41
Dikke, verstikkende, witte rook walmde om hen heen. Ry’s ogen en keel stonden in brand; hij kon geen adem krijgen. Hij stikte bijna, maar toen besefte hij wat er aan de hand was. Geen brand. Traangas.
Zoe lag onder hem hoestend en kokhalzend met haar armen te zwaaien. Hij rolde van haar af op zijn knieën. Hij had zijn pistool nog steeds in zijn ene hand en met de andere greep hij haar arm om haar overeind te trekken. Hij zag haar mond opengaan om te schreeuwen of te gillen; toen snakte ze naar adem en trok zich van hem los. Op handen en voeten krabbelde ze naar de dichtstbijzijnde leunstoel en klauwde aan het tapijt eronder, alsof ze een gewond dier was dat zich trachtte te verstoppen in een hol.
Hij pakte haar enkel; zij trapte zich los. Hij greep hem opnieuw en probeerde haar vanonder de stoel vandaan te trekken. Hij schreeuwde haar naam, maar het kwam eruit als een hees gekras. Het voelde alsof zijn ogen gaten in zijn hoofd brandden en elke ademteug was alsof hij gemalen glas binnenkreeg.
Ik moet ons hier weg zien te krijgen, weg…
Ry nam aan dat hun aanvallers nog zo’n tien, hoogstens vijftien seconden zouden wachten, tot het traangas het maximum effect had bereikt, voor ze de bibliotheek binnen zouden vallen.
We moeten hier weg…
Hij haakte zijn vingers in de denimstof van Zoe’s spijkerbroek en gaf een harde ruk. Ze kwam snel overeind, hijgend en met gezwollen ogen waar de tranen uitstroomden. Toen zag hij de Glock in haar hand en eindelijk begreep hij het. Het pistool moest onder de stoel zijn gevlogen toen hij boven op haar sprong.
Hij greep haar bij de schouders en kraste: ‘Keuken.’
Ze knikte en rende halfblind naar de dubbele deuren die uitkwamen in de hal. Ry strompelde achter haar aan. Hij kon amper meer iets zien. Rauwe hoestbuien scheurden door zijn longen. Het voelde alsof hij zuur inademde.
Hij keek door de witte sluier van gas achterom naar de verbrijzelde ruit. Zijn gezwollen, benevelde ogen zagen een vreemd wezen oprijzen alsof het uit een zwarte lagune kwam – groot, een brede borst en met bolvormige ogen als van een vlieg, een slangachtige neus en een lange arm met een klauwende vinger die naar Ry’s hart wees.
Ry vuurde een half dozijn schoten af, op goed geluk omdat hij niets kon zien. Hij hoorde dat de kogels hout en glas raakten. Het wezen leek te verdwijnen in de rook. Was het getroffen of dook het weg om beschutting te zoeken?
Een seconde later doorboorde een regen van kogels de muur boven hun hoofd. Ry was niet getroffen, of tenminste niet zo erg dat hij niet kon schieten. Er suisden meer kogels voorbij, lager dit keer, die de bovenkant van de deur verbrijzelden. Stukken hout en gips vlogen door de lucht. De wolken gas leken te glinsteren van het lawaai.
Zoe had moeite met de klink. Ze draaide zich om en riep iets wat op ‘geblokkeerd’ leek. Hij trok haar weg en schopte de houten panelen tot brandhout met de stalen punten van zijn laarzen.
De sluier van traangas volgde hen tot in de hal. Ry liet Zoe een paar stappen voor hem lopen, terwijl hij hun aftocht dekte.
Bij een trap splitste de hal zich in twee kleine gangetjes. Ry voelde dat Zoe aarzelde en hij riep schor ‘Rechts’, net op het moment dat het wezen uit de zwarte lagune door de verbrijzelde deuren van de bibliotheek sprong, al schietend een koprol over de vloer maakte, maar nog steeds hoog mikte. Ry schoot terug, terwijl hij de hoek om rende en miste weer omdat hij niets kon zien.
Aan het einde van de lange gang was een klapdeur en Ry bad dat die naar de keuken voerde. Ze waren op ongeveer drie meter afstand toen hij plotseling, als door een vuistslag, openzwaaide en met een harde klap tegen de muur sloeg. Een grote man met een zwart kogelwerend vest aan, een gasmasker op en een uzi in zijn hand, vulde de deuropening.
Een seconde lang bleven ze alle drie stokstijf staan alsof het beeld was stilgezet. Toen zag Ry de loop van de uzi omhoogkomen, maar voor zijn door traangas benevelde en verwarde hersenen zijn lichaam konden opdragen om te reageren, had Zoe de man al midden tussen zijn grote, bolvormige ogen geschoten.
