12
San Francisco, Californië, terug in het heden
Zoe Dmitroff keek uit het raam van haar advocatenfirma aan Mission Street of ze de Impala zag. De auto, kotsbruin met een gedeukte voorbumper, reed nu al meer dan een uur rondjes, en iedere keer dat hij haar deur passeerde, remde hij af. Het was te mistig en regenachtig om het gezicht van de man achter het stuur te kunnen ontwaren, maar ze wist wie hij was. Manuel Moreno.
Ze wist ook wat hij wilde. Hij wilde zijn vrouw. Zijn obsessie. Zijn boksbal.
‘Nou, die tijd is voorbij, makker,’ zei Zoe hardop, waardoor ze zich een beetje belachelijk voelde, maar ze kreeg dan ook de zenuwen van die rondrijdende Impala. Intussen zou de onherkenbare, witte SUV met Inez Moreno en haar drie maanden oude dochter erin al een heel eind op weg zijn naar een blijf-van-mijn-lijfhuis in een andere staat. Iets waar Manuel pas over zo’n uur of vijf achter zou komen, als zijn vrouw niet terugkwam van haar dienst als verpleegster in San Francisco General. En toch was hij hier, en dat was meer dan genoeg om nerveus van te worden.
‘Het lijkt wel of hij in mijn hoofd kan kruipen. Ik hoef alleen maar te dénken dat ik bij hem weg wil of hij weet het al,’ had Inez een keer tegen haar gezegd. ‘Hij weet het gewoon.’
Buiten hoorde ze het gegier van banden. Zoe schrok, maar ontspande zich weer toen ze de auto die langs haar raam schoot en een golf van water opspoot goed opnam. Niet de Impala.
Meestal was het een drukte van belang in haar buurt, waar veel latino’s woonden, maar op deze natte, kille februarimiddag waren er maar weinig mensen op de been. Paco G., die in een stalletje op de hoek namaakleren handtassen verkocht, was al aan het inpakken. Zelfs Tía Juanita, die meestal in het steegje achter de bodega naast het kantoor woonde, had het opgegeven de vuilnisbakken door te spitten op blikjes en flessen en was op zoek gegaan naar onderdak.
Bij het stoplicht trok een stadsbus op, met zwiepende ruitenwissers en een wolk van uitlaatgas. Zoe strekte haar hals om de hele straat door te kunnen kijken. Nog steeds geen Impala. Misschien had hij het ook opgegeven.
Behalve dat mannen als Manuel Moreno het nooit opgaven.
Ze liep weg van het raam en ruimde de dossiers die ze had zitten bestuderen van haar bureau. Toen ze klaar was, trok ze haar zwartleren jack aan en zwaaide de enorme Tumi-tas over haar schouder, de tas die ze zowel gebruikte voor zakelijke als privéspullen. Ze deed de lichten uit en liep naar de deur.
Zoe’s kantoor bevond zich in een victoriaans bedrijvenpand, dat ingeklemd lag tussen de bodega en een T-shirtwinkel. Ze kwam net naar buiten toen de Impala de hoek om schoot. Hij reed bijna een fietskoerier omver en stopte met gierende banden bij de brandkraan.
Manuel Moreno gooide het portier open en stapte uit. Hij was een slungelige man met een onverzorgd baardje en kleine, smalle ogen. ‘Waar is Inez?’ schreeuwde hij, terwijl hij recht op haar afliep en vlak voor haar bleef staan. ‘Waar is mijn vrouw?’
‘Ik weet niet waar ze is,’ zei Zoe, en dat was niet gelogen. Zo had ze zelf het systeem opgezet, omdat een rechtbank je niet kon dwingen te vertellen wat je niet wist.
Manuel vertrok smalend zijn mond, en hij boog zich nog dichter naar haar toe, zo dicht dat ze de haartjes op zijn smalle kin had kunnen tellen. ‘Inez is een angsthaas. Ze zou zoiets nooit uit zichzelf doen. Jij weet wat ze van plan is, dame, en voor ik met jou klaar ben, zal je me nog smeken om het te mogen vertellen.’
Uit haar ooghoek zag Zoe een zilveren Ford Taurus stoppen, het soort auto dat in deze buurt zo overduidelijk met la policía geassocieerd werd dat het er net zo goed met grote letters op had kunnen staan. Hij parkeerde naast de Impala en twee agenten in burger. Een man en een Aziatische vrouw stapten uit.
Zoe kende de man, inspecteur Sean Mackey van Moordzaken, en hij had haar nog nooit iets anders dan slecht nieuws gebracht. Maar op dit moment had ze hem wel kunnen omhelzen.
‘Misschien moet je even dimmen,’ zei ze tegen Manuel. ‘Want er staat een grote, gemene agent achter je.’
De man snoof verachtelijk. ‘Ja, vast. Hou je me echt voor zo’n stommeling?’
‘Tja, nu je het toch vraagt…’
Inspecteur Mackey gaf met zijn grote, vlakke hand een dreun op de motorkap van de Impala. Moreno draaide zich bliksemsnel om en struikelde bijna over zijn eigen voeten.
‘Hé, wat krijgen…’
‘Pas maar op je tellen, makker,’ zei Mackey. ‘Die dame heeft een zwarte band in taekwondo. Ze kan je zo’n pak op je donder geven dat je een week lang bloed pist.’
‘Ze kan mijn kont likken, dat kan ze.’
Mackey kwam dreigend voor Moreno staan. Maar zijn stem klonk zo zacht en zoet als slagroom. ‘Ik zou maar liever naar huis gaan. Lekker lang onder de douche gaan staan, en daarna een biertje nemen om tot rust te komen.’
Moreno balde zijn handen tot vuisten, maar hij liep langs Mackey heen naar zijn auto. Hij rukte de deur open, stapte in en gaf een flinke dot gas. Daarna stak hij zijn vinger door het raam in de richting van Zoe. ‘Zeg maar tegen Inez dat ze nog niet van me af is. Bij lange na niet.’
‘Wie die Inez ook is,’ zei de vrouwelijke agent toen ze de Impala in het verkeer zagen verdwijnen, ‘ze kan beter niet te dicht in de buurt van die kerel komen. Tenminste niet voor hij een beetje bedaard is.’
Zoe gaf geen antwoord. Soms had de politie begrip voor haar zaken. Soms niet.
‘Gaat het, Zoe?’ vroeg Mackey.
‘Prima, Mack. Maar het was prettig dat jullie net langskwamen.’
‘Kom nou, je had hem wel aangekund.’
Zoe haalde haar schouders op. ‘Misschien. Hij was helemaal opgefokt.’ Ze stak haar hand uit naar de vrouwelijke agent. ‘Ik ben Zoe Dmitroff.’
‘Wendy Lee,’ zei de vrouw, en haar ogen glansden vrolijk en nieuwsgierig. ‘Mack vertelde me net over je, onderweg hierheen.’
‘Werkelijk?’ Zoe keek naar Mackey, maar hij wendde zijn blik af. Ze vroeg zich af wat hij over haar had gezegd. Hij was een knappe man, met brede kaken en een gespierd lijf, en er was altijd een zekere aantrekkingskracht tussen hen geweest. Maar het zou nooit tot iets leiden, want hij kon zich simpelweg niet heen zetten over wat haar moeder voor de kost deed.
‘En ik heb die reportage gezien die Channel 4-nieuws een paar dagen geleden over je uitzond,’ zei Wendy Lee. ‘Over hoe je een ondergronds netwerk hebt opgezet om vrouwen en kinderen te helpen ontsnappen aan de klootzakken in hun leven.’
‘Soms helpt ze hen om te vluchten,’ zei Mack, met iets scherps in zijn stem. Hij was het ook niet altijd eens met wat zij voor de kost deed. ‘Soms schieten ze een geweer leeg in die klootzakken of slaan ze hun hoofd in met een bijl, en dan probeert zij ze vrij te pleiten van moord.’
‘Soms,’ zei Zoe, ‘lijkt een bijl nog het laatste redmiddel als het systeem faalt.’
‘En wie beslist of ze te ver zijn gegaan? Wie beslist wanneer moord het… Hoe zei je dat? O ja… het laatste redmiddel is?’
Wendy Lee grijnsde naar haar partner. ‘Ik geloof dat de verslaggever daar ook iets over zei, Mack. Maar hij stelde dat Ms. Dmitroff zich niet alleen specialiseert in het mishandelde-vrouwensyndroom als verdediging, maar ook pro bono werkt om die arme vrouwen vrij te krijgen die al vastzitten wegens moord op hun aanranders in vroegere, minder verlichte tijden.’
Mackey snoof. ‘Zo zie je maar.’
‘Om maar met de deur in huis te vallen,’ zei Zoe, ‘wat bracht jullie trouwens hier?’
Mack stak zijn hand in zijn zak en haalde er een handvol foto’s uit. ‘Ken je deze vrouw?’
Zoe was strafpleiter; ze had al eerder foto’s van een plaats delict gezien. En Mackey had haar alleen een foto van een gezicht gegeven, dus er was geen letsel te zien, alleen wat bloed rondom de ingevallen mond van een oude vrouw. Maar iets aan haar, iets kwetsbaars in die ondoorzichtige, starende ogen, raakte Zoe recht in haar hart. Ze wist – zonder dat ze zich ervan bewust was hoe – dat deze arme, oude vrouw alleen en in angst gestorven was.
‘Nee, ik geloof niet dat ik haar ken. Zou dat moeten? Wat is er met haar gebeurd?’
‘Ze is een dakloze die gisteravond laat is doodgestoken in het Golden Gate Park. Op de Kennedy Drive bij de Oranjerie. Het moordwapen stak nog in haar – een vreemd soort mes dat ik nog nooit heb gezien. Een man en zijn vriend reden wat rond in zijn nieuwe Jaguar toen ze de moordenaar op heterdaad betrapten. Letterlijk. Ze stierf voor de ambulance er was, en ik weet dat dat moeilijk te verteren moet zijn, maar nu gaat hij tekeer tegen de media over arme, oude, dakloze vrouwen die in de straten van deze stad worden neergestoken. Justitie is in alle staten.’
Zoe keek weer naar de foto, aangetrokken door die dode, starende ogen, en ze werd bijna overweldigd door verdriet en wanhoop. Het sloeg nergens op. Ze kende die vrouw niet, maar het voelde alsof ze haar hóórde te kennen. Het waren haar ogen. Iets in die ogen…
‘Weet je…’ Zoe’s stem haperde en ze moest opnieuw beginnen. ‘Weet je al wie ze is?’
‘Niet precies,’ zei Mackey. ‘We hebben iedereen in het park ondervraagd en een transseksuele hoer die Buttercup heet en op de Panhandle tippelt gevonden, en die beweert dat ze allebei deel uitmaakten van een kolonie die in het bos achter de Oranjerie kampeert. Hij… zij… zei dat de oude vrouw Rosie en nog wat heette.’
Zoe rukte zich los van de ogen op de foto. Ze keek op en zag dat Mackey haar onderzoekend opnam, bezorgd, maar ook met de waakzaamheid van een politieman.
‘Het spijt me, Mack, maar ik ken haar echt niet. Waarom dacht je van wel?’
Hij zocht weer in zijn zak en nu haalde hij er een doorzichtig plastic bewijszakje uit. ‘De lijkschouwer vond dit helemaal achter in haar keel. Alsof ze het probeerde door te slikken om te voorkomen dat de moordenaar het te pakken zou krijgen. Ze had er flink op gekauwd, maar die jongens in het lab kunnen tegenwoordig wonderen verrichten.’
In het zakje zat een gescheurd stukje papier waarop met potlood iets geschreven stond. Het schrift was met behulp van chemicaliën leesbaarder gemaakt en toch was maar een deel ervan nog te ontcijferen. Maar Zoe kon er genoeg van lezen en er ging een huivering door haar heen.
‘Dat is mijn huisadres. Niet mijn kantoor. Mijn huis.’
Ze keek naar Mackey, die een politieblik uitwisselde met Lee en daarna zijn keel schraapte. ‘Heb je ooit gehoord van iets wat het bottenaltaar wordt genoemd?’
‘Nee, maar het klinkt vreemd. Wat is het?’
Hij gaf geen antwoord, wat typisch iets was voor een agent. In plaats daarvan haalde hij een ander plastic zakje tevoorschijn en gaf het haar. ‘Deze foto zat in de jaszak van de oude vrouw. We nemen aan dat hij eind jaren vijftig is gemaakt, aan de kleren en de kapsels te zien. Is een van de twee mensen je bekend?’
Zoe bekeek de foto en voelde haar mond droog worden. Het kon niet waar zijn, het kon simpelweg niet waar zijn.
Het was een oud, zwart-wit kiekje van een knappe, blonde vrouw van in de twintig die haar arm om de schouders van een klein meisje van een jaar of zes had geslagen. Het kleine meisje had vlechtjes, droeg het uniform van een parochieschool en glimlachte breed voor de camera. Ze stonden voor de ingang van de 20th Century Fox-studio’s. Zoe wist dat het de 20th Century Fox-studio’s waren omdat haar moeder dezelfde foto had, of liever een vergroting, in een sierlijk, zilveren lijstje op het bureau in haar bibliotheek.
‘Maar ik snap niet… Het slaat nergens op. Hoe kwam ze hieraan?’
‘Dus je hebt hem eerder gezien?’ vroeg Mack. ‘Of de mensen. Heb je die eerder gezien?’
Maar Zoe hoorde hem niet echt. Ze staarde naar de omgekrulde hoekjes van de foto, naar hoe verbleekt hij na al die jaren was. Er was ooit iets op gemorst – koffie? bloed? – en dat had een vlek achtergelaten op de lucht boven het studiologo. Maar een oude, dakloze vrouw die was vermoord, had ermee geleefd, had ervan gehouden, had hem niet zorgvuldig in een zilveren lijst kunnen stoppen.
Het begon weer te regenen, dikke druppels die op het plastic zakje spatten, toen Wendy over Zoe’s schouder mee kwam kijken. ‘Ons slachtoffer had een hard leven en het is lang geleden dat deze foto is gemaakt, maar de lijkschouwer denkt dat het dezelfde vrouw is. Ze laten er nog een foto-analyseprogramma op los om een definitiever antwoord te krijgen.’
‘Maar ze kunnen niet dezelfde zijn,’ zei Zoe. ‘De vrouw op deze foto is mijn grootmoeder. En ze heette niet Rosie. Ze heette Katya. Katya Orlova. Alleen is ze al bijna vijftig jaar dood.’