13

Zoe gaf de Babe een dot gas.

Ze scheurde door oranje, racete over Market, sloeg bij de eerste de beste gelegenheid links af en reed verder over Franklin. Mooi dat ze niet op Van Ness bleef met al die stoplichten die bij iedere zijstraat op rood sprongen. Ze sjeesde verder, door de striemende regen, om zich heen spiedend of ze geen politie zag. Veel agenten kenden de Babe en degenen die hem niet kenden, zouden zich toch in de handen wrijven om een klassieke, lichtblauwe Mustang op de bon te kunnen slingeren.

Ze overtrad de wet door een voetganger niet te laten oversteken en hem in plaats daarvan kletsnat te spatten, maar ze moest eerder bij haar moeder zijn dan de politie. Ze moest te weten komen hoe een oude, dakloze vrouw die in het Golden Gate Park was vermoord, dezelfde grootmoeder bleek te zijn als die jaren geleden bij een auto-ongeluk was omgekomen.

Maar als je ooit de waarheid uit Anna Larina Dmitroff wilde krijgen, moest je haar onverhoeds overvallen. Als Zoe als eerste bij haar moeder kon zijn, als ze haar moeder in de ogen kon kijken, zou er misschien íets door dat kille, harde masker van haar heen sijpelen.

Ze was er bijna. Haar ruitenwissers zwiepten over de voorruit. De Babe lag ook als het regende stevig op de weg – ze sneed een taxi af, zwenkte om een grote, toeterende Lexus heen, wat haar op gevloek en een middelvinger kwam te staan, en eindigde bijna in de voortuin van een hoog, victoriaans huis. Ze sloeg abrupt links af op Washington, een grote golf water opspattend, slipte bijna tegen een geparkeerde Toyota, haalde net de stoplichten op Gough en Octavia en reed twee blokken verder met gierende banden de oprijlaan op van het grote huis van haar moeder op de top van Pacific Heights. Het was precies twaalf minuten geleden dat ze afscheid had genomen van Mackey en zijn partner, nadat ze gezegd had dat ze naar de rechtbank moest. Ze had gewacht tot ze wegreden en was daarna naar de steeg achter de bodega gerend waar haar auto stond geparkeerd. En nu was ze er godzijdank eerder dan zij, maar ze moest snel zijn.

De regen sloeg haar in het gezicht toen ze de stoep op rende van het enorme, uit graniet en glas opgetrokken huis. Maar toen ze de grote, dubbele deuren van ebbenhout zag, met hun deurknoppen van echt zilver, bleef ze abrupt staan.

Dertien jaar geleden, op de dag dat ze haar diploma van de middelbare school had gekregen, was ze, met alleen een plunjezak met kleren bij zich, die deuren uit gelopen om haar oude leven achter zich te laten. Ze had gezworen dat ze nooit terug zou keren, maar ze had beter moeten weten. Je kunt aan een deel van je verleden ontsnappen, maar niet aan alles.

Zoe haalde diep adem, hief haar hoofd op en drukte op de bel. Minder dan vijf seconden later werd die geopend door een man zonder nek en met handen zo groot als kolenschoppen. Ze drong zich langs hem heen, wat waarschijnlijk niet slim was gezien het feit dat hij een pistool in een schouderholster onder zijn wijde, zwarte jasje droeg.

‘Ik ben haar dochter,’ zei Zoe, toen hij haar arm vastgreep. ‘Dus als je handen je dierbaar zijn, kun je ze beter bij je houden.’

De man had een verweerd gezicht, vermoeide ogen en snelle reflexen. Hij liet haar meteen los.

‘Waar is ze?’ Wat moest ze doen als ze er niet was? Alsjeblieft, lieve god, ze moest haar moeder spreken voor de politie er was.

‘De pakhan,’ zei hij, ‘is boven in de bibliotheek.’

Zoe was niet van plan de lift te nemen die zo krap was als een lijkkist. Ze rende alle vier de sierlijke, kalkstenen trappen op, maar bovenaan bleef ze weer voor een deur stilstaan.

Deze was gemaakt van stevig, glanzend mahoniehout en aan de andere kant bevond zich het heiligdom van Anna Larina. Ze was dertien jaar niet in dit huis geweest, en het was nog twee jaar langer geleden dat ze die kamer had gezien. Niet sinds die zomerdag toen ze zestien was, de dag dat haar vader die kamer was binnengegaan en achter het grote, zwartmarmeren bureau van haar moeder was gaan zitten. Hij was daar gaan zitten, had een pistool onder zijn kin gedrukt en de trekker overgehaald.

Zoe was die dag als enige thuis geweest, de enige die het schot hoorde. Degene die het bloed in het ivoorkleurige Perzische tapijt en de teakhouten vloer had zien trekken, die de spetters had gezien. Degene die in wat er van haar vaders gezicht over was had moeten kijken.

