1

Norilsk-interneringskamp, Siberië, USSR, februari 1937

Lena Orlova zag de wolven. Ze liepen heen en weer aan de rand van het duister, vlak achter de zoeklichten, en hun staarten sleepten laag over de sneeuw. Ze begon sneller te lopen en haar vilten laarzen gleden uit over de bevroren geulen in de weg. Ze had het koud, erg koud, en iedere plotselinge beweging leek de lucht om haar heen te laten knisperen als papier.

Ze zag het lijk pas toen ze er bijna tegenop was gelopen. Het hing aan zijn hielen aan het hek van de gevangenis, naakt, de handen met metaaldraad op de rug gebonden, het hoofd opzij gevallen, de ogen halfopen. Boven zijn vastgebonden voeten, zag ze, hadden ze een bord getimmerd waarop in helderrode letters stond geschreven UIT NORILSK VALT NIET TE ONTSNAPPEN.

De deur naar het wachthuis ging met een klap open en ze draaide zich snel om terwijl haar hart in haar keel klopte.

Lena, idioot, reageer niet zo nerveus. Anders denken ze al dat je kwaad in de zin hebt voor je nog maar bent begonnen.

Een man in het blauwe uniform van de geheime dienst kwam uit het wachthuis en stak zijn hand uit terwijl hij met zijn vingers knipte. ‘Papieren.’

Lena zocht in de zak van haar gewatteerde jack naar haar identiteitsbewijs en reisvergunning. Toen ze die overhandigde, begon het lijk aan de hekpaal in de wind te schommelen. In het donker begonnen de wolven te janken.

De schildwacht hield haar papieren dichter bij de lichtstraal van de lamp die boven de deur hing. De afgelopen 272 dagen was ze elke avond van de stafbarakken door dit hek naar haar baan als nachtverpleegster in het ziekenhuis van het strafkamp gelopen, en elke avond vroeg deze zelfde schildwacht naar haar papieren. Hij nam er altijd de tijd voor om ze te bekijken, vergeleek haar gezicht met de foto’s, controleerde zegels en handtekeningen en god mocht weten wat nog meer, alsof er iets plotseling anders zou zijn dan de vorige keer.

Het was zo koud dat ze ijspegels kon spugen. Lena sloeg met haar vuisten op haar armen en stampte met haar voeten, wat alleen tot gevolg had dat de sneeuw die vastgekoekt zat op haar jas er afviel.

‘Alles is in orde,’ zei de schildwacht terwijl hij haar de papieren teruggaf.

Op het identiteitsbewijs stond dat ze een vrije arbeidster was die het hek in en uit mocht lopen zonder het risico neergeschoten te worden. Dat ze alleen ‘vrij’ was om een beroep uit te oefenen dat de staat voor haar had uitgekozen, op deze plek waar de staat haar heen had gestuurd – een strafkamp bovendien – was van een ironie die alleen Lena leek in te zien. Haar reisvergunning was ook al een grap. Haar vader, een vijand van het volk, was hierheen verbannen om zijn laatste dagen te slijten. Zij, zijn dochter, was ook een banneling. Ze kon naar eigen goeddunken over dit smalle strookje Siberië reizen, het Taimyr-schiereiland, maar ze mocht er geen voet buiten zetten.

De schildwacht dacht waarschijnlijk dat ze stijf bevroren was van de kou, want hij gebaarde ongeduldig met zijn hand. ‘Ik zei dat alles in orde was. Je mag doorlopen.’

‘Heb ik even geluk,’ fluisterde Lena.

Ze keek niet meer naar het lijk toen ze door het hek liep, maar voelde zijn aanwezigheid als een aasgier op haar schouder. Uit Norilsk valt niet te ontsnappen. Nou, dat denken ze…

Want vanavond zouden zij en Nikki het tegendeel bewijzen, of de wolven zouden nog twee lijken kunnen verscheuren.

 

Lena sloot zachtjes de ogen van de gevangene die ergens in het afgelopen uur was gestorven. In het hokje op zijn kaart naast DOODSOORZAAK schreef ze ‘hartverlamming’ omdat ‘hongerdood’ niet was toegestaan.

