27
Ry negeerde het rode licht en schoot weg tussen een vrachtwagen met een lading stenen en een gele Mini Cooper. Remmen gierden achter hen, maar Zoe’s verschrikte blik was gefixeerd op het banketbakkersbusje dat de straat voor hen blokkeerde omdat het dubbel geparkeerd stond.
Twee mannen, die een bruiloftstaart van zeven verdiepingen droegen, liepen naar de open achterdeuren van het busje, en hun ogen gingen wijd open toen ze de pizzamotor op hen af zagen komen. Ze bleven abrupt staan en de taart zwaaide vervaarlijk. Ze deden twee stappen achteruit; de taart zwaaide nog vervaarlijker.
Ry wilde om hen heen rijden, over de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer, maar die was geblokkeerd door weer een toeristenbus die uitlaatgassen stond uit te braken. Dus nam hij gas terug en mikte op de rechterkant, de onmogelijk krappe ruimte tussen het banketbakkersbusje en de rij auto’s die langs de stoep stonden geparkeerd. Een ruimte die nu werd gevuld door de banketbakkers en hun taart.
Er klonken schoten, hard en dichtbij, als een streng voetzoekers, en het raampje van een geparkeerde Fiat explodeerde in een regen van glas.
De banketbakkers lieten de taart vallen en renden weg, en Ry ploegde er recht doorheen. Er kwam een regen van kleverige stukjes wit en zilveren glazuur op hun gezicht terecht. Ze schoten langs het busje, stootten de zijspiegel er bijna af en waren weer op het plein.
Langs de oostkant van de kerk werd een bloemenmarkt gehouden, die verlicht werd door flonkerende lampjes. Ze doken onder een laaghangend oranje afdak door en Zoe keek om. Een heleboel blauwe zwaailichten, maar geen BMW. Geen mannen met capuchons en geweren.
Ze reden om de achterkant van de kerk heen en botsten bijna boven op de Beamer. Ry week uit en ze maakten een heftige, slippende U-bocht, waarbij ze een stal vol in cellofaan verpakte boeketten ramden en een gieter meesleurden, die tussen de spaken van de motor bleef zitten. De gieter werkte als een rem, waardoor ze langzamer gingen rijden. Maar toen viel hij er weer af, en de motor schoot brullend vooruit – recht op een winkel af met een etalage vol luxe chocolaatjes en bonbons.
Op het laatste moment gaf Ry een ruk aan het stuur, en de motor reed het trottoir op, een gewelfde poort door en een winkelgalerij in. Straatlantaarns, cafétafeltjes en verschrikte gezichten zoefden in een waas aan hen voorbij, en toen kwamen ze weer uit in een nauw straatje met eenrichtingsverkeer.
Geen spoor van de zilveren BMW en Zoe kon weer ademhalen. Maar toen, ze kon het niet geloven, zag ze hem weer – de Beamer, die uit een zijstraatje vóór hen kwam scheuren.
Van schrik reed er een taxi tegen een lantaarn, en binnen luttele seconden was het nauwe straatje één grote chaos van bumper aan bumper staande auto’s, loeiende claxons en schreeuwende omstanders. Ry gaf een dot gas en mikte op de nauwe opening tussen de voorbumper van de Beamer en een groene kiosk die was volgeplakt met posters. De opening werd nog iets smaller, niet meer dan een meter. Zoe greep Ry stevig om zijn middel vast en voelde het zweet en de spanning door zijn kleren heen.
Negentig centimeter.
Vijfenzeventig.
Ze schoten er nog net doorheen en de Beamer reed met een klap tegen de kiosk. Metaal knarste, glas ging aan scherven, iemand schreeuwde en een autoalarm begon te gieren.
Ze sloegen slippend de hoek om en konden zich net in de aankomende golf van verkeer mengen, zo snel rijdend dat de kleine motor heen en weer slingerde als een slang.
De straat eindigde weer in een plein, dit keer vol bussen en taxi’s en een enorm bakstenen station dat nog uit de tijd stamde dat er gaslicht was. Ry baande zich een weg door het verkeer zonder acht te slaan op borden of zebrapaden, en scheurde langs het station tot ze de perrons konden zien. En daarachter minstens tien spoorlijnen die kriskras over een breed, open rangeerterrein liepen.
Ry draaide zijn hoofd om en ze zag zijn mond opengaan. Ze kon hem niet verstaan door het lawaai, maar ze dacht dat hij geroepen had: ‘Hou je vast!’
Zoe hield zich vast. Maar als ze geweten had wat hij zou gaan doen, was ze er misschien afgesprongen om de kant te kiezen van de slechteriken en de Franse politie, wier sirenes ze nu weer dichterbij hoorde komen.
Ze stuiterden over het trottoir en vlogen de lucht in, verder en verder, en Zoe schreeuwde terwijl ze over een wirwar van elektrische draden zeilden waarop je een olifant zou kunnen roosteren.
Ze kwamen zo hard neer dat ze het gevoel had dat haar tanden door haar schedeldak schoten, en er viel iets met een luid gekletter van de achterkant van de motor. Maar als door een wonder begaven de banden het niet.
Ry gaf gas en de motor hield op met sputteren, en ze stuiterden en slingerden over het web van rails en dwarsverbindingen, terwijl ze met schurende banden grind opspuugden. Zoe keek in de richting van de perrons en zag een helderwitte koplamp uit een van de donkere tunnels opduiken.
Dit keer werd haar schreeuw opgeslokt door het schrille waarschuwingsfluitje van een trein. Hij kwam aandenderen met een gebulder dat de lucht verscheurde. De hele wereld leek te schudden.
Ze sprongen over de laatste rails op het moment dat de trein met een felle windvlaag en weer een oorverdovend gefluit langsraasde.
Ry nam een kronkelige route door een doolhof van straatjes met eenrichtingsverkeer. Zoe had geen idee of hij wist waar hij naartoe ging en het kon haar ook niet schelen. Ze reden nu omhoog, en de met klinkers geplaveide straatjes kregen een bohemienachtige charme, maar ze zag het amper. Ze bleef zich omdraaien om te kijken of ze de zilveren Beamer zag.
Ze hoorde hem al voor ze hem zag – het geluid van zijn krachtige motor. Hij scheurde de hoek achter hen om en deze keer hield de man met de capuchon geen rekening met onschuldige omstanders door te proberen goed te mikken. Kogels sloegen in keien, verbrijzelden ruiten en reten een rij vuilnisbakken open.
‘Hoe krijgt ze het voor elkáár?’ riep Zoe. Het leek onmogelijk – na de winkelgalerij, de eenrichtingsverkeerstraatjes, het rangeerterrein – dat Yasmine Poole hun al zo snel weer had gevonden.
Ry gaf zoveel gas als hij kon en ze schoten vooruit, waardoor er enige afstand ontstond tussen hen en het semiautomatische wapen. En het was maar goed, bedacht Zoe, dat het moeilijker was dan het leek om een bewegend doel te raken vanuit een ander bewegend doel.
Ze denderden een kronkelige straat in en gebruikten de gebouwen als een soort schild. Maar de straat kwam uit op een pleintje met kale bomen en een paar kunstenaars die al aan het inpakken waren. Ze sjeesden langs kleurige restaurants en galerieën, en toen zag Zoe de witte koepel en torentjes van een enorme basiliek voor zich die zich aftekende tegen de hemel.
Het plein voor de grote, bronzen deuren van de basiliek was vol toeristen en Arabieren die op doeken uitgespreide namaak-handtassen verkochten. De motor scheurde langs valse Gucci en Chanel en de koplamp was recht op een lage, stenen balustrade gericht. Achter de balustrade strekten de daken en de glinsterende lichten van de stad zich kilometerslang onder hen uit.
Ver onder hen.
Kogels sloegen in de stenen reling voor hen en veroorzaakten een storm van stenen splintertjes.
Eén gruwelijk moment lang dacht Zoe dat Ry over de balustrade zou rijden om aan de punt van een grijs mansardedak geregen te worden. Toen zag ze de lange trap naar beneden, die verlicht werd door een serie lantaarnpalen.
Ze doken de trap af, bonkend, rammelend en kletterend, en er vielen nog meer onderdelen van de pizzamotor af. Ze kwamen aan het eind van de eerste trap, sloegen scherp naar rechts onder het geraamte van een kabelbaan door en begonnen aan de tweede, langere trap.
Ry schreeuwde: ‘Als ik nú zeg, moet je springen. Ik minder geen vaart, Zoe. Begrepen?’
Zoe knikte, zo bang dat ze niet in staat was om terug te schreeuwen.
Ze stuiterden langs een rij populieren toen Ry schreeuwde: ‘Nu!’ en ze sprongen. De motor scheurde zonder hen verder, sneller, alle kanten uit razend nu er niemand meer achter het stuur zat.
Door haar vaart kwam Zoe in een struik hulst terecht die over de zijkant van haar gezicht schraapte. Ze viel hard op haar linkerzij.
Ry dook plotseling uit het donker op en kwam naar haar toe. Hij greep haar hand, hees haar overeind en ze renden de treden af, het pad volgend dat de onbemande pizzamotor had genomen. Zoe kon hem nog horen brullen en kletteren, maar nu ver beneden hen. Ze hielden op met rennen, en gelukkig maar ook, want na de eeuwigheid waarin ze op dat ding had gezeten met zijn slechte schokdempers en harde zitting, had Zoe nauwelijks meer gevoel in haar benen.
Ry trok haar op een stenen bank en stak zijn hand uit naar haar tas. ‘Geef eens hier.’
Zoe klemde hem tegen haar borst. ‘Waarom?’
‘Vanmiddag in het café moet Yasmine Poole een volgapparaatje in je tas hebben gestopt toen je niet keek. Dat is de enige verklaring voor het feit dat ze ons voortdurend weer konden vinden.’
Zoe was de tas al aan het omkeren op de bank tussen hen in. Eerst de zak van robbenvel met het kostbare icoon, daarna de film, die zonder zijn blik helemaal in de knoop was geraakt. Daarna lippenstift en poeder, een haarborstel, eyeliner, een paar pennen, portemonnee, paspoort, sleutels een versteende PowerBar, zonnebril en zonnecrème, een klein doosje tampons, een handvol oude creditcardbonnen, mobieltje en palmtop, die het waarschijnlijk allebei niet meer deden… een verlopen coupon voor een gratis kopje Peet’s-Koffie, een busje traangas en een fluitje…
‘Jezus, de dingen die vrouwen allemaal…’
‘Niet zeggen.’
Een rood kanten slipje en bijpassende beha.
‘Mooi,’ zei Ry.
Zoe stopte het ondergoed snel in de halfopen rits van haar leren jack. ‘Af, hond,’ zei ze, en Ry lachte.
Ze was bij de bodem gekomen en keerde de tas ondersteboven. Er vielen kruimels en pluisjes en stof uit, maar geen volgapparaatje.
‘O, god, misschien heeft ze het ergens in mijn kleren gestopt.’ Ze sprong op en ging met haar handen door haar haar, over haar jasje en spijkerbroek, doorzocht haar zakken.
Toen zag Ry het zitten, tussen de stekels van haar haarborstel. Hij hield het omhoog – het had de omvang en de vorm en het griezelige uiterlijk van een wolfspin, en een klein rood lichtje dat knipperde als een boosaardig rood oog.
‘Dit is het allerlaatste snufje,’ zei hij. ‘Ik heb het zelfs nog nooit gezien, er alleen over gelezen. Ik geloofde haar eigenlijk niet, maar misschien zit Yasmine Poole echt bij de CIA. En in dat geval kunnen we het wel schudden.’
Zoe had verwacht dat Ry het apparaatje in de bosjes zou gooien of het zou verbrijzelen onder de hak van zijn laars, maar in plaats daarvan hield hij het in zijn grote vuist en sprong overeind. ‘Laten we gaan,’ zei hij, en begon de trap af te rennen.
Zoe deed haar spullen weer in haar tas en rende achter hem aan.
Onder aan de trap kwamen ze langs een vuilniswagen die stond te wachten tot het licht op groen sprong. Ry gooide het volgapparaatje achter in de bak.
Zoe zag de wagen om de hoek verdwijnen. ‘We hebben het leven van die man toch niet in gevaar gebracht, hè?’
Ry schudde zijn hoofd. ‘Zodra ze bij de wagen zijn, weten ze dat we ze te pakken hebben gehad.’
Ze namen een taxi in de tegenovergestelde richting. Zoe liet zich tegen de leuning van gebarsten, zwart leer vallen en sloot haar ogen. Zonet had ze zich gevoeld alsof er vijf kopjes dubbele espresso door haar bloedbaan stroomden, nu dacht ze dat ze zich nooit meer zou kunnen bewegen. Ry zou haar met een koevoet uit de taxi moeten wrikken als ze op hun bestemming kwamen.
En wat wás hun bestemming? Ze had Ry iets in het Frans horen zeggen tegen de chauffeur, waarschijnlijk een adres, hoewel het haar als koeterwaals in de oren klonk. Als ze had geweten dat ze ooit had moeten rennen voor haar leven door de straten van Parijs, had ze wel voor meer Frans op school gekozen in plaats van voor Spaans. Dan zou ze…
Ze schrok wakker van een schot.
Met een ruk ging ze overeind zitten en keek meteen rond of ze de zilveren Beamer zag, maar afgezien van een oude Citroën die voor hen op het groene licht wachtte, was er niets te zien.
Ze voelde een hand op haar knie en Ry zei: ‘Het was de knalpot van een auto maar.’
Ze probeerde te lachen, maar haar hart bonkte nog. ‘Sorry, ik word altijd een beetje nerveus als mensen proberen me te vermoorden.’
Ze dacht dat ze even een glimlach zag, maar het was donker achter in de taxi. ‘Je houdt je geweldig, Zoe. Sterker, je bent fantastisch.’
Ze wist dat hij gewoon een goede leider wilde zijn die de troepen bij elkaar houdt, maar het was toch fijn om te horen. Zijn hand op haar knie voelde ook fijn.
Ze probeerde te bedenken wat ze daarvan moest vinden toen hij zei: ‘We zijn er bijna.’
Zoe keek uit het raampje. Er waren nog maar weinig straatlantaarns en ze stonden ver uiteen, maar ze zag een schilderachtig, oud tabakswinkeltje, compleet met een houten indiaan ervoor, een kleermaker met een naakte paspop in de etalage en een bouwvallige garage. Dit was een armere buurt dan ze tot nu toe had gezien, en de gebouwen waren scheefgezakt en bedekt met eeuwenoud vuil.
‘En waar is “er”?’ vroeg ze, net toen ze de hoek omsloegen naar een nog nauwer straatje en tot stilstand kwamen.
Ry boog zich naar haar toe, en nu was ze er zeker van dat hij glimlachte. ‘Ga met me mee,’ zei hij in een bar slechte imitatie van Pepé Le Pew, ‘naar de kashba.’