 

Zoe wierp de deur met zo’n kracht open dat hij tegen de muur sloeg.

Haar moeder keek op van het scherm van een laptop, terwijl haar rechterhand onder het zwartmarmeren bureau schoot waar ze op een plank een Glock 22 bewaarde. Anna Larina Dmitroff had zich niet via complotten en moordaanslagen een weg naar de top van een Russische mafiya-familie gebaand door onvoorzichtig te zijn.

‘Zoe,’ zei ze, en het verraste Zoe dat ze echte schrik en bezorgdheid over haar moeders gezicht zag flitsen. ‘Wat kom je hier doen? Is er iets gebeurd?’

‘Hoezo? Zou het je raken als dat zo was?’

‘Doe niet zo gek. Natuurlijk.’ Anna Larina, die half was opgestaan, ging weer achter het reusachtige bureau zitten. ‘Je ziet er een beetje afgemat en nat uit, maar verder goed. Helemaal volwassen,’ zei ze, terwijl ze haar dochter met kille, onverschillige ogen opnam. ‘Maar aangezien ik in al die jaren nog geen kerstkaartje van je heb ontvangen, kon ik alleen maar aannemen dat je hier bent omdat er iets ergs is gebeurd.’

Zoe moest haar tanden op elkaar klemmen om niet te gaan schreeuwen. God, wat had ze die zachte, effen stem die haar zo makkelijk kon bespotten en kwetsen altijd gehaat. Dertien jaar en er was niets veranderd. Eén blik op dat mooie maar zielloze gezicht en alle nare gevoelens van vroeger kwamen meteen weer terug om zich als gif met haar bloed te vermengen.

Ze moest zich vermannen, haar emoties wegduwen. Ze wist uit bittere ervaring dat je Anna Larina geen spatje emotie kon laten zien, haar iets van liefde of haat of angst kon tonen, want gevoelens maakten je kwetsbaar en dan sloeg ze toe. Snel en efficiënt.

Zoe liep langzaam naar het marmeren bureau, om zichzelf tijd te gunnen. Het was een prachtig vertrek, maar kil, net als de vrouw van wie het was. Het had de vorm van een driehoek en stak naar buiten uit als de boeg van een schip waarvandaan je de baai en de Golden Gate Bridge kon zien. Tegen de ene muur die niet van vloer tot plafond uit glas was opgetrokken, stonden dure, Scandinavische boekenkasten. Er stonden een paar boeken in, maar de meeste waren gevuld met de mooiste stukken uit haar moeders verzameling antieke, Russische iconen. Toen Zoe een klein meisje was, had het haar zoveel pijn gedaan als ze bedacht dat die iconen meer voor haar moeder betekenden dan zij.

Ze legde de foto van de plaats delict, die ze van Mackay had gegapt, voorzichtig neer op haar moeders bureau. ‘Kijk hier eens naar en zeg dan wat je ziet.’

Anna Larina legde haar handen aan weerszijden van de foto en keek. Ze bestudeerde hem in stilte, terwijl Zoe haar bestudeerde. Absoluut geen zweem van herkenning, geen zweem van schrik, geen zweem van wat dan ook.

Ze hief haar blik op en keek Zoe rechtstreeks aan. ‘Ik zie een of andere oude vrouw die er dood uitziet. Dacht je dat ik zou weten wie ze is?’

‘O, alsjeblieft. Probeer je me echt wijs te maken dat je je eigen moeder niet herkent?’

Het was een opzettelijke klap, en een harde. Haar moeders hoofd schokte toen ze weer naar de foto van de dode keek. Haar handen, die nog steeds plat op het bureau lagen, werden wit om de knokkels. Maar afgezien van die lichte reactie was het nog steeds onmogelijk om te zien wat ze dacht, wat ze voelde.

Zoe wist dat haar moeder even makkelijk een van haar mannetjes, haar vors, kon roepen om iemand in elkaar te slaan als ze een pot thee kon bestellen, maar ze geloofde niet dat haar moeder hier verantwoordelijk voor was, al was het maar omdat het slordig was uitgevoerd, en haar moeder voerde nooit iets slordig uit. Maar Zoe had haar willen laten schrikken, en dat was gelukt.

Ze pakte de foto in het zilveren lijstje van haar bureau – een vergroting van die in het cellofaanzakje die Mackey haar had laten zien – en legde hem naast de foto van de plaats delict. ‘Zie je nu de gelijkenis? Ze heeft jouw ogen. Of liever gezegd, wij hebben de hare.’

‘Ik denk niet…’ Anna Larina onderbrak zichzelf. Zoe zag dat haar moeder krampachtig slikte, maar ze zei niets meer.