Ze keek op haar horloge en haar hart stond even stil. Na elven. Waar bleef sergeant Chirkov in godsnaam? Hij had er al moeten zijn. Om twaalf uur moesten zij en Nikolaj aan de andere kant van de binnenplaats achter de latrines staan, klaar om niemandsland over te steken in de ongeveer 45 seconden dat de zoeklichten uitgingen en de bewakers van de wachttorens elkaar afwisselden. Maar ze konden niet weg uit de ziekenzaal voor de sergeant, zoals iedere avond, de patiënten had geteld.

Lena staarde naar haar horloge terwijl de seconden wegtikten. Ze had geen keus, ze moest doorgaan met haar ronde. Longontsteking, dysenterie, bevriezing… De bedden waarin de patiënten lagen, waren niet meer dan houten schraagtafels; ze hadden alleen ruwe dekens om zich mee te bedekken. En het was altijd zo koud, zo koud. Ze spitste haar oren of ze de zware passen van de sergeant kon horen. Er gingen nog vijf minuten voorbij. Tien.

Ze liep naar het volgende bed, naar een jongen die zelfmoord had proberen te plegen door met zijn tanden de aderen in zijn polsen door te bijten. Tegen de ochtend zou hij dood zijn. En de oude man naast hem had een bijl in zijn eigen voet gezet…

De deur ging open met een gesnerp van roestige scharnieren en Lena liet bijna een blad met steriel verband vallen. Sergeant Chirkov stampte de sneeuw van zijn schoenen. Een verlegen glimlach verzachtte zijn blozende gezicht toen hij haar zag. ‘Dus jij hebt vanavond dienst. Dat hoopte ik al… dat wil zeggen, ik…’ Hij liep rood aan en wendde zijn blik af. ‘Kameraad Orlova,’ eindigde hij met een stijf knikje.

‘Kameraad sergeant.’ Lena zette het blad neer en keek even op haar horloge. Achttien over elf. Ze konden het nog halen. De sergeant moest alleen snel de patiënten tellen en weer vertrekken.

Hij kuierde naar de kachel en trok zijn jas uit om zijn rug te warmen. De kachel – niet meer dan een klein, ijzeren potkacheltje – hielp amper tegen de ijzige kilte in het lange, smalle vertrek.

‘Heb je gehoord van alle opwinding vanochtend?’ vroeg hij.

‘Ik zag de nasleep ervan aan het hek hangen.’

‘Tja…’ De sergeant haalde zijn schouders op alsof hij wilde zeggen: Wat verwacht je anders? Hij haalde zijn shag uit zijn jaszak om een sigaretje te rollen en Lena kon wel schreeuwen van frustratie.

‘Die stomme zek,’ ging de sergeant door terwijl hij een stukje krant afscheurde en er wat grove tabak in schudde. ‘Dacht die gevangene nou echt dat hij levend over dat hek kon komen? En zelfs als hij er door een wonder overheen was gekomen zonder met kogels te zijn doorzeefd, dan ligt daarbuiten Siberië op hem te wachten, geen wandelingetje over het Rode Plein.’

Lena keek op van de half geamputeerde voet die ze aan het wassen was. De sergeant had zijn hoofd schuin van haar afgewend terwijl hij zijn sigaret aanstak. Even schoot de vreselijke gedachte door haar heen dat hij wist wat ze van plan was en haar probeerde te waarschuwen. Maar toen hij haar weer aankeek, was er niets aan zijn gezicht af te lezen.

‘Je hebt gelijk,’ zei ze. ‘Die gevangene maakte geen kans.’

‘Maar waarom doen ze het dan? Kan jij me dat vertellen? Waarom proberen ze te ontsnappen als ze weten dat het hopeloos is?’

‘Ik weet het niet,’ loog Lena.

Ze wikkelde een schoon verband om de rauwe stompjes waar de tenen hadden gezeten. De man lag verstard op het bed, met zijn ogen stijf dicht, zonder een kik te geven, al moest hij vreselijke pijn hebben. Hij had het zichzelf aangedaan. Hij had een bijl gepakt en geprobeerd zijn voet eraf te hakken om aan de nikkelmijn te ontkomen. Het was een krankzinnige wanhoopsdaad geweest, maar Lena begreep heel goed waarom hij het had gedaan.

