18

Parijs, Frankrijk

Kijk naar de Dame, had haar grootmoeder geschreven. Nou, Zoe had naar haar gekeken, en gekeken en gekeken en gekeken. Ze had elke vierkante centimeter van die ellendige tapijten bestudeerd tot ze het gevoel had dat ze op haar oogbollen geprent stonden, en ze was niets wijzer geworden. Dus wat had ze gemist? Wat was er dat zij niet kon zien? Natuurlijk had haar grootmoeder de kaart in de envelop gestopt om te zorgen dat ze hiernaartoe ging, maar wat had dat voor zin als ze geen idee had wat het allemaal betekende?

Kijk naar de Dame.

Ze liep nogmaals het vaag verlichte vertrek rond om naar de zestiende-eeuwse wandkleden te kijken, die zo helder van kleur waren als een regen van juwelen. De Dame, háár Dame, had in alle tapijten de hoofdrol, met haar eenhoorn en haar leeuw, maar geen griffioen.

De wandkleden moesten de wereld van de zintuigen uitbeelden. Op Smaakzin nam de Dame suikergoed van een schaal die een dienstmeisje haar voorhield. Op Reukzin maakte ze een bloemenkrans. Op Tastzin streelde ze de hoorn van de eenhoorn en op Gehoor speelde ze op een orgel. Op Gezichtsvermogen hield ze een spiegel op en knielde de eenhoorn op de grond naast haar met zijn voorpoten op haar schoot, terwijl hij naar zijn spiegelbeeld staarde.

Zoe bleef staan om het laatste wandkleed te bekijken, het kleed dat op de kaart van haar grootmoeder stond, À mon seul désir. Hierop stond de Dame voor een tent met naast zich haar dienstmeisje dat een open kistje in haar hand hield. De Dame legde de ketting die ze op de andere wandkleden had gedragen in het kistje.

Maar er was geen bottenaltaar te zien, geen altaar van welk soort dan ook. Dus wat betekende het? Verdorie, wat zou ze moeten zien?

De vrouwen van onze familie zijn al zo lang Hoeders van het bottenaltaar dat het begin verloren is gegaan in de mist der tijden. Het is de heilige plicht van elke Hoeder om het bestaan van het geheime pad voor de wereld verborgen te houden, want aan het eind van dat pad ligt het altaar, en in dat altaar bevindt zich de bron van het leven.

Een bespottelijk raadsel had haar grootmoeder het genoemd. Oké, het mocht bespottelijk zijn, maar het was ook vaag, nog vager dan dat andere raadsel op de achterkant van de ansichtkaart. Of misschien was zij traag van begrip, want als het antwoord verscholen lag in het tapijt, kon zij het niet vinden.

Een bewaker stak zijn hoofd om de deur en liet haar schrikken. Hij tikte op zijn horloge en zei: ‘Madame. Nous fermons en cinq minutes.’

Zoe wilde de man net een knikje geven toen haar ogen zich plotseling met tranen vulden. Ze wilde nog niet weg, ze was hier nog niet klaar. Tot gisteren had haar grootmoeder weinig meer voor haar betekend dan een glimlachend gezicht op een oude foto. Misschien waren het alleen die gezamenlijke mitochondriën, maar op deze plek, staand voor het wandkleed op de ansichtkaart, voelde Zoe zich op een dieper niveau verbonden met Katya Orlova. En ook verbonden met die vrouwen die in de brief genoemd werden en die door de generaties heen teruggingen tot aan de eerste Hoeder. Haar grootmoeder had gezegd dat ze verbonden waren via het bloed, maar Zoe verknalde het, ze stelde die vrouwen teleur.

Kijk naar de Dame, want haar hart koestert het geheim, en het pad naar het geheim is oneindig.

De vrouwen van onze familie zijn al zo lang Hoeders van het bottenaltaar dat het begin verloren is gegaan in de mist der tijden.

Dus jij moet het bottenaltaar erven.

Alleen was zij zo stom dat ze niet eens wist wat voor ding dat was, laat staan hoe ze het moest ‘hoeden’.

Zoe keek nog één keer naar À mon seul désir, naar de Dame die haar ketting in het kistje legde. De museumgids had gezegd dat dit betekende dat de Dame de passies die opgewekt werden door de andere zintuigen had afgewezen. Maar na vier uur naar het gezicht van de Dame te hebben gestaard, was Zoe daar nog niet zo zeker van. Het leven bestond uit passie, en dit was het gezicht van een vrouw die het leven omarmde, en het niet afwees. En als je je reis door de zintuigen met dit wandkleed begon, dan kon de Dame de ketting ook uit het kistje halen, en het niet erin leggen.