Het lichaam had de grond amper geraakt of Zoe sprong eroverheen en vuurde in de keuken salvo’s af waarbij glas en serviesgoed met een donderend geraas aan scherven vielen.
Ry zag vaag de deur die, zoals hij wist, naar de groentetuin achter voerde. Hij liep erheen en struikelde bijna over de benen van de huishoudster.
Haar keel was doorgesneden.
De koude, heldere februarilucht smaakte beter dan bier en voelde bijna even goed als seks. Ry’s keel was zo opgezwollen dat hij niet kon praten, dus tikte hij Zoe op haar schouder en wees de weg door de appelboomgaard naar het laantje dat langs de kerk liep. Hij liet haar vooropgaan, terwijl hij rugdekking gaf.
Ze liepen tussen oude tomatenstokken door en de dode pompoenbladeren knisperden onder hun laarzen. Binnen een paar seconden waren ze in de appelboomgaard en Ry zag door de bomen heen vaag het torentje van de kleine Servische kerk. Achter hem hoorde hij een deur dichtslaan waarna er nog wat schoten werden afgevuurd.
Ze kwamen tussen de bomen vandaan en stonden in de laan. Rennend staken ze de open ruimte van zo’n dertig meter voor de kerk en de muur van de begraafplaats over. Ry was het eerst bij de muur zodat hij Zoe eroverheen kon helpen, maar het ging haar makkelijk af en ze sprong er als een atlete op één hand steunend over.
Hij ging hijgend op zijn hurken zitten en leunde tegen de ruwe stenen van de muur. Zoe knielde naast hem. Ze hoestte slijm op en hief een vuist op naar haar ogen, maar hij greep haar pols en hield haar tegen. ‘Niet wrijven.’ Zijn eigen ogen waren opgezwollen tot spleetjes en stonden zo vol tranen dat hij niet meer kon knipperen. ‘Dat maakt het erger.’
De muur van het kerkhof was misschien een meter hoog en gebouwd van stenen die ze van het land hadden opgeraapt, en doordat hij in een bocht om de kerk liep, bood hij maximale dekking. Van achter de muur kon één man een heel leger in de appelboomgaard houden. Niet voor altijd, maar lang genoeg.
Ry keek eroverheen en zag een zwarte figuur tussen de appelbomen door rennen, en daarachter en meer naar links een kleinere figuur in een bruin jasje.
‘Twee. Nog steeds in de boomgaard,’ zei hij tegen Zoe. ‘Waarschijnlijk Yasmine Poole en een van die kerels uit Parijs.’
‘Die andere heb ik doodgeschoten,’ zei ze.
Hij grijnsde naar haar. ‘Mooi wel.’
Hij haalde de sleutels van de BMW uit zijn broekzak en stopte ze in haar hand. Hij wilde niet zeggen hoe weinig hij kon zien, omdat hij bang was dat ze hem dan niet in de steek zou willen laten. ‘Ga jij de auto halen terwijl ik…’
Er scheurde weer een hoestbui door zijn borst, maar Zoe knikte om duidelijk te maken dat ze hem begreep. Hij keek hoe ze gehurkt rennend het kerkhof overstak en tussen de grafzerken door zigzagde, terwijl de tas tegen haar heup bonkte.
Hij keek weer over de muur. Nog steeds zag hij bijna niets, maar hij hoefde niet precies te kunnen mikken om Zoe de tijd te geven die ze nodig had.
Hij dacht aan de man die de granaat had gegooid en daarna vanuit de tuin naar de bibliotheek was gerend. Die man had op hen geschoten, maar hij had hoog gemikt, een heel eind boven hun hoofd. En de andere man, die naar de keuken was gestuurd om hun aftocht af te snijden – die had even bij de deur staan aarzelen, lang genoeg voor Zoe om hem tussen zijn ogen te schieten. En dat betekende dat Yasmine Poole hen levend wilde hebben. Waarschijnlijk omdat ze het risico niet wilde lopen hen te vermoorden om er dan pas achter te komen dat ze de film niet meer bij zich hadden, dat ze hem ergens tussen dat appartement op het Île Saint-Louis en Boedapest hadden weggestopt.
Ry glimlachte in zichzelf omdat zij hém levend wilde hebben, en hij háár heel erg dood. Het zou niet voldoende zijn, nooit voldoende, maar haar vermoorden was het enige wat hij kon doen om Dom te wreken.