Eindelijk ging de sergeant bij de kachel weg, maar in plaats van te gaan tellen en te vertrekken, liep hij naar het raam. Ze betwijfelde of hij zijn eigen spiegelbeeld kon zien, zoveel ijs zat er op het glas.

‘Er is een purga op komst. Je voelt het in de lucht. Ga niet…’ Zijn stem stierf weg. Lena wist nu zeker dat hij haar probeerde te waarschuwen. Voer je plan niet uit, Lena Orlova. Doe het niet. Niet vanavond. Nooit.

De stilte hield aan, tot Lena het niet meer kon verdragen. ‘Ga niet wat?’

‘Niets. Maar je kunt al verdwalen in een sneeuwstorm als je alleen maar van de keuken naar de latrines loopt. Als je liever niet alleen terug naar de barakken gaat als je dienst erop zit…’

Ze wist een glimlach op te brengen. ‘Dat zou ik prettig vinden.’

De sergeant grijnsde en sloeg zijn handen in elkaar. ‘Goed dan.’

Lena keek op haar horloge. Zevenentwintig over elf. Lieve god. ‘Sergeant, moet je niet…’

‘Ik weet het, ik weet het. De plicht roept.’ Hij haalde een vel papier uit zijn zak. ‘Ik zie dat we weer een volle bak hebben vanavond.’

Het was regel dat een gevangene niet in staat moest zijn te lopen of meer dan 38,5 graden koorts moest hebben om naar het ziekenhuis te mogen, en de bedden waren voortdurend bezet. In één blik kon de sergeant het hele vertrek overzien en controleren of er in elk bed een patiënt lag, maar de regels schreven voor dat hij moest tellen, en dus telde hij.

Terwijl de sergeant langs de rijen bedden liep en de namen op de kaarten vergeleek met die op zijn lijst, gooide Lena het doorweekte verband in een emmer en ging door naar haar volgende patiënt.

Eindelijk was de sergeant klaar met tellen. Maar in plaats van weg te gaan, kwam hij naast haar staan en keek hoe ze het met zweren bedekte gezicht van een oude man waste die dood lag te gaan aan scheurbuik.

‘Vertel eens, kameraad Orlova, hoe kom jij op een plek als Norilsk terecht?’

Lena streek een loshangende haarlok achter haar oor en maakte daarna een aantekening op de kaart van de patiënt. Ga nou weg, wilde ze schreeuwen. Ga nou, ga… ‘Ik ben hier geboren. Of hier in de buurt, aan de rand van de Ozero P’asino. En ik werk in dit ziekenhuis omdat de Revolutie in haar oneindige wijsheid voorschrijft dat ik dat moet.’

De sergeant onderdrukte een gekreun. ‘O, Lena. Dat soort dingen moet je niet zeggen. En trouwens, denk je dat iemand mij heeft gevraagd of ik een stelletje treurige zeks wil bewaken aan het bevroren einde van de bewoonde wereld? Maar de eisen van het collectief moeten altijd voor de behoeften van het individu gesteld worden.’

Zodra de woorden uit haar mond waren gekomen, wist ze al dat haar gespot problemen kon opleveren. Hij dacht er nu vast over om haar aan te geven bij de politruk – nou ja, wat kon haar het schelen. Na vanavond was ze weg, weg, weg.

Er viel een stilte tussen hen, die aanhield en beladen werd. ‘Maar ben jij echt een van hen?’ zei hij ten slotte, en ze wist dat hij met hén de Yakuts bedoelde: rendierherders met hun donkere, leerachtige huid, platte gezichten en spleetogen. ‘Want jouw ogen zijn als de hemel thuis vlak voor een zomers onweer. En je haar…’ Er was weer een streng losgeraakt en hij stak zijn hand uit om die achter haar oor te strijken. ‘Dat heeft de kleur van rijpe tarwe die ruist in de wind.’

Ze schrok toen hij haar aanraakte en deed een stap achteruit. ‘Ik wist niet dat je zo’n dichterlijke inborst had, kameraad sergeant. En je hebt het mis. Mijn moeder was inderdaad een Yak, en ik lijk sprekend op haar, zoals zij weer sprekend op haar moeder leek, en ga zo maar door, verenigd door de banden van het bloed tot aan het begin der tijden.’