Misschien, bedacht Zoe, versuft door jetlag en museummoeheid, moest ze een artikel schrijven over deze inzichtelijke ontdekking en het naar een of ander kunsttijdschrift sturen. Ze zou het ‘De dame is een hedonist’ kunnen noemen, en om haar these te ondersteunen kon ze wijzen op de uitdrukking op het gezicht van de eenhoorn, een beslist zelfvoldane glimlach, alsof hij net een heel smakelijke bak haver had weggewerkt. En dan had je nog de leeuw – een vreemd uitziend beest, maar geen griffioen, die met wijd open muil een luid gebrul uitstootte. Of misschien was het een daverende lach.

‘Oké, jongens, zeg het nou maar,’ zei Zoe hardop omdat ze nog de enige in het vertrek was. ‘Wat is dat bottenaltaar voor ding, en waar is het als het op de plek staat waar het thuishoort?’

De leeuw lachte, de eenhoorn glimlachte, maar de Dame had alleen oog voor haar juwelen.

 

Zoe liep het museum uit en kwam in een draaikolk van licht en lawaai en mensen terecht. Er kwam een koude, mistige motregen naar beneden die een stralenkrans om de straatlantaarns vormde. Ze hield haar hoofd achterover en liet de regen over haar gezicht lopen. Het hielp niet.

Ze had wel kunnen huilen en vloeken tegelijkertijd. Hier was ze nu, in dezelfde kleren als die ze zoveel uren geleden in San Francisco had aangetrokken, zo moe dat haar voeten alleen bleven doorlopen omdat ze wisten dat het moest. Ze had een hotelkamer nodig, en misschien iets te eten, alleen was ze te moe om te eten.

Ze wist niet eens precies waar ze zich bevond. Ze had tegen de taxichauffeur bij het vliegveld gezegd dat hij haar moest afzetten bij het Musée de Cluny, en alles daarna was wazig. Ze keek of ze een straatnaambordje zag en vond er ten slotte een, op de muur van een crèmekleurig stenen flatgebouw met grijze dakkapellen – Boulevard Saint-Michel. Wat een nuttige aanwijzing zou zijn als ze een kaart had, en als ze wist waar ze naartoe wilde.

Ze draaide zich om en botste bijna tegen een rolschaatser met paars piekhaar, die haar niet eens zag staan toen hij voorbijzoefde. Er was veel verkeer op straat – motoren, zonder uitzondering met een kapotte knalpot, en allemaal kleine, Europese auto’s die zinloos toeterden en er belachelijk uitzagen, en zoveel stemmen die allemaal Frans spraken. Ze verstond er geen woord van en het maakte haar ook niet uit.

Het wandkleed. Ze had alle hersencellen in haar hoofd erop geconcentreerd en was geen steek wijzer geworden. Ze was toch echt niet dom, dus dat betekende dat er niets op te vinden was.

Laat het even los. Laat het los.

Zoveel Franse stemmen, de meeste opgewekt, de meeste jong, en als ze een pistool had gehad, had ze ze ter plekke neergeschoten. Haar hoofd deed zo’n pijn dat het uit elkaar zou knallen als ze niet snel een paar aspirines slikte. Ze keek uit naar een apotheek, maar zag alleen bistro’s en restaurants en cafés.

Zoe zocht naar het Franse woord voor drogisterij, maar ze had de taal alleen op de middelbare school gehad en denken deed al pijn. Maar ze herinnerde zich vaag dat hun apotheken – ja, dat was het, une pharmacie. En je kon une pharmacie zo herkennen aan het universele symbool van een heldergroen neonkruis boven de deur.

Ze keek de straat door of ze ergens een groen neonkruis zag. Helaas.

Nee, wacht… Het was harder gaan regenen en ze kon amper iets zien, maar was dat niet een schijfje groen licht in een zijstraat tegenover het museum?

Zoe rende door het stilstaande verkeer om naar de overkant te komen voor het stoplicht weer op groen sprong, zigzaggend langs Peugeots en Vespa’s, op een haar na een taxi missend die probeerde haar te overrijden.

Er doemde een enorme McDonald’s voor haar op, barstensvol mensen. Maar het smalle zijstraatje was verlaten. Het schijfje groen licht was er nog, maar het was helder lichtgroen, niet het kruis van een pharmacie.

Nee, het was iets heel anders.

Zoe’s ademhaling stokte. Ze moest zich dingen verbeelden. Ze liep er langzaam naartoe, terwijl ze zich afvroeg of er eindelijk kortsluiting in haar hersenen was ontstaan.

Het schijfje groen licht brandde in de etalage van een klein winkeltje en verlichtte een houten bord dat schommelde in de wind. Het leek een antiekwinkeltje. Of liever gezegd meer een uitdragerij of misschien een lommerd. Maar dat bord, dat zachtjes schommelende bord… Het was uitgesneden in de vorm van een griffioen.

En niet zomaar een griffioen. Het was een exacte replica van de griffioen op de sleutel van haar grootmoeder.

 

Zoe tilde haar hand op, bijna bang om de smalle deur met het bordje OUVERT erop open te duwen. Ze zag niemand in de winkel, alleen een hoge belle-époquelantaarn met een groene kap die in het erkerraam stond. Alsof de winkeleigenaar altijd al geweten had dat zij met hoofdpijn het museum uit zou komen en op zoek zou gaan naar het groene neonkruis van een apotheek.

Zoe dacht aan alle verhalen die ze in haar jeugd had gehoord over Russische magiërs die de toekomst konden voorspellen, en huiverde.

Maar, nee, ze stelde zich niet aan. Als ze meer aandacht aan de omgeving had geschonken toen ze aankwam, niet zo doodmoe van de jetlag was geweest, en als het niet geregend had, zou ze het bord met de griffioen meteen in de gaten hebben gehad toen ze voor het museum uit de taxi was gestapt. Dit groene licht in de etalage was gewoon toeval, niets meer.

Maar hoe ze hier ook gekomen was, dit was de plek waar ze van haar grootmoeder naartoe had moeten gaan, dat wist Zoe zeker.

Ze duwde de deur open.

Een belletje boven de deur rinkelde luid en ze bleef even staan, maar de winkel was verlaten en er kwam niemand uit een achterkamertje om haar te helpen.

Ze keek om zich heen. De winkel leek op iets uit een roman van Dickens. Van de vloer tot aan het plafond planken vol met wat alleen beschreven kon worden als ‘spulletjes’. Klokken – een heleboel klokken – maar ook schilderijen, bustes, bloempotten, lampen, kandelaars… In de ene hoek stond een boegbeeld van een schip, een sloerie met blote borsten, een drietand in haar hand en een wellustige grijns op haar gezicht.

Bonjour,’ riep Zoe. Maar het bleef stil in de winkel, afgezien van het getik van de klokken.

Ze keek om zich heen naar iets waar haar sleutel op zou passen, maar de moeilijkheid was dat er te veel dingen waren: tientallen kisten en juwelendoosjes, diverse bureaus en zelfs een paar grote kasten.

Op dat moment zwaaide er een blauwfluwelen gordijn zo dramatisch open dat Zoe niets minder verwachtte dan dat er een vampier achter vandaan zou komen.

In plaats daarvan kwam er een oude man de winkel in. Zijn roze schedel werd slechts bedekt door een paar plukjes wit haar, en de tanden achter zijn glimlach brachten de nacht vast in een glas op zijn nachtkastje door. De tijd had hem kleiner gemaakt, maar hij zag er nog heel verzorgd uit met zijn geruite wollen vest, zijn gestippelde vlinderdas en zijn montuurloze, bifocale bril.

Bonjour, monsieur,’ zei Zoe.

Bonjour, madame,’ zei hij, onbeleefd noch vriendelijk, maar hij kon het niet laten haar Frans te corrigeren.

Nu ze toch in die taal moest uitleggen wat ze kwam doen, verdween bijna elk woord dat ze kende uit Zoe’s hoofd, en er hadden er al niet zoveel in gezeten. ‘Parlez-vous anglais?’

De man perste een ‘Nee’ uit zijn mond, haalde zijn schouders op en spreidde zijn handen.

In een impuls vroeg Zoe of hij Russisch sprak. De man straalde en zei in prachtig Russisch: ‘Hoe wist u dat in godsnaam? Ik woon hier al zo lang dat ik net zo goed Fransman kan zijn… Nou ja, Parijzenaar – er is een verschil. Maar ik ben tien jaar na de Russische Revolutie geboren.’ Hij wendde zijn hoofd af en spoog. ‘In een hutje van een rendierenherder op de bevroren toendra van wat ze nu Norilsk noemen. U zult wel nooit van die plek hebben gehoord en dat mag u als een zegen beschouwen.’