Hij haalde het bijna lege magazijn uit zijn Glock en stopte een nieuw in de kolf. Hij greep het pistool met beide handen vast en duwde zich toen zover omhoog dat hij zijn onderarmen op de muur kon laten steunen. Hij wachtte tot hij weer een flits van beweging zag, nog steeds tussen de bomen, maar nu dichterbij. Hij trok de trekker naar achteren en hield hem daar, achter elkaar vurend waardoor er stof en stenen opsprongen en het onkruid aan weerszijden van de laan aan flarden werd geschoten.
Toen hij stopte, leek het plotseling zo stil als in een rouwkamer. Er gingen misschien vijf seconden voorbij en toen kwamen er een paar schoten terug. Maar dat was alleen om hem eraan te herinneren dat zij ook wapens hadden.
Hij vuurde nogmaals, om ze in de boomgaard te houden. Hij nam aan dat het Zoe drie tot vier minuten zou kosten om de trap af te lopen en terug te komen met de auto, maar ze overtrof zijn verwachtingen want op dat moment hoorde hij het geloei van de motor.
Twee seconden later kwam de auto om de andere kant van de kerk tevoorschijn en Ry was al over de muur op het moment dat Zoe met gierende banden remde. Hij rukte de deur aan de passagierskant open en dook erin. Zoe gaf flink gas. De banden van de BMW draaiden door, vonden toen houvast en ze schoten zo snel naar voren dat Ry’s hoofd met een klap tegen de hoofdsteun sloeg.
Hij keek door de achterruit en zag vaag een figuur in het zwart de boomgaard uit rennen, op één knie vallen en vruchteloos op de uit het zicht verdwijnende banden van de BMW schieten.
De laan liep niet veel verder dood, bij het toegangshek van een herenhuis van grijs steen. Van links kwam een klein weggetje dat in de richting van de bergen liep en Zoe nam de haakse bocht zo snel dat de achterkant van de auto ging slingeren en het stuur in haar handen schokte.
Ry zat met zijn riem te knoeien, die hij maar niet vast kreeg omdat hij nog steeds nauwelijks kon zien. De weg waarover ze reden, was niet eens tweebaans, een achterafweggetje dat al tientallen jaren niet meer geplaveid was. Bomen zoefden voorbij, maar toen kwam er een open stuk en Ry zag de rivier ver onder hen liggen.
Zoe remde wat af om een haarspeldbocht te nemen en Ry hoorde een klotsend geluid en voelde toen iets over de vloer bij zijn voeten rollen.
O, wat zalig. Een flesje water.
Hij boog zich voorover, zocht op de tast, vond het. Het was bijna halfleeg, maar half was beter dan niets. Hij ging weer rechtop zitten, draaide de dop eraf, hield zijn hoofd achterover en goot het water in zijn ogen.
‘Ah, god,’ zei hij, toen hij de verzachtende koelte voelde.
Hij keek naar Zoe en kon haar al iets beter zien. Haar ogen waren opgezwollen en bloeddoorlopen, en de huid van haar gezicht en handen was rood, alsof ze verbrand was door de zon, maar het traangas leek haar niet zo erg aangetast te hebben als hem. Het vreemde was dat hij in zijn leven al in een heleboel hachelijke situaties verzeild was geraakt, maar er was nog nooit traangas bij gebruikt, en dat was maar goed ook, want de zenuwen van zijn hoornvlies en zijn slijmvliezen reageerden zo slecht op het traanmiddel dat hij er bijna door verblind was.
Hij deed zijn mond open om haar te zeggen dat hij zonder haar beslist niet zo ver gekomen was, toen hij het gegier van banden hoorde. Hij keek in de zijspiegel en zag een zwarte Mercedes die hen snel aan het inhalen was.
‘We hebben gezelschap,’ zei Ry, net toen een arm met aan het eind een uzi uit het raampje aan de passagierskant werd gestoken en het geluid van mitrailleurschoten de lucht verscheurde. Ry zag kogels in het asfalt achter hen slaan en voelde hoe er één het chassis van de BMW raakte.
Zoe reed al harder dan de weg toeliet, maar ze greep het stuur steviger vast en liet nog meer benzine in de brullende motor van de BMW lopen.
Ry zette zijn schouder schrap tegen de leuning van zijn stoel toen ze weer een scherpe bocht maakten. Ze gingen nog steeds omhoog en de weg voor hen was een en al kronkels en bochten. Er was geen vangrail, slechts een berm van een halve meter en daarna ging het op sommige plekken loodrecht naar beneden, naar rotsen en groepjes bomen en ver, ver onder hen de rivier.
Zoe nam op hoop van zegen blindelings een bocht met honderdtien kilometer per uur en plotseling werd de weg voor hen helemaal in beslag genomen door een reusachtige hooiwagen. Ry zette zich instinctief af met zijn handen op het dashboard en drukte met zijn rechtervoet de rem aan de passagierskant in, die er niet was.
