4
‘Niet schieten! Ik geef me over, niet schieten!’
Kapitein Nikolaj Popov stak zijn armen nog hoger in de lucht toen de slee knarsend tot stilstand kwam op het ijs. Een van de soldaten richtte een geweer op zijn borst. De hond die vooropliep, gromde.
‘Niet schieten,’ zei Nikolaj nogmaals. De kampcommandant zou zijn mannen wel bevel hebben gegeven om het vuur niet te openen, maar je kon nooit te voorzichtig zijn.
‘Kameraad kapitein,’ riep de commandant terwijl hij zijn zware lichaam uit de slee hees. Zijn vlezige, door de wind geteisterde gezicht werd doormidden gespleten door een brede grijns. ‘Toen ik die lawine naar beneden zag komen, dacht ik even dat we je kwijt waren. En het meisje? Is ze ongedeerd?’
De commandant klopte met de rug van zijn handschoen het ijs van zijn snor, terwijl hij langs Nikolaj naar de plek op de rots keek waar de enorme golf bevroren sneeuw zojuist nog boven de waterval en de toegang tot de grot had gehangen. Er zweefden nog steeds ijskristallen in de lucht om hen heen. Nikolajs oren tuitten van het lawaai dat het had gemaakt.
‘Het meisje,’ zei Nikolaj, terwijl hij langzaam zijn armen liet zakken, ‘is net begraven onder zes meter sneeuw en ijs. Dankzij jouw man daar.’ Hij knikte naar de soldaat met het geweer, die hen nu dom aan stond te staren, met wijd open mond. ‘Dat stomme uilskuiken. Ze zouden hem dood moeten schieten.’
‘Maar, meneer?’ sputterde de soldaat tegen. ‘Waarom is dat mijn schuld? U zei dat we moesten doen of het echt was. Het enige wat ik deed, was…’
‘Hou je mond, soldaat Lukin,’ zei de commandant. ‘En leg je geweer weg, stommeling. Ik heb toch gezegd dat hij een van de onzen is. Sergeant Chirkov, zorg voor de honden.’
De sergeant die als bevroren in de slee was blijven zitten, met de teugels werkeloos in zijn hand, kwam met een schok tot leven. ‘Maar, meneer, wat doen we met Le… met kameraad Orlova? Er zitten soms luchtzakken in de sneeuw. Misschien leeft ze nog.’
De soldaat slingerde zijn geweer over zijn schouder en sprong uit de slee. ‘Het kan mij niet schelen of we haar wel of niet suf mogen neuken voor we haar terugslepen naar het kamp. Ik ga niet in die sneeuw graven, al hadden we een schop, en díe hebben we niet.’
‘Vergeet dat meisje maar. Jullie allebei,’ zei de commandant.
Hij knikte naar Nikolaj en liep verder uit de buurt van de slee zodat niemand hem kon horen. Nikolaj ging hem achterna terwijl hij zijn linkerhand in de zak van zijn jas liet glijden om zijn vingers om het pistool te klemmen dat daar had gezeten sinds vlak voor hij Lena Orlova door het raam van het ziekenhuis was gevolgd.
‘Voor die lawine,’ zei de commandant, terwijl hij zijn stem liet dalen tot een gefluister, ‘zag ik je van achter de waterval vandaan komen. Zit daar de toegang tot de grot?’
‘Daar zat hij.’
De commandant maakte een sussend gebaar met zijn hand. ‘Ja, ja, oké. Maar die kan later altijd uitgegraven worden – ik heb een kamp vol zeks en schoppen. Het belangrijkste is: ben je binnen geweest? Heb je het goud gezien?’
Nikolaj schudde zijn hoofd. ‘Dit is allemaal één grote tijdverspilling geweest. Het is een kleine, ronde grot, van niet meer dan zes meter doorsnee, en geloof maar dat ik het allemaal goed heb kunnen zien. Er lagen alleen wat rottende lijkkisten en een paar beschimmelde lijken.’
De commandant geloofde hem niet, zag Nikolaj, en hij moest zich inhouden om niet te lachen. Hij zou zichzelf ook niet geloofd hebben.
Hij had een verhaal tegen hem opgehangen over dat een of ander trouw Partijlid in Moskou een onaannemelijk gerucht had gehoord dat het leger van de tsaar twintig jaar geleden een schat in een grot bij een geheim meer in de buurt van Norilsk had verborgen, en dat hij, Nikolaj, daarnaartoe was gestuurd om het uit te zoeken. Nu vermoedde de commandant dat Nikolaj het goud had gevonden, maar het allemaal voor zichzelf wilde houden.
‘Ik zei toch dat het een heilloze onderneming was?’ zei Nikolaj. ‘Die Yaks zijn altijd straatarm geweest. Denk je dat ze zomaar kisten vol goud van de Romanovs hadden laten liggen? Een hoop rottige moeite voor niks, als je het mij vraagt. Maar ja, ik doe gewoon wat me wordt opgedragen.’
De commandant produceerde met moeite een lachje. ‘Zoals wij allemaal.’
De honden barstten plotseling uit in een waanzinnig geblaf. Nikolaj draaide zich snel om en trok bijna zijn pistool toen hij besefte dat de honden alleen maar zo opgewonden waren omdat de sergeant een jutezak vol gedroogde vis uit de slee had gepakt. De soldaat, zag Nikolaj, had zich een paar passen verwijderd en frommelde aan de knopen van zijn gulp.
‘Inderdaad, een heilloze onderneming,’ zei de commandant. ‘En we hadden geen slechtere nacht kunnen uitkiezen, niet? Met dat sneeuwstormpje.’