Zoe sloeg een lichte toon aan, maar ze kon haar ogen niet van het gezicht van de man afhouden. Hij had de donkerste ogen die ze ooit had gezien. Donkerder dan zwart, ondoorzichtig.

‘Eerlijk gezegd heb ik daar wel van gehoord, monsieur. Mijn overgrootmoeder was… nou ja, misschien is ze daar niet geboren, zoals u. Ik weet eigenlijk weinig van haar af. Alleen dat ze ontsnapt is uit een Siberisch gevangenenkamp dat Norilsk heette, in de jaren dertig. Haar naam was Lena Orlova en ze had een dochter die Katya heette. Misschien kent u die familie?’

De oude man bleef glimlachen, maar Zoe dacht dat ze diep in die duistere ogen iets van licht had zien opflakkeren. ‘Ach, wat leven we toch op een kleine planeet. Ik heb een neef die op een bank in Chicago werkt.’

Zoe lachte. ‘Ik kom uit San Francisco, maar ik snap wat u bedoelt.’ Ze gebaarde naar een paar bijzonder zwaarbeladen planken die een Russisch thema leken te hebben. ‘Maar ik vroeg me af… Sinds ik het verhaal van mijn overgrootmoeder heb gehoord, heb ik altijd naar Norilsk willen gaan. Om mijn wortels op te sporen, zoals wij Amerikanen dat graag zeggen. Heeft u misschien wat kunstvoorwerpen, antieke stukken, wat dan ook, die uit die streek komen? Die zou ik graag bekijken en misschien kopen.’

‘U wilt echt niet naar Norilsk, neem dat maar van mij aan. Dat is de bevroren oksel van het universum, in welk seizoen dan ook. Of als u die benaming voor Moedertje Rusland zelf wilt bewaren, dan is Norilsk een met pus gevulde puist in de bevroren oksel van het universum.

Maar,’ ging hij door voor Zoe er een woord tussen kon krijgen, ‘jammer genoeg heb ik op het moment niets uit Siberië. Zelfs geen ketting van wolfstanden, die je vaker tegenkomt dan je zou denken. Kan ik u iets anders laten zien? Een klok misschien? Ik heb veel klokken. Koekoeksklokken, grootvaderklokken, torenklokken, waterklokken, pendules, nautische klokken – en ze lopen allemaal precies op tijd.’ Hij haalde een zakhorloge tevoorschijn en klikte het deksel open. ‘Als u zin heeft om 21 minuten en 16 seconden te wachten, zult u ze allemaal tegelijk horen slaan. Dat is een echte symfonie, heus waar. Blijf, luister, uw oren zullen u bedanken.’

‘Uw klokken zijn prachtig.’ Zoe trok de zilveren ketting vanonder haar coltrui vandaan en deed hem af. ‘Maar ik vroeg me af of u iets in uw winkel heeft dat geopend kan worden met deze sleutel.’

De oude man zei geen woord meer. Hij stak zijn hand uit om de sleutel aan te raken en liet hem toen weer vallen. Zijn stem kwam nauwelijks boven een gefluister uit toen hij zei: ‘Als u die heeft, dan is Katya Orlova dood.’

‘Dus u kende mijn grootmoeder wel.’

‘Ik kende ze allebei, Lena Orlova en haar dochter Katya. Is ze een zachte dood gestorven?’

Zoe kreeg weer een brok in haar keel, zodat het er harder uit kwam dan ze had bedoeld. ‘Ze is vermoord.’

‘Ach.’ Hij boog zijn hoofd, sloot zijn ogen. ‘Het houdt nooit op.’

‘Was u goed met haar bevriend?’

‘Katya en ik? Nee, niet op die manier. Maar ik heb vele jaren gewacht tot ze hier weer binnen zou komen lopen. Of op degene die na haar komt.’

Zoe had zoveel vragen dat ze niet wist waar ze moest beginnen. ‘Het spijt me, ik had me voor moeten stellen. Ik ben Zoe. Zoe Dmitroff.’

Ze stak haar hand uit en de oude man boog zich erover in een ouderwetse buiging. ‘En ik ben Boris. Een mooie Russische naam, niet?’

Hij bleef haar hand vasthouden terwijl hij een stap dichterbij kwam om haar in de ogen te kijken. ‘Ja, het is nog steeds zoals het moet zijn. De ene Hoeder sterft, maar er is een andere die haar plaats inneemt. Ik zag het meteen toen je de deur door kwam. Ik vond alleen dat ik moest wachten tot je zelf met de sleutel kwam. Maar ik zag het.’