‘Wat – geloof je het niet? Omdat ze is omgekomen bij een auto-ongeluk toen jij elf was? Tijdens slecht weer van een klif de zee in is gereden en jou in een weeshuis heeft achtergelaten? Ben je echt bij haar begrafenis geweest, moeder? Of heb je het allemaal verzonnen om mij bij haar uit de buurt te houden?’

Het leek of Anna Larina haar niet gehoord had. ‘Ze is zo oud hierop. Zo oud.’ Ze raakte het gezicht van de vrouw op de foto even met haar vingertoppen aan. ‘Al die jaren heb ik haar in gedachten gehouden zoals ze toen was. Jong en mooi, zo vol levenslust en vrolijkheid. Ze had zo’n lieve lach. Ik heb altijd aan rozenblaadjes gedacht als ze lachte, omdat dat geluid de blaadjes zou laten omkrullen. Zoals rozenblaadjes dat doen.’

Haar stem stierf weg en haar mond verzachtte een beetje. ‘Vreemd dat ik me dat net herinnerde, en nu is ze dood.’

‘Niet gewoon dood, moeder. Vermoord. Of herken je een foto van een plaats delict niet als je er een ziet?’

Anna Larina duwde de foto van zich af. ‘Ja, natuurlijk wel.’

Ze stond op van achter haar bureau en liep naar de deur om hem dicht te doen. De klik van het slot klonk luid in de gespannen stilte.

Ze staarde Zoe aan, liet de stilte voortduren, en zei toen: ‘Ik dacht dat ze dood was. Ik heb nooit tegen je gelogen om je uit haar buurt te houden. Dat is bespottelijk. Ze wilde mij niet. Waarom zou ze jou dan in godsnaam willen?’

De woorden werden weer op die kille, emotieloze toon uitgesproken, maar Zoe had een duistere emotie in haar moeders ogen op zien vlammen. Verdriet, ja, maar nog iets meer. Schuld? Woede?

Zoe keek naar de vrouw die haar moeder was. De sierlijke jukbeenderen en het hoge voorhoofd, zo glad als een gepolijste schelp. De grijze ogen, wijd uiteenstaand en schuin oplopend aan de hoeken. Anna Larina’s leeftijd was altijd een goed bewaard geheim gebleven, al moest ze nu toch bijna zestig zijn. Maar ze leek geen dag ouder te zijn geworden in al die jaren. Het is net alsof ik in een spiegel kijk, dacht Zoe, en die gruwelijke gedachte voelde alsof er een mes in haar ingewanden werd omgedraaid. Als zij het gezicht van haar moeder had geërfd, gold dat dan ook voor haar zwarte ziel?

Anna Larina’s mond welfde zich in een wrange glimlach. ‘Waar kijk je naar, Zoe? Naar het teken van de duivel op mijn voorhoofd? Naar het bewijs dat we per slot toch niet op elkaar lijken? Daar ben je altijd bang voor geweest, nietwaar? Daarom ben je weggelopen, daarom voerde je die kruistocht voor mishandelde vrouwen. Je probeert je verlossing te kopen door te boeten voor mijn zonden.’

Zoe voelde een scherpe pijn in haar arm. Ze keek naar beneden en zag dat ze haar hand tot een vuist had verkrampt. Ze ontspande haar vingers, dwong zichzelf adem te halen. ‘Vlei jezelf niet. Ik wil nu alleen weten hoe de vrouw die jou heeft gebaard uiteindelijk dakloos is geworden en bij de dronkaards en junkies in het Golden Gate Park woonde.’

‘Ik weet niet – Golden Gate Park?’ Anna Larina gebaarde naar de foto op het bureau. ‘Is ze daar…’

‘Vermoord? Ja. Het is gebeurd voor de Oranjerie. Ze is doodgestoken met een mes. De politie wist eerst niet wie ze was.’

‘En toch kwamen ze meteen naar jou gerend met hun foto’s van de plaats delict. Dus óf ze zijn helderziend óf je vertelt me niet alles.’

Jezus, wat is die vrouw slim, dacht Zoe. Dat moest ze onthouden. In de oosterse vechtkunst had ze geleerd de vijand niet in je bewegingen of in je hoofd toe te laten; ze moest onthouden dat Anna Larina haar vijand was. Haar moeder was haar vijand, en diep vanbinnen had ze dat altijd geweten. Ze wist alleen niet waaróm.

‘Voor iemand een mes tot aan het lemmet in haar borst ramde,’ zei Zoe, opzettelijk harde, schokkende woorden gebruikend, ‘heeft je moeder nog kans gezien een stukje papier door te slikken. Of half door te slikken. Daar stonden mijn naam en adres op.’

Weer krulde Anna Larina’s mond zich in een kille glimlach. ‘Goeie god, wat heerlijk mysterieus van die oude vrouw. Ze wist waar je woonