53

Norilsk, Siberië, een week later

Zoe keek hoe er weer een minuut versprong op de grote, rode, digitale klok boven op het hoofdgebouw van Norilsk Nikkel: 12:19.

‘Onze geheimzinnige vrouw is te laat, Ry. Weet je zeker dat we hier moeten zijn? Want ik zie verder niemand staan te kleumen behalve wij.’

Ry keek haar alleen aan en gebaarde met zijn in een Polartec-want gestoken hand naar het beeldhouwwerk in de hoek van het gebouw – een grote, bronzen man, gespierd en met ontbloot bovenlijf en een doelbewuste uitdrukking op zijn gezicht, die een soort schop hanteerde. Onderaan waren de woorden DE BOUWERS VAN NORILSK uitgebeiteld.

‘Ja, ik weet het,’ zei Zoe. ‘Er kunnen geen twee monumenten voor de bouwers van Norilsk zijn. Alleen…’ Ze trok haar schouders op toen een koude windvlaag golven ijskristallen over de brede, bijna verlaten straat blies. Ze wilde het opgeven en teruggaan naar het hotel. Ze wilde het warm hebben.

De geheimzinnige vrouw was geheimzinnig omdat ze niets van haar af wisten, zelfs niet haar naam. Ze had gisteravond laat naar hun kamer gebeld en twee zinnen uitgesproken: ‘Ik kan jullie naar het meer brengen dat jullie zoeken. Kom morgen om twaalf uur naar het monument van de bouwers op Leninskiy Prospekt.’ Daarna hing ze op voor Zoe zelfs maar de kans had gekregen om adem te halen.

Het was allemaal erg onwerkelijk, maar dat verwachtte Zoe dan ook van deze vreemde, bevroren plek bijna driehonderd kilometer boven de poolcirkel. Norilsk was een gesloten stad en daar werd strikt de hand aan gehouden. Niemand, zelfs geen Russen, laat staan buitenlanders, mocht hier komen zonder een officiële uitnodiging en een speciale volmacht van de veiligheidsdienst FSB.

Het kostte wat tijd en een heleboel geld, en zelfs Ry wist niet hoe Sasja het voor elkaar had gekregen, maar hij wist hun eindelijk de benodigde papieren te bezorgen. Maar ze hadden nog een angstig halfuurtje doorgemaakt toen de politie bij aankomst het vliegtuig binnen was gekomen, hun paspoorten had geconfisqueerd en hen had meegenomen om ondervraagd te worden. Ze deden zich voor als potentiële investeerders van een mijnbouwbedrijf in Montana, en Zoe liet Ry het woord doen omdat ze absoluut niets van nikkel af wist.

Daarna volgde een busrit van twee uur naar de stad in het halfduister, aangezien de zon zelfs midden op de dag amper boven de horizon uit kwam. Ze reden langs boomskeletten met zwarte, kale stammen en fabrieken en smeltovens die zwarte, stinkende rook de lucht in spuwden. Langs olieachtige poelen stilstaand water dat zo giftig was dat ze zelfs bij die ijzige temperatuur niet bevroren. Het was ongelooflijk om te bedenken dat deze uitgestrekte, vervuilde stad met 200.000 inwoners, vol reusachtige, in Sovjetstijl gebouwde woonblokken, haar leven was begonnen als een interneringskamp in de ijzige steppen, en dat haar overgrootmoeder Lena hiervandaan kwam.

Hier liggen mijn wortels, dacht Zoe met een rilling die maar ten dele door de kou kwam. Het was zo’n harde, bevroren, lelijke plek.

Nadat ze een kamer hadden genomen in het enige fatsoenlijke hotel, hadden ze een hele dag topografische kaarten en satellietfoto’s zitten bestuderen in het gemeentehuis van Norilsk. Er waren honderden meren op het schiereiland Taimyr, maar niet één dat ook maar in de verste verte de vorm van een laars had. Daarna hadden ze vier dagen lang over de met ijs bedekte straten gelopen, waren winkels, restaurants, nachtclubs, zelfs een paar bowlingcentra, binnengegaan om iedereen die maar wilde luisteren te vragen hoe ze bij het meer met de waterval moesten komen.

Niets, nul komma nul, nada, noppes. Tot dat telefoontje gisteravond.

Zoe dacht aan hoe Boris, de man van de griffioenwinkel, haar overgrootmoeder Lena in een noedelwinkel in Hongkong had gezien en meteen had geweten dat zij een Hoeder was omdat ze het gezicht had van de Dame op het icoon. Was dat weer gebeurd, met haarzelf en de geheimzinnige vrouw? Er moesten vast nog magische mensen wonen in deze streek. Was de geheimzinnige vrouw er een van?

Zoe stampte met haar voeten om te voorkomen dat ze bevroren stompjes zouden worden. Deze straat, Leninskiy Prospekt, was de voornaamste doorgangsweg en goed genoeg verlicht om te zien dat hij totaal verlaten was. De gebouwen waren tenminste nog in een vrolijk, hoewel nogal schreeuwerig oranje en geel geschilderd, in tegenstelling tot de rest van de stad die geheel uit vage tinten grijs en bruin bestond.

Ze keek weer op het gebouw van Norilsk Nikkel hoe laat het was: 12:24. Bijna een halfuur te laat. De vrouw kwam niet.

Zoe stampte weer met haar voeten en sloeg haar in wanten gestoken handen tegen elkaar. Ze keek op en las voor de zoveelste keer de inscriptie onder aan het beeldhouwwerk, en ze moest een luide zucht hebben geslaakt, want Ry zei: ‘Geduld. Ze komt wel.’

‘Ik bedacht net dat die “bouwer”, wie hij ook geweest mag zijn, niets gebouwd kan hebben in Norilsk. Zelfs met die spieren van hem kun je hier niet rondparaderen zonder hemd aan. Dan ben je binnen vijf seconden een ijslolly… Hé, kijk, Ry, die auto gaat langzamer rijden. Alstublieft, god, laat het haar zijn.’

Een zilverkleurige auto met een kapotte rechterrichtingaanwijzer stopte een half blok verderop, maar de persoon die uitstapte, was zo dik ingepakt tegen de kou dat Zoe niet kon zien of het een man of een vrouw was. Hij of zij pakte een groot en kennelijk zwaar attachékoffertje uit de auto en liep daarmee naar de dichtstbijzijnde bank.

Zoe zuchtte weer en keek omhoog naar de klok, maar de tijd was overgegaan op de temperatuur. Min 39 graden. Dat heeft iemand verzonnen, dacht ze. Als dat echt was, zouden we dood zijn en…

‘Daar komt ze,’ zei Ry.

Zoe volgde zijn uitgestoken want naar een kleine, tengere vrouw, met een zwarte bontmuts op en in een enkellange, zwarte jas, die uit een stadsbus stapte. Ze liep recht op hen af, zelfverzekerd en met doelbewuste passen. De lange, witte, wollen sjaal die ze om haar hals had, bedekte een deel van haar gezicht, maar toen ze dichterbij kwam, zag Zoe tot haar verrassing dat ze jong was, nauwelijks ouder dan een tiener.

Ze bleef stilstaan voor Zoe en staarde haar aan, terwijl ze de dikke sjaal losser maakte. Zoe zag een bleek gezicht met een doorschijnende huid en fijne trekken. Haar ogen waren grijs en stonden nieuwsgierig.

Ze zei in het Russisch: ‘Sorry dat ik te laat ben. De bussen begeven het altijd met dit weer. Mijn oudoom Fodor zag jullie twee dagen geleden. Hij had jullie met Ilja de bakker horen praten in haar winkel. Jullie zeiden dat jullie uit Amerika kwamen en vroegen naar het meer met de waterval. En hij zei dat jij het evenbeeld was van de oude foto die we van Lena Orlova hebben, de laatste Hoeder. Tenminste, dat dachten we…’ Haar stem stierf weg, terwijl ze Zoe aandachtig stond op te nemen.

‘Lena Orlova was mijn overgrootmoeder.’

Het meisje knikte met glinsterende ogen. ‘De meeste mensen denken dat Lena de laatste Hoeder was omdat ze vermoord werd voor ze haar kennis kon doorgeven en een nieuwe Hoeder kon zalven. Ze was verpleegster in het interneringskamp hier, en ze werd gedood door de bewakers toen ze de arme zek die haar minnaar was, hielp vluchten. Maar er zijn altijd een paar koppige mensen geweest die de geruchten dat ze ontsnapt was geloofden, want dat verhaal was eigenlijk zo mooi dat het wel waar moest zijn. En hier ben je, het levende bewijs. Ben jij nu de Hoeder?’

‘Ja. Mijn grootmoeder Katya, Lena’s dochter, zij… heeft me gezalfd.’

‘Goed. Zo hoort het ook.’ Het meisje draaide zich abrupt om en keek naar het monument van de bouwers. ‘Ik hoop dat je niet denkt dat dit Sovjetsymbool ook maar enigszins lijkt op de mannen die Norilsk hebben gebouwd.’

Zoe zou met haar ogen hebben geknipperd over deze plotselinge verandering van onderwerp, maar ze was bang dat haar oogleden dan zouden dichtvriezen. ‘Niet echt. Ik bedoel, wie zou hier aan het werk gaan zonder zelfs maar een hemd te dragen?’

‘Het is niet zozeer de schaarse kleding als de overvloed aan robuust vlees. De mannen die Norilsk bouwden, waren gevangenen, die maar net genoeg te eten kregen om in leven te blijven en te kunnen werken, en ze bleven doorwerken tot ze alleen nog uit botten bestonden. Als ze stierven, werden ze bij elkaar begraven in massagraven, en tot aan de dag van vandaag komen hun botten elk jaar terug om ons te kwellen. In juni, als de winter voorbij is, komen ze door de smeltende sneeuw in de grond omhoog, alleen doet iedereen net of hij ze niet ziet.’

‘Maar jij niet,’ zei Zoe.

Het meisje lachte naar haar. ‘Nee. Want daarmee zou ik alles ontkennen, nietwaar?’ Ze trok haar wollen sjaal weer voor haar gezicht. ‘Kom mee, weg uit deze kou, dan kunnen we praten.’

 

Ze bracht hen naar een klein, heerlijk warm restaurant met twee knorrige obers en een tiental lage, lelijke formicatafeltjes. Ze bestelden allemaal een kopje zoete, zwarte, Russische thee van het soort waar je tanden van wegrotten.

‘Ik heet Svetlana,’ zei het meisje, ‘maar vertel me je naam niet als hij anders is dan die op je officiële documenten. Ik noem je gewoon nicht, want als jij Lena Orlova’s achterkleindochter bent, dan zijn we ook een soort nichtjes, in de zoveelste graad. Oudoom Fodor zegt dat ik de aandacht op me vestig door met je te gaan praten, maar ik moest je met eigen ogen zien. En je helpen, als ik kan, want zoals ik tegen oudoom Fodor zei: het is de plicht van de toapotror om de Hoeder zo veel mogelijk te helpen.’

‘Ik ben je erg dankbaar,’ zei Zoe. ‘In ons gesprek gisteravond zei je dat je ons naar het meer waar we naar op zoek zijn kunt brengen?’

Svetlana knikte plechtig. ‘Ik kan je erheen brengen, maar alleen tot aan de waterval. Daarna sta je er alleen voor. Jij bent de Hoeder, en alleen de Hoeder mag bij het bottenaltaar komen. Ik zou trouwens liever al mijn tanden en kiezen laten trekken dan die grot binnengaan. Onze mensen wilden geen van allen dat ik naar je toe ging. Ze zijn bang dat je het altaar zult vernietigen of de geheimen zult verraden, omdat je niet echt een van ons bent. Al stam je wel af van toapotrorbloed.’

‘Ze hebben het mis. Ik ben wel een van jullie. Ik heb een heel lange weg afgelegd om te bewijzen dat ik een van jullie ben.’

‘Ja, je bent een doorzetter, anders zou je niet zo ver gekomen zijn, dat heb ik ook tegen oudoom Fodor gezegd. Er zijn niet veel magische mensen meer over, snap je, en degenen die zijn overgebleven, zijn meestal oud en moe en behoudend. Ze weten niet eens wat het verschil is tussen Grammy’s en Google.’ Svetlana zweeg even, haalde diep adem en liet haar stem dalen. ‘Ik zei tegen je dat je je naam niet moest zeggen, nicht, maar die is, samen met je gezicht, overal op internet te zien. Ze zeggen dat jullie terroristen zijn, maar ik weet dat dat gelogen is. Jullie worden achternagezeten, zoals vaak gebeurt met Hoeders, en ik zal alles doen wat ik kan om jullie te helpen. Maar ik denk dat we ook tot de Dame moeten bidden om je te beschermen.’

‘Daar ben ik erg dankbaar om, Svetlana, maar als het betekent dat je zelf gevaar loopt…’

Ze wuifde het weg. ‘Dat maakt niet uit, ik heb er genoeg van om me te verstoppen. Bovendien woon ik in Norilsk, waar de sneeuw vol gif zit en we onszelf vermoorden met iedere vervuilde ademteug die we nemen.’

Ze haalde haar schouders op en dronk de rest van haar thee op alsof het heerlijke nectar was in plaats van siroopachtig slijk. ‘De snelste manier om het meer om deze tijd van het jaar te bereiken is per sneeuwscooter. Mijn neef Mikhail, die slim genoeg is om geen vragen te stellen, heeft er een die we kunnen lenen.’

Ze zweeg even en keek Ry doordringend aan, en Zoe had de indruk dat ze helemaal niet blij met hem was. En Ry, die dat waarschijnlijk aanvoelde, had zijn mond gehouden.

‘Als ik hem niet zou vertrouwen,’ zei Zoe, ‘dan kan ik mezelf ook niet vertrouwen.’

‘Omdat je met hem naar bed gaat? Andere Hoeders hebben het geheim van het altaar samen met hun hart weggegeven. Dat is nooit goed afgelopen, als we de verhalen mogen geloven.’

‘Misschien omdat de enige verhalen die de ronde doen, die met een slechte afloop zijn. Dat waren de verhalen waarin de Hoeders verliefd werden op ellendige klootzakken, die ze nooit hadden moeten vertrouwen. Maar wie zegt dat er geen Hoeders zijn geweest die vertrouwen stelden in goede mannen, mannen die hen onder geen enkele omstandigheid zouden verraden. Daar zou je nooit over horen, omdat er niets te vertellen valt en… En ik weet dat ik daar gelijk in heb, en het klopt ook.’

Het meisje verraste Zoe doordat ze in lachen uitbarstte. ‘Wat moet ik tegen die logica inbrengen? Behalve zeggen dat jij de Hoeder bent en dus toch doet wat je wilt.’ Svetlana keek Ry nogmaals aan. ‘Hij is groot en sterk – dat moet ik hem nageven.’

Er was een bleke ober verschenen om Svetlana’s lege kopje weer te vullen. Ze hief het op en bracht een toost uit. ‘Het is smerig, ik weet het, maar drink het op. Je hebt de warmte nodig.’ Ze keek weer naar Ry, en nu glimlachte ze even tegen hem. ‘Een van Mikhails sneeuwscooters is voor twee personen, dus je mag hem meenemen als je wilt. Ze zijn verwarmd, trouwens, de stoelen van de sneeuwscooter. En er zijn ook handwarmers. Kun je je zo’n luxe voorstellen? Drink je kop nu maar leeg.’

De thee smaakte vies, en ze dronken alles op.