Hij staarde haar aan, maar met afwezige ogen, alsof hij opging in een andere tijd. ‘Maar ik ben ook een van de toapotror. De magische mensen.’

‘De magische mensen?’

Hij zuchtte en liet haar hand los. ‘Weet je dat niet? Tja, de jaren gaan voorbij en daarmee gaat ook de kennis van het verleden verloren. Wij toapotror zijn een stam van inheemse Siberische families wier plicht het is om de Hoeder te helpen het bottenaltaar te beschermen tegen de corruptie van de wereld. Jammer genoeg zijn we nu bijna allemaal dood of verspreid over de vier hoeken van de wereld.’

Zijn lege, zwarte ogen glommen op toen hij plotseling glimlachte. ‘Maar de echte magie heeft dan ook altijd in het bottenaltaar zelf gelegen, niet in ons.’

‘En toch heeft het groene licht dat je in je etalage hebt gezet me hierheen gebracht. Anders zou ik je nooit gevonden hebben. Dat was toch ook een soort magie, nietwaar?’

‘Ja… Ja, misschien wel.’ Hij glimlachte weer. ‘En het was vast een ander soort magie dat zorgde dat ik Lena Orlova in een noedelwinkel in Hongkong zag. Dat twee door de oorlog uitgeputte ballingen uit zo’n afgelegen plek als Norilsk toevallig op hetzelfde moment honger kregen, en dezelfde noedelwinkel binnenliepen in een stad vol noedelwinkels – toeval of magie, wie zal het zeggen? En ik herkende haar op het moment dat ik haar zag. Hoe had ik haar niet kunnen herkennen? Want hoewel we allebei nog kinderen waren toen ik haar voor het laatst zag, was ze uitgegroeid tot het evenbeeld van de Dame. Net zoals jij.’

Zoe’s bloed ging sneller stromen. Kijk naar de Dame… ‘Hoezo ben ik haar evenbeeld?’

Hij hield een vinger omhoog. ‘Dat zul je zo zien, maar eerst…’

Hij liep naar de voordeur, stak zijn hoofd naar buiten, keek omhoog, de straat door. Hij sloot de deur, hing een bordje met FERMÉ op en deed hem op slot.

Hij draaide zich weer om en zijn stem kwam nauwelijks boven een gefluister uit. ‘Ben je gevolgd?’

‘Dat weet ik niet,’ zei Zoe, en ze schaamde zich dat ze niet eens aan die mogelijkheid had gedacht.

De oude man knipte de lamp met de groene kap uit, keek naar buiten en trok toen het rolgordijn naar beneden. ‘Wij toapotror dienen de Hoeder al generaties lang, sinds het moment dat er een Hoeder wás, en we zijn haar trouw. Maar soms is het gevaarlijk. We leren om voorzorgsmaatregelen te nemen, zelfs als we daarmee een malle indruk maken.’

Hij liep terug naar het blauwfluwelen gordijn achter de spiegel en trok het open. ‘Kom.’

Zoe volgde hem door een nauwe gang naar een klein vertrek. Dat zag eruit, dacht ze, als een toneeldecor voor een seance. Om een ronde tafel met een kleed erover stonden vijf stoelen met een harde rugleuning. Aan het plafond hing een lamp met een kap van blik. Aan de gepleisterde muren hing geen enkel schilderij, op de oude houten vloer lag geen kleed.

De oude man trok een stoel naar achteren. ‘Alsjeblieft…’

Zoe ging zitten.

‘Het zal even duren,’ zei hij, en liep terug naar de winkel.

Zoe hoorde het geschraap van hout tegen hout, het geknars van een scharnier gevolgd door een nies en ‘Merde!’

Het gordijn zwaaide open en hij kwam weer binnen. ‘Ik ben bang dat ik de boel een beetje heb laten verstoffen.’

Er ging een schok van pure opwinding door Zoe heen toen ze het houten kistje zag dat hij zo plechtig in zijn uitgestrekte handen hield. Het was een exacte replica van het kistje op het wandkleed. Het kistje dat de eenhoorn-dame had gebruikt om haar juwelen in op te bergen.

Maar dit kistje was groot genoeg om een flink brood te kunnen bevatten. Het was beslagen met versierde stroken ijzer en had een koepelvormig deksel. Het had ook twee sloten, een aan elke kant.

De oude man zette het kistje op de tafel voor haar. Hij haalde een doek uit de zak van zijn jasje en stofte het af. ‘Wij toapotror vertellen graag het verhaal over hoe er vele jaren geleden, zo lang geleden dat de waarheid verloren is gegaan in de mist der tijden, een volk leefde dat de oude kunst van de toverij beoefende, en wiens sjamaan beschikte over een magie die zo krachtig was dat hij de doden weer tot leven kon wekken. Op een dag koos die sjamaan een vrouw uit die zo mooi was als de eerste sneeuw van de winter. Helaas kon ze hem alleen dochters schenken, hoewel iedere dochter die ze baarde even mooi was als haar moeder.’

‘Vond hij dat erg?’ vroeg Zoe, die haar feministische stekels had opgezet. ‘Dat ze hem alleen dochters schonk?’

De oude man lachte zacht en haalde zijn schouders op. ‘Als dat zo was, is het een van die waarheden die nu verloren is gegaan in de mist. Maar om door te gaan met het verhaal… Op weer een andere dag vielen een paar kwaadaardige mannen, die jaloers waren op de krachten van de sjamaan, hem aan in een besneeuwd veld. Ze staken een speer in zijn zij zodat ze zijn bloed konden drinken. Maar ze werden krankzinnig van de smaak ervan. Ze begonnen onderling te vechten, en slachtten elkaar af tot er niemand meer in leven was.’

De oude man poetste het kistje nogmaals op en deed toen een stap achteruit om zijn werk te bewonderen. ‘Het was bijna donker toen de vrouw en dochters van de sjamaan hem in het veld zagen liggen, waar zijn rode bloed de sneeuw bevlekte. Ze jammerden en trokken aan hun haren, en hun hart brak in vele stukken. Toen tilden ze zijn gehavende lichaam op en droegen het naar een geheime grot achter een waterval van ijs, waar ze het tot op de dag van vandaag bewaken, en dat zullen ze tot in alle eeuwigheid blijven doen… Maar, liefje, waarom huil je? Het is maar een verhaal. Eén verhaal van de vele die tijdens de lange, koude nachten in Siberië rondom het vuur worden verteld.’

‘Sorry,’ zei Zoe, die zich een beetje belachelijk voelde toen ze met de rug van haar hand de tranen van haar wangen veegde. ‘Ik weet echt niet hoe dat kwam. Het moet de jetlag zijn.’ Maar ze dacht ook dat dit verhaal meer betekende dan de oude man deed voorkomen, al ging ze er niet verder op door. ‘Vertel eens wat er gebeurde nadat je Lena in de noedelwinkel tegenkwam?’

‘Ik bood haar mijn diensten aan. Zoals mijn plicht was.’

De ogen van de oude man lichtten weemoedig op, alsof de herinneringen terugkwamen, en Zoe vroeg zich af of hij en Lena misschien minnaars waren geweest. Het was moeilijk voor te stellen als je hem nu zag, maar vlak na de oorlog zou hij nog een jonge man zijn geweest.

‘Nadat Lena gestorven was,’ vervolgde hij, ‘bleef ik in de loop der jaren contact houden met haar dochter Katya, en in de herfst van 1962 zocht Katya me hier op en vroeg ze mijn hulp om de geheimen van het altaar te beschermen voor de Hoeder die na haar zou komen. Ze heeft me nooit precies verteld in wat voor soort gevaar ze verkeerde, misschien uit angst dat ik ook gevaar zou lopen als ik te veel wist.’

De oude man stopte de doek weer in zijn zak, haalde toen een zakhorloge uit zijn vest en Zoe zag dat er aan het andere eind van de ketting een sleutel zat. Met een griffioen erop.

‘Je hebt twee sleutels nodig om het kistje open te maken,’ zei hij. ‘De mijne en die van de Hoeder. Je grootmoeder Katya heeft het bedacht. Slim, hè? Maar ja, in de loop der eeuwen hebben alle Hoeders slimme raadsels bedacht om het altaar verborgen te houden voor de wereld.’

‘Het is net zoiets als een kluisje in een bank,’ zei Zoe, die zich nogal geïntimideerd voelde. Ze kon niet eens de oude raadsels oplossen, laat staan dat ze ooit nieuwe moest bedenken.

De oude man stopte zijn sleutel in het slot aan de linkerkant van het kistje en gebaarde toen dat Zoe hetzelfde moest doen met haar sleutel in het rechterslot.

Hij keek haar recht aan en knipoogde zomaar tegen haar. ‘Nu moeten we onze sleutels tegelijkertijd omdraaien, anders werkt het mechanisme niet.’

‘Oké,’ zei Zoe, die het een beetje mal vond, maar zo nieuwsgierig was dat ze bijna uit elkaar sprong.

De oude man zei: ‘Een, twee… nu,’ en ze draaiden hun sleutels om. Er klonk een zachte klik en de deksel van het kistje sprong een centimeter open.

Zoe stak haar hand ernaar uit, maar de oude man hield haar tegen. ‘Nog niet. Hier mag ik niet bij aanwezig zijn. Er is maar één Hoeder en dat is altijd een zij. Maar dat wist je natuurlijk al.’

Zoe knikte en dacht aan al die namen in de brief van haar grootmoeder, Lena, Inna, Svetlana, Larina… En toen herinnerde ze zich iets wat Anna Larina haar pas gisteren in San Francisco had verteld. Dat Lena Orlova altijd voor haar dochter zong toen ze klein was, dat ze een gezegend meisje was uit een lang, trots geslacht en dat ze niet de laatste zou zijn.

‘Dank je, Boris.’

Hij legde een arm op zijn borst en maakte een lichte buiging. ‘Ik wens je veel geluk. Ik ben bang dat je het nodig hebt.’

Hij draaide zich om en trok een kleiner fluwelen gordijn opzij – deze keer paars – waarachter een eikenhouten deur tevoorschijn kwam. ‘Als je weg wilt, kun je het beste deze deur nemen. Die voert naar een kleine binnenplaats. Rechts van je is een bodega, en als je daar doorheen loopt, kom je uit op de Boulevard Saint-Michel. Als je zin hebt om even iets te drinken zonder dat je te veel pijn in je portemonnee krijgt, kan ik je de bordeaux van het huis aanbevelen.’

Zoe glimlachte. ‘Kan ik je trakteren op een glas als ik klaar ben?’

Hij boog weer. ‘Bedankt voor het aanbod, maar tegenwoordig bezorgen de druiven me jammer genoeg maagzuur. Dat is de leeftijd.’

Hij schoof het blauwe gordijn open, zei: ‘Tot ziens, kleindochter van Katya Orlova,’ en verdween erachter.

 

Zoe was nu zo opgewonden dat ze zat te trappelen toen ze het koepelvormige deksel van het kistje opende en erin keek.

Ze zag iets vierkants, ongeveer zo groot en hard als een gebonden boek, strak gewikkeld in een zak van robbenvel. Ze tilde het er langzaam uit, maakte het dikke, olieachtige vel los en hapte naar adem.

In de zak zat een Russische icoon, en hoewel ze er lang niet zoveel vanaf wist als haar moeder, wist zelfs zij dat deze prachtig en zeldzaam was. En heel oud.

Het was geschilderd op een dik stuk hout, en zo’n beeld had ze nog nooit gezien. Het vervulde haar zowel met verwondering als met een bovennatuurlijke angst. De Maagd Maria zat op een vergulde troon met haar handen gevouwen om een zilveren kom in de vorm van een menselijke schedel. Maar het gezicht van de Maagd… Zoe kon haar ogen er niet van afhouden. Het was eeuwen geleden geschilderd, maar het was hetzelfde gezicht als Zoe iedere dag van haar leven in de spiegel zag.

Ze begreep nu hoe de oude man wist dat Lena Orlova een Hoeder was op het moment dat hij haar in die noedelwinkel had gezien. Ze was het evenbeeld van de Dame. Net als jij. Bij die gedachte ging er een rilling door Zoe heen.

Kon dit icoon het bottenaltaar zijn? In vroeger eeuwen geloofden de mensen, van bijgelovige boeren tot de machtige tsaren, dat iconen konden helen en wonderen konden bewerkstelligen. Maar tegenwoordig zou niemand zoiets toch meer geloven – tenminste niet heilig genoeg om ervoor te moorden. Maar het icoon was van onschatbare waarde en als een bediende in een avondwinkel al doodgeschoten kon worden om twintig dollar, dan zou een oude dame zeker kunnen sterven als ze probeerde het geheim van een icoon dat miljoenen waard was te beschermen.

Plotseling leek het stil in de winkel, te stil. Afgezien van het tikken van de klokken. Zoe deed haar mond open om iets te roepen naar de oude man, maar sloot hem weer. Ze vóélde zich alleen.

En het beviel haar niet.