Ze keek heimelijk weer even op haar horloge. Achtendertig over elf. Nu haalden ze het nooit meer, het was te laat. Nee, ze moesten het toch proberen. Morgen deelde de commandant haar bij de dagdienst in, en dat kon maanden zo blijven. Tegen die tijd was het zomer en was zij te…

Ze legde haar hand op haar buik, die nog plat was en niets verraadde, maar dat zou niet lang meer duren. Het was vanavond of nooit.

Ze pakte een overvolle steek op. ‘Neem me niet kwalijk, kameraad sergeant, maar zoals je ziet heb ik veel te doen.’

‘Ja, natuurlijk. Ik moet ook door met mijn ronde, maar ik zie je dus later? Tegen de ochtend?’

‘Ja, tot later.’

Ze voelde een steek van spijt toen ze hem zag weglopen. Hij zou de schuld krijgen van hun ontsnapping, en als straf kon hij twintig jaar in dit kamp worden opgesloten dat hij nu hielp bewaken.

Bij de deur draaide hij zich om. ‘Ze gaan niet allemaal dood, hoor. De zeks. Als je voldoet aan je quota en de regels volgt, hoef je niet dood te gaan.’

Hij zweeg even alsof hij wachtte tot zij iets zou zeggen, maar ze kon niets uitbrengen van angst. Hij weet iets, dacht ze. Dat moet wel. Maar dat kan alleen als Nikolaj iets heeft losgelaten.

Maar Nikolaj zou nooit iets loslaten, want van hen tweeën had hij het meest te verliezen. Als zij werd betrapt terwijl ze een gevangene hielp ontsnappen, zou ze terecht moeten staan en veroordeeld worden tot twintig jaar in een vrouwenkamp ergens ver weg, zo diep in Siberië dat ze er nooit uit terug kon keren. Maar voor Nikolaj zou er geen proces zijn, geen vonnis. Ze zouden hem simpelweg terugsleuren naar het kamp, hem naast een open graf zetten en neerschieten.

De sergeant stond nog steeds bij de halfopen deur waardoor de kou naar binnen kwam, maar ten slotte draaide hij zich om en vertrok.

Ze wachtte nog even nadat de deur achter hem was dichtgegaan, voor het geval hij terug zou komen. Toen zette ze de ondersteek weer neer en rende door de zaal, naar het laatste bed aan de linkerkant, naast de muur, naar de man van wie ze zich met elke ademteug en zenuwuiteinde bewust was geweest sinds ze de eerste keer het ziekenhuis in was gelopen.

 

Hij zag eruit alsof hij dood was.

Nee, nee. Het kwam alleen omdat er hier achterin, ver weg van de lampen en de kachel, zo weinig licht was. En hij sliep, dat was het. Hij sliep alleen.

Lena greep zijn kaart om te zien wat de kamparts had geschreven toen hij die ochtend was opgenomen. Nikolaj Popov, Gevangene 35672. Koorts, lichte longontsteking.

Ze gooide de kaart weer op het bed en boog zich over hem heen om een hand op zijn voorhoofd te leggen. Hij had inderdaad koorts en zweette ondanks de kou, maar dat was te verwachten. Hij had zichzelf eerst ziek genoeg moeten maken om in het ziekenhuis opgenomen te worden, en gevangenen wisten dat je koorts kon krijgen door keukenzout te slikken. Nikolaj had als grap nog gezegd dat alles beter was dan de bijl in zijn tenen zetten.

Maar koorts kon makkelijk overgaan in longontsteking. Ze raakte hem weer aan. ‘Nikki?’

Hij bewoog even en ze hoorde ijs breken toen hij zijn hoofd oplichtte. Zijn bezwete haar was vastgevroren aan de schraagtafel. ‘Lena,’ zei hij, en hoestte daarna. ‘Is het zover? Is het tijd?’

Het rochelende geluid van die hoest beviel Lena niet, maar zijn ogen stonden helder, zag ze. ‘We zijn al over tijd. Die ellendige sergeant. Ik dacht dat hij nooit weg zou gaan.’

Ze keek op haar horloge. Ze hadden minder dan een kwartier. Voer je plan niet uit, Lena Orlova. Doe het niet…

Nikolaj wierp de haveloze, bruine deken van zich af en zwaaide zijn benen op de grond. Hij grijnsde naar haar. ‘Je hebt toch nog wel vertrouwen in me?’

‘Altijd.’ Ze merkte dat ze teruglachte toen ze neerkeek op zijn opgeheven gezicht, dat zelfs nu nog het brutale lef uitstraalde waardoor ze zich meteen zo tot hem aangetrokken had gevoeld. Maar nu dacht ze iets meer te zien achter de dansende lichtjes in zijn ogen. Ze wilde geloven dat het liefde was.

Nikolaj deed net of hij van uitputting tegen haar aan zakte toen ze hem overeind hielp. Ze zou zeggen dat hij tyfus had en dat ze hem naar de quarantainezaal bracht als iemand om uitleg vroeg. Maar de in dekens gewikkelde gestalten op de andere schraagtafels sliepen allemaal of deden alsof.

Snel ging ze hem voor naar een voorraadkamer die maar iets groter was dan een kast. Hier, zo ver van de kachel vandaan, werden hun hoofden omkranst door witte wolken en steeg de koude lucht op van de vloer.

De voorraadkamer stond vol: een oud bureau en een stoel, stapels beschimmelde dekens, wegrottende archiefdozen, een paar haveloze, metalen instrumentenkasten. Er was één raam waar ze zich allebei net doorheen konden persen.

Ze schoof een stapel jutezakken en een doos vol schimmelige kranten opzij waarachter een poster van Jozef Stalin die de Sovjetarbeider begroette tevoorschijn kwam. Ze dacht dat ze Nikolaj naar lucht hoorde happen toen ze het gezicht van de Grote Leider doormidden scheurde, en lachte in zichzelf. Misschien ben je toch niet zo’n losbandige rebel als je zelf denkt, hè, Nikki?

Achter de poster zat een paneel dat losjes dichtgeschroefd was, en niet gespijkerd, en daarachter een gat in de muur van zestig bij negentig centimeter. Lena voelde hoe haar horloge de kostbare minuten wegtikte toen ze er van huiden genaaide slaapzakken, handschoenen, bontmutsen en voor hen allebei een foffaika uit haalde – een jas gemaakt van de warmste delen van een rendiervacht. Voor Nikolaj was er net zo’n broek als zij droeg, met een wollen voering, en een paar viltlaarzen.

Ze gaf hem die dingen zonder iets te zeggen en hij begon ze over zijn sjofele gevangeniskleding heen aan te trekken. Ze haalde de rugzak tevoorschijn die ze had volgestopt met gedroogd, zwart brood, hompen vet die ze had gegapt uit de stafkeuken, een valstrik van draad om wild te vangen, een tondeldoos, een flacon wodka en de paar honderd roebels die ze van haar kleine salaris had kunnen sparen. Ze gaf de slaapzakken aan Nikolaj en hing de rugzak om haar eigen schouder.

Daarna pakte ze de sneeuwschoenen – dunne stukjes spinthout die omgebogen waren en aan elkaar gevlochten met repen rendiervacht. Ieder spoor dat ze achterlieten, zou, naar ze hoopte, snel uitgewist worden door de vallende sneeuw.

Nikolaj lachte toen ze hem zijn paar gaf. ‘Bedoel je dat we hier lopend vandaan moeten zien te komen? Toen je al die wonderen uit die schuilplaats toverde, verwachtte ik op z’n minst een slee en acht rendieren.’

Lena hield haar vinger tegen haar lippen, maar ze lachte weer. Toen haalde ze nog één ding tevoorschijn: de slecht geprepareerde schapenvacht die ze om het mes had gewikkeld dat ze van de kok had gestolen. Die was altijd zo dronken van de zelfgestookte wodka dat hij het zelfs niet had gemerkt als iemand zijn hoofd had meegenomen.

Het was een kandra, een Yak-mes met een gevaarlijk krom, tweezijdig lemmet, en Nikolaj floot toen hij het zag. Lena wilde het aan hem geven, maar stopte het op het laatste moment tussen de band van haar eigen broek. Daarna bond ze de schapenvacht om haar heupen met een lang stuk stijf touw.

Vanonder de omgeslagen rand van haar bontmuts keek ze op naar Nikolaj. ‘Ben je zover?’

Hij salueerde uitdagend naar haar en op dat moment hield ze meer van hem dan van het leven zelf.

 

Het raam was dichtgevroren, maar Nikolaj brak het glas met zijn elleboog. Lena kroop eerst over de vensterbank en sprong op de grond, doodsbang dat ze een bewaker alarm zou horen slaan. Door een plotselinge beweging bij het hek voelde ze haar hart in haar keel kloppen, maar het waren de spookachtige silhouetten van de wolven maar.

Toen ze eenmaal uit de buurt van het ziekenhuis waren, bleven ze in de schaduw lopen tot ze bij de latrines kwamen. Het sneeuwde harder, grote, natte klonters. De sergeant had gelijk gehad met zijn purga die op komst zou zijn. De kou woog nu zwaar en had een metalige geur.

De straal van een zoeklicht streek langs hen heen en ze drukten zich tegen de ruwe muur van de latrine.

Lena bestudeerde de wijd open uitgestrektheid van de zaprethaya zona – het niemandsland. Dat liep van de rand van de kampgebouwen naar een prikkeldraadhek van zes rollen hoog. Het gebied werd constant bestreken door een paar zoeklichten die op de wachttorens rechts en links van hen stonden. Iedereen die een voet in de verboden zone zette, of dat nu een gevangene of een vrije arbeider was zoals zij, werd meteen doodgeschoten.

Het was Nikolaj die het eerst een plek had gezien waar het hek niet de contouren van de grond volgde. Een kuil achter de latrines vormde een gat dat groot genoeg was om onder het draad door te kunnen kruipen. En Nikolaj was erachter gekomen dat de zoeklichten vijfenveertig seconden lang uitgeschakeld waren op het moment dat de bewakers elkaar afwisselden.

Maar nu werd de gladde, witte sneeuw doorkruist door heldergele poelen van licht. Lena keek door de ijskristallen aan haar wimpers op haar horloge. Na twaalven. O god… Ze waren te laat. De bewakers moesten elkaar al afgewisseld hebben terwijl zij nog in de voorraadkamer waren, en nu zaten ze hier vast. Ze konden niet verder en niet terug…

De zoeklichten gingen uit.

Nikolaj was al aan het rennen. Lena volgde in zijn voetafdrukken, terwijl ze de stinkende, half geprepareerde schapenvacht van haar middel rukte en over de grond achter haar aan sleepte om hun sporen uit te wissen en hun geur voor de honden te camoufleren.

Te lang, het duurt te lang.

De zoeklichten konden elke seconde weer aangaan, ze zouden neergemaaid worden door machinegeweren en hun lijken zouden aan het toegangshek worden gehangen zodat de wolven ze konden verslinden.

Ze had zich niet gerealiseerd dat Nikolaj was blijven staan tot ze tegen hem op liep, zo hard dat hij kreunde en bijna in de rollen prikkeldraad terechtkwam. Hij gebaarde dat zij eerst moest gaan. Ze kroop op haar buik door het gat, terwijl ze de grote rugzakken met hun spullen voor zich uit duwde en haar hersenen schreeuwden: Te lang, te lang. Ze deed er te lang over. De zoeklichten zouden over hen heen strijken, er zou geschreeuw zijn, kogels…

Toen was ze eindelijk vrij, aan de andere kant van het prikkeldraad. Ze krabbelde op en keek achterom. Het enige wat ze van Nikolaj kon zien was zijn hoofd dat opdook uit de sneeuw. Hij bewoog zich niet.

Even dacht ze dat hij verstijfd was van schrik bij het zien van een bewaker, maar toen besefte ze dat het prikkeldraad in de rug van zijn jas was blijven haken. Hij probeerde zich los te rukken door hard te trekken, maar het lukte niet. Er tinkelden kleine stukjes ijs aan de rollen draad. Even later hoorde Lena de klik van een patroon dat in een geweer werd gestopt.

‘Halt!’