Nikolaj begon plotseling te lachen. Door alles wat zich vanmorgen had afgespeeld, had hij het nog niet echt beseft, maar hij voelde zich werkelijk een nieuw mens. Het leek wel of hij iedere ademteug die hij nam kon voelen, iedere klop van zijn hart. En de ademteugen, de slagen van zijn hart, waren eindeloos.
‘Sneeuwstormpje?’ zei hij, en lachte weer. ‘Krijg nou wat. Het heeft me bijna de das omgedaan.’
Dat verrekte keukenzout – hij had er net genoeg koorts van moeten krijgen om opgenomen te worden in het ziekenhuis. Hij was bepaald niet van plan geweest zichzelf een longontsteking te bezorgen. Maar uiteindelijk was het de moeite waard geweest, omdat Lena hem naar de grot had gebracht. Ze had hem het bottenaltaar gegeven.
Het altaar – Jezus, het bestond echt. Alles wat hij in het Fontankadossier had gezien, bestond echt. Het meer, de waterval, de grot, het altaar van menselijke botten. En de Hoeder. Ook zij was echt gebleken.
Lena.
Hij had gedacht dat het moeilijk zou zijn haar te vinden in deze enorme, bevroren wildernis, maar ze had gewoon in het interneringskamp gezeten, niet meer dan dertig kilometer verwijderd van het meer waar zij, en alle andere Hoeders voor haar, geboren was. En haar gezicht was het evenbeeld van de schets die hij had gezien van de Dame op het icoon. Het dossier had wat dat betreft ook gelijk gehad.
Hij vroeg zich nu af of ze terug de grot in was gevlucht voor de lawine haar had kunnen begraven. En hij voelde een steek van… van wat? Schuld? Verdriet? Spijt? Het maakte niet uit, ze was toch dood. Ze zou van de honger omkomen voor ze zich een weg naar buiten kon graven.
De commandant zuchtte, alsof hij Nikolajs gedachten kon lezen. ‘Maar het is jammer van het meisje.’
‘Ja. Erg jammer,’ zei Nikolaj.
Tja, hij hád misbruik van haar gemaakt, en hij voelde weer zo’n scherpe steek, als een vuist tegen zijn borst. Hij schudde het af. Je deed wat je moest doen en daarna ging je door.
Hij keek het meer rond, prachtig in het botergele poollicht – jammer dat het nog maar een paar uur licht was. Maar voor hem genoeg tijd om de plek waar hij naartoe moest te bereiken.
‘Moet je die stommeling nou zien,’ zei de commandant, die plotseling ook moest lachen toen hij naar de soldaat wees die zijn initialen in de sneeuw stond te plassen.
‘Ik zei toch dat ze hem dood moesten schieten,’ zei Nikolaj.
De commandant knipperde met zijn ogen en zijn glimlach verflauwde. ‘Goed, kameraad kapitein,’ zei hij iets te luid. ‘Trek in een slokje wodka voor we teruggaan naar het kamp?’
De commandant stak zijn hand in de zak van zijn jas, maar voor hij hem er weer uit kon halen, trok Nikolaj zijn pistool en schoot hem door zijn voorhoofd.
Het schot knalde over het meer. De soldaat draaide zich bliksemsnel om, met zijn penis nog in zijn hand. Hij opende zijn mond, maar zijn schreeuw stierf weg toen de kogel zijn keel doorboorde.
De sergeant stond als aan de grond genageld, met in beide handen een gedroogde vis terwijl de honden nog blaften en om hem heen sprongen. Toen liet hij de vissen vallen en rende naar de slee. Nikolaj mikte tussen zijn schouderbladen en hij kwam hard neer terwijl zijn hoofd op het ijs bonkte.
Toen de schoten nog in de ijzige lucht echoden, was Nikolaj al in beweging gekomen. Hij liep beurtelings naar de drie mannen en schoot het pistool leeg in hun hoofd om er zeker van te zijn dat ze dood waren. Daarna laadde hij zijn pistool opnieuw.
Hij stak het wapen in de band van zijn broek en begon naar de slee te lopen, maar draaide zich toen om. Hij hurkte naast de dode commandant en doorzocht de zakken van zijn jas. Daar haalde hij een flacon uit tevoorschijn, een zilveren flacon met zijn initialen erin gegraveerd.
Dus hij had toch geen pistool willen trekken.
Nikolaj stopte de flacon wodka in zijn eigen zak en kwam overeind. Hij klom glimlachend in de slee. De commandant en zijn mannen waren heel behulpzaam geweest; per slot hadden ze de slee hierheen gebracht. Geen zinnig mens zou proberen lópend uit Siberië te komen.
Hij pakte de teugels, maar voor hij wegreed, keek hij om naar de bevroren waterval, die als een cascade van diamanten in de zon lag te glinsteren en te schitteren.
Diamanten. Nikolaj glimlachte bij de gedachte. Want wat de waterval verborg, was waardevoller dan diamanten, waardevoller dan welke zogenaamde kist vol goud van de Romanovs.
Het bottenaltaar… lieve god, het bestond echt. Hij had het met zijn eigen ogen gezien. Hij had ervan gedronken. Nu al voelde hij de ongelooflijke kracht ervan door zijn bloed stromen, hem veranderen. Hij voelde zich als een god.
Nee, niet áls een god.
Hij gooide zijn hoofd achterover, en zijn schreeuw echode over het rauwe, bevroren land.
‘Ik ben God.’