet. Ze leunde lachend tegen hem aan en hij voelde de spanning uit haar vloeien. Ze legde haar hoofd tegen zijn nek, begroef zich er even in en ging toen op haar tenen staan om hem een harde, snelle kus op zijn mond te geven.
‘Waar was dat voor?’
‘Omdat je bent wie je bent.’
Hij staarde in haar opgeheven gezicht en wilde weer met haar vrijen, langzaam deze keer, diep. Hij verlangde naar haar, naar alles van haar, zo erg dat hij er bang van werd.
Hij deed een stap achteruit en er ging even een schok door haar heen, alsof ook zij de ban moest verbreken. Ze wendde haar blik af, naar de lege weg. De hele wereld was zo stil, zo rustig, dat hij zijn eigen ademhaling kon horen, en de hare.
‘Nou,’ zei ze. ‘Wat doen we nu?’
‘Naar Sint-Petersburg gaan, zoals we van plan waren, en maar hopen dat we voor we daar aankomen een briljant plan hebben bedacht om Popovs zoon aan te pakken voor we zelf vermoord worden. Ik ken daar ook een man die moleculaire biologie aan de universiteit doceert. Die heeft vast toegang tot allerlei apparatuur waarmee we de natuurkundige eigenschappen kunnen analyseren van wat er ook in die amulet zit. We zouden hem niet het hele ding hoeven geven. Een paar druppels maar.’
‘Ik weet het niet.’
‘Of je kunt het terugstoppen in het icoon en in een bankkluis in Zwitserland leggen. De keus is aan jou, Zoe. Jij bent de Hoeder.’
Ze keek naar de amulet in haar hand. Hij zag er niet meer zo magisch uit, dacht Ry. Meer een goedkoop prulletje dat je in een oosterse bazaar kon kopen.
‘Nee, je hebt gelijk,’ zei ze. ‘We moeten weten wat het is. Er zijn mensen om vermoord. Een president van de Verenigde Staten is vermoord omdat de KGB, of tenminste Nikolaj Popov, dacht dat hij ervan had gedronken, en dat kan ik nog steeds niet helemaal begrijpen.’
Ze keek weer naar de amulet, ging met haar vingers over de runeachtige gravering op het glas. ‘Ik vraag me af wat er met de andere is gebeurd.’
‘Wat voor andere?’
‘Amulet. Er zitten twee geheime vakjes in het icoon, een achter iedere oogkas van de schedel. Dus op een bepaald moment moeten er twee amuletten zijn geweest.’
‘Misschien is de andere in de rivier terechtgekomen, samen met Raspoetin.’
‘Ja… Nee, wacht. We doen dom. Die amulet heeft mijn grootmoeder Katya natuurlijk met lotion gevuld zodat ze hem kon omruilen met deze. Dit is de amulet die ze oorspronkelijk aan Marilyn Monroe heeft gegeven, die met het echte bottenaltaar – Ry, dat is het natuurlijk.’
Ze keek hem met schitterende ogen aan, en Ry kon zich weer nauwelijks bedwingen. ‘Dat is wát?’ zei hij bijna ademloos.
Ze begon weer in die bodemloze tas van haar te rommelen. ‘Als je make-up koopt bij Saks krijg je toch altijd van die kleine parfummonsters?’
‘Ja, die krijg ik voortdurend.’
Ze keek lachend naar hem op. ‘Laat maar, O’Malley. Dat is iets voor meisjes. Bereid je alleen maar voor op een staaltje van mijn brille, want ik geloof dat ik een idee heb hoe we Popovs zoon moeten aanpakken.’
New York
Het koude zweet parelde op zijn gezicht en hij had het gevoel dat hij moest braken, maar Miles Taylor kon zijn blik niet losmaken van de verschrikking op zijn computerscherm.
Yasmine.
Haar ogen stonden wijd open en leeg, niets ziend, als die van een pop. Bloed sijpelde uit een mondhoek, eigenlijk maar een beetje bloed, niets vreselijks. Niet zo vreselijk als het bloed verder naar beneden, waar dat… díng – wat was het? Een paal? Een staak? – haar borst doorboorde. Daar was zoveel bloed, alsof haar hart was geëxplodeerd.
Zijn vinger zweefde boven de delete-knop. Hij wilde dat het allemaal wegging, maar hij was ook bang. Alsof hij door dit laatste beeld van haar te wissen, hoe gruwelijk het ook was, haar hele bestaan uit zijn hersenen zou wissen.
Uit zijn hart.
O, god…
Hij balde zijn hand tot een vuist en drukte die tegen zijn borst. Het deed pijn, het deed écht pijn, alsof hij zijn hart voelde breken. Hij voelde het exploderen, barsten, zoals het hare was gebarsten, en hij keek naar beneden, half verwachtend zijn eigen bloed in zijn schoot te zien lopen.
Hij perste zijn ogen dicht, drukte zijn vuist harder tegen zijn borst. Een hoog gejammer vulde zijn oren, als een rechte streep op een ziekenhuismonitor. Hij ging maar door en door en door, een lange, bloedrode lijn die doorliep tot in de eeuwigheid.
Hij huiverde en knipperde met zijn ogen, wetend dat er tijd voorbij was gegaan, maar niet hoeveel. Seconden? Een uur? Een eeuw?
Hij zag dat zijn computer in de sluimerstand was gegaan. Het scherm was nu leeg, de foto die dat jong van O’Malley hem had gestuurd, was verdwenen. Verdwenen, verdwenen, verdwenen. Yasmine was verdwenen. Alsof ze stilletjes zomaar de kamer uit was gegaan, terwijl hij had zitten dagdromen.
Hij ging in de leren stoel achter het mahoniehouten bureau in zijn bibliotheek zitten. Om hem heen was alles stil, en hij had het vreemde gevoel dat als hij naar de deur zou lopen en hem opendeed, de rest van het huis ook in rook was opgegaan en hij in een afgrond zou staren. Maar de stilte had ook een zwaarte en een structuur, alsof hij die als warme, vochtige handpalmen op zijn huid voelde drukken.
Ze is dood. Mijn liefste is dood.
‘Oké, Yaz,’ zei hij hardop in het lege vertrek. ‘Je hebt gelijk. Ik zal me er niet onder laten krijgen. Ik zal het oplossen. Ik zal…’
Wat zal je doen, Miles, idioot. Wat? Wat hij wilde doen, was haar terughalen. Hij wilde haar terúg. Als hij wilde, kon hij, op dit moment, de telefoon pakken en een villa aan het Comomeer kopen, een Maserati Granturismo S, een Van Gogh – alleen had hij al die dingen al, en meer. Oké, iets groters dan, iets wat zowel fantastisch als rampzalig kon zijn. Wat als hij zo’n run op de grootste bankinstellingen ter wereld zou beginnen dat de hele wereldeconomie zou instorten? Hij had de macht en het geld om dat te doen, als hij echt zou willen. Wat zijn hart maar begeerde, welke gril hij maar wilde bevredigen, hij kon zorgen dat het gebeurde.
Maar hij kon haar niet terugbrengen.
‘Jezus, Miles, wat een sentimenteel, pathetisch cliché. Verman je.’
Hij klemde zijn handen om de leuningen van zijn stoel en duwde zich moeizaam omhoog. Hij bleef even staan, zwaaiend, misselijk en met een licht gevoel in zijn hoofd. Dat vreemde, hoge gejammer klonk weer in zijn oren.
Hij schudde zijn hoofd. Hij had op het punt gestaan iets af te handelen – wat was het ook weer? Iets wat zich had voorgedaan vlak voor hij de e-mail van Yaz had geopend en die monsterlijke foto op zijn computerscherm was verschenen. Iets…
We maken je af.
De film, natuurlijk. Die verdomde film. O’Malleys zoon en de kleindochter van die oude vrouw, Zoe Dmitroff – die hadden de film. Ze moesten de film hebben omdat dat het enige in deze wereld was dat hem ten val zou kunnen brengen.
Oké, dus ze hebben de film. En wat gaan ze ermee doen?
Wat een verrekt stomme vraag. Ze gaven hem natuurlijk aan die hoeren van de media. De regering had een heleboel redenen om de film achter te houden, maar als Mike O’Malleys zoon slim genoeg was om hem te pakken te krijgen, dan was hij ook slim genoeg om dat te weten. En de media… voor hen zou het de moeder van alle verhalen zijn, het verhaal van het millennium, en ze zouden het de wereld in slingeren met de kracht van een waterstofbom van een megaton.
De paniek schoot met zo’n kracht door Miles heen dat hij ervan beefde. Hij boog zich voorover en zocht in de rotzooi op zijn bureau naar de universele afstandsbediening. Hij richtte hem op het olieverfschilderij boven de schoorsteenmantel – een Jackson Pollock, geen Van Gogh – en het schilderij en een deel van de houten wand schoven opzij waardoor er een digitale breedbeeld-tv zichtbaar werd.
Het gejammer klonk nu zo luid in zijn oren dat hij nauwelijks meer kon nadenken, en er flitste een scherpe scheut van pijn door zijn hoofd, midden tussen zijn ogen, zodat hij nog maar vaag zag. Hij haalde schurend en oppervlakkig adem toen hij de nieuwskanalen afzapte. Maar ze berichtten allemaal over de mooie, blonde studente aan de universiteit van Wisconsin die sinds een paar dagen werd vermist. Niets over de moord op Kennedy.
Hij liet de tv aanstaan, maar zette het geluid uit. Oké, dat was goed. Dat betekende dat hij nog tijd had. Zelfs als die jongen van O’Malley de film al aan iemand van de media had gegeven, zouden ze hem eerst moeten checken, nietwaar? Ze zouden er zeker van willen zijn dat het geen vervalsing was voor ze hem uitzonden, en dat gaf hem tijd.
Onbewust wreef hij over de stekende pijn in zijn voorhoofd, maar het gejammer was gelukkig opgehouden. Hij kon weer helder denken, alsof hij net een teug pure zuurstof had genomen, helder en koel en zo scherp als ijs.
Het enige echte bewijs dat hij iets van doen had met de dood van Jack Kennedy kwam aan het eind van de film, toen de camera op hem had ingezoomd op het moment dat hij het geweer van Mike O’Malley had overgenomen. Maar dat was het gezicht van een man van bijna vijftig jaar geleden, en wie wist in wat voor staat de film na al die tijd was? Natuurlijk, als het ooit tot een proces zou komen, zou hij een brigade van experts kunnen inhuren om te getuigen dat hij niet de man was die het geweer van de moordenaar had overgenomen.
‘Wie gelooft u, mij of uw ogen die u bedriegen?’ zei hij tegen het pratende hoofd met de wezenloze blik die het televisiescherm vulde, maar zijn woorden kwamen eruit als gebrabbel.
Nou, ze konden de pest krijgen – hij had hen niet nodig. Hij had zoveel geld dat hij het merendeel tot confetti kon versnipperen en een optocht voor zichzelf kon organiseren op Fifth Avenue, en dan zou hij nog genoeg overhebben om de rest van zijn leven als een koning door te brengen. Hij kon een tropisch eiland kopen om zijn laatste dagen in een bad van warme zonneschijn en mooie meisjes in stringbikini’s te slijten, en dan zou hij, alleen omdat hij het kon, omdat het de duistere woede in zijn hart zou koelen, de gemeenste huurmoordenaar die hij kon vinden achter die jongen van O’Malley en de kleindochter van die armzalige, oude vrouw aan sturen. Zoe Dmitroff.
God, hij wilde ze zo graag dood hebben. Hij wilde ze dood hebben op de manier waarop Yasmine dood was, en hij zou tegen de kerel die hij inhuurde zeggen dat ze een langzame, pijnlijke dood moesten sterven, en hij zou het ook op video laten opnemen, ja, en elke avond voor hij naar bed ging, zou hij die tape weer bekijken, hij zou ze telkens weer zien sterven, en dan zou hij aan Yasmine denken en glimlachen…
Plotseling voelde het alsof zijn hoofd werd vastgegrepen door een grote bankschroef die het in elkaar perste, strakker en strakker. Hij probeerde zijn hand uit te steken om niet te vallen, maar hij kon zijn arm niet optillen. Hij wilde een stap zetten, maar maakte een slinger en sloeg met een klap tegen zijn bureau waar hij iets vanaf stootte. Hij hoorde het met een doffe bons op het dikke tapijt vallen, maar kon het niet zien. Het was alsof er een wit gazen verband voor zijn ogen zat, en hij wilde het wegtrekken, maar kon nog steeds zijn arm niet optillen.
Zijn benen begaven het en hij viel voorover en klapte met zijn hoofd tegen de hoek van zijn bureau toen hij op de grond viel. Hij probeerde weer op te staan, maar er drukte een rotsblok boven op hem. En de pijn was zo fel en scherp dat het voelde alsof zijn schedel werd opengesneden met een mes. Had Jack Kennedy dit soort pijn gevoeld toen de kogel zijn hoofd openreet?
Miles knipperde met zijn ogen en het witte verbandgaas viel weg. Even dacht hij dat hij zijn zoon zag, bij de schoorsteenmantel, maar dit keer lag er geen haat in Jonathans ogen. De ogen van de jongen waren nat van de tranen en Miles wilde tegen hem zeggen dat hij niet zo moest janken, dat hij een man moest zijn, maar zijn tong wilde geen dienst doen. Niets deed het meer zoals het moest. Zelfs zijn hart voelde gebroken aan, en was dat niet om te gillen?
Toen was zijn zoon plotseling verdwenen en waar zijn hart had gezeten, voelde Miles nu een gapend gat, een reusachtige, zuigende afgrond van begeerte. Ik wil, dacht hij. Ik wil, ik wil. Ik wil haar terug, ik wil alles terug, elke dag, ieder moment van liefde en blijdschap en verdriet en ellende – ik wil het allemaal terug.