Zoe ging niet eens langzamer rijden. Ze trok het stuur met een harde ruk naar links, en perste de BMW tussen de hooiwagen en een wirwar van bomen en rotsblokken door. Een daarvan raakte de zijspiegel die eraf viel en er schraapte iets langs de zijkant van de auto. Ry ving een glimp op van de chauffeur van de hooiwagen toen ze voorbijraasden – openvallende mond en opengesperde, witte ogen.
Ze moesten nogmaals blindelings de bocht door voor Zoe weer op hun eigen kant van de weg kon komen, en Ry bad dat er niet nog een tegemoetkomende auto zou opduiken. Hij keek ook weer even achterom, maar de weg was te bochtig – hij kon zelfs de hooiwagen niet meer zien, laat staan de Mercedes.
Plotseling ging Zoe zo hard op de rem staan dat Ry het gevoel had dat zijn hersenen tegen de zijkant van zijn schedel klapten. Hij draaide zich meteen om en zag de grote, zwarte Mercedes, die de weg voor hen blokkeerde.
Ze kwamen met gierende banden tot stilstand en gedurende twee seconden bleef het akelig stil; de stofwolk die ze hadden opgeworpen, daalde als fijne as op de motorkap van de BMW neer.
Toen zag Ry de loop van een uzi achter de kofferbak van de Mercedes omhoogkomen, en plotseling sloegen de kogels in het gescheurde asfalt rondom hen en ketsten ze af tegen hun voorbumper en grille. ‘Terug! Terug!’ schreeuwde hij, maar Zoe had de BMW al in zijn achteruit gezet.
Al achteruitrijdend gaf ze gas tot ze weer op snelheid was. Toen haalde ze haar voet van het gaspedaal en rukte hard aan het stuur. De auto draaide in de rondte, banden gierden en ze kwamen gevaarlijk dicht bij de ruige berghelling.
Nu, nu, nu, schreeuwde Ry in zijn hoofd, en toen zette ze de auto weer in zijn één, gaf gas en draaide het stuur terug.
Ze schoten naar voren en Ry keek over zijn schouder en zag het bruine jasje vanaf de andere kant van de Mercedes terugrennen en weer op de passagiersplaats springen.
‘Hoe kwamen ze in godsnaam plotseling vóór ons te staan?’ schreeuwde hij. ‘Er moet een afsteekroute zijn geweest die we niet hebben gezien.’
Ze reden nu de berg af, terug naar de stad, de enige kant die ze op konden, en veel te snel. Ze namen een bocht, reden over wat grind en begonnen als een gek te slippen. Zoe ging erin mee, maar het voelde alsof hun achterwielen in de lucht draaiden. Ze bleven naar opzij slippen, almaar dichter naar de rand van de weg, op de berm nu, en Ry zag bomen en rotsblokken en daarna niets anders dan de lucht en de zekere dood die hen te wachten stond.
Maar eindelijk kregen de banden houvast. Zoe trok het stuur naar rechts en de voorkant van de BMW draaide de weg op, waar hij hoorde te zijn, en alles was weer in orde met de wereld.
‘Jezus God,’ zei Ry.
Hij zag dat ze in de achteruitkijkspiegel keek, en ze zei op een vreemd kalme toon: ‘Ze zijn er weer.’ En toen zei ze: ‘Hou je vast.’
Ze vlogen door een aantal S-bochten. Zodra ze die achter zich hadden, haalde Zoe haar voet van het gaspedaal, draaide het stuur een kwartslag en trok tegelijkertijd de handrem hard aan. De BMW draaide met gierende banden om en wierp een wolk van stof op. Ze zette de handrem uit en gaf weer gas terwijl ze het stuur terugdraaide, en ze reden net de berg weer op toen de Mercedes naar beneden kwam en zo snel door de laatste bocht schoot dat hij een wijde slinger maakte en dicht bij de rand van de helling kwam.
Zoe nam de binnenbaan en op het moment dat ze naast de Mercedes waren, draaide ze het stuur naar rechts waardoor ze hem keihard ramde.
De klap klonk alsof er een leeg ijzeren vat van een dak werd gegooid. De achterkant van de Mercedes slipte langs hen heen, schoof stuurloos naar de kant van de weg en Ry zag een flits van rood haar door het raampje.
Eén ademloze seconde lang bleef de Mercedes zweven, met zijn achterkant nog op de weg en de voorkant in het niets hangend. Toen begon hij te vallen, bijna in slow motion, rondtollend over de berghelling met een gruwelijk kabaal van schurend metaal, brekend glas en menselijke kreten.