Ze keek weer naar het icoon. Ze begon er nu bang voor te worden, voor het feit dat de Maagd zo op haar leek. De kom in de vorm van een schedel was ook griezelig. De Maagd en haar troon leken op een meer te drijven. Aan de ene kant van haar was een waterval, aan de andere iets wat leek op een hoop rotsblokken. En de afbeelding was versierd met juwelen, maar de manier waarop ze gerangschikt waren, was vreemd, alsof de kunstenaar ze erop had geplakt zonder acht te slaan op symmetrie of logica. Behalve de robijn, die hij precies midden in het voorhoofd van de schedel had geplaatst.

Robijn, saffier, aquamarijn, diamant, vuuropaal, cordieriet, onyx. Zeven edelstenen, en geen twee waren hetzelfde. Ze wist er niet genoeg van om hun kwaliteit te kunnen inschatten, maar de robijn was zo groot als haar pink. De andere stenen waren kleiner.

Ze staarde nog even naar het gezicht van de Maagd, wikkelde het icoon toen weer in zijn waterdichte zak van robbenvel en stopte het in haar schoudertas. Ze wilde net het deksel dichtdoen toen ze nog iets anders zag. Het moest onder het icoon gelegen hebben.

Pas toen ze het eruit haalde, zag ze wat het was – een rond, grijs blik van het soort dat werd gebruikt om een 8 mm-film in op te bergen. En die zat er dan ook in.

Ze wikkelde de film een stukje los en hield hem tegen het licht. Ze dacht dat ze een klein meisje kon zien dat de kaarsen op een verjaardagstaart uitblies. Ze zou een projector moeten hebben om er zeker van te zijn, maar ze dacht dat het kleine meisje haar moeder was.

Zoe probeerde de tranen die plotseling in haar ogen brandden weg te knipperen. Te bedenken dat dit het enige was wat Katya Orlova nog over had van de dochter die ze in de steek had moeten laten toen ze vluchtte voor haar leven. Waarom had ze het icoon niet gewoon gegeven? vroeg Zoe zich af. Geen enkel stoffelijk ding, hoe oud en zeldzaam en kostbaar het ook was, kon zo’n offer waard zijn.

Zoe stopte de film in haar schoudertas en stond op om weg te gaan. Toen ging ze weer zitten om het kistje nog één keer te doorzoeken, om er zeker van te zijn dat het leeg was. Ze liet haar vingers over de bodem en de zijkanten gaan en was maar een beetje verrast toen ze het hoekje van een foto ontdekte dat uit een scheur in de zwart satijnen voering stak.

Ze trok de foto er voorzichtig uit, want hij voelde broos aan. Maar vreemd genoeg was hij helemaal niet zo oud.

Het was een foto van een man en twee vrouwen, allebei blon-dines, die ergens op een bank in een restaurant zaten. Zoe herkende de vrouw links als haar grootmoeder, en het leek alsof hij zo’n jaar na de foto voor het hek van de studio was genomen, want op deze was haar haar langer, tot net over haar schouders. Zoe wist ook zeker dat ze de vrouw die naast haar grootmoeder zat kende, maar ze kon haar niet plaatsen. De man op de foto was buitengewoon knap, met donker haar en een charmante, ondeugende grijns. Ook hij kwam Zoe bekend voor, hoewel veel minder dan de tweede blondine.

Ze keerde de foto om en zag dat er iets op de achterkant stond geschreven. Mike en Marilyn en ik in de Brown Derby, juli ’62.

Marilyn… Zoe draaide de foto weer om en keek er aandachtiger naar. De andere vrouw op de bank had haar platinablonde haar met een sjaal bedekt en ze droeg maar weinig make-up, maar ze leek op…

Mijn god, ze is het. Het is Marilyn Monroe.

Had haar grootmoeder Marilyn Monroe echt gekend? Goed genoeg om met haar in een restaurant te zitten? Ze hád per slot voor een filmstudio gewerkt… Toch leek het verbazingwekkend.

Zoe stopte de foto in de zak van robbenvel bij het icoon en de filmspoel en stopte het geheel weer in haar uitpuilende schoudertas. Daarna schoof ze haar stoel achteruit en stond op.

Au revoir, monsieur,’ riep ze. Ze kreeg geen antwoord.

Maar toen ze het paarse gordijn wegtrok en de deur naar de binnenplaats opendeed, explodeerde de voorkant van de winkel in een symfonie van gongen en bellen en slagen en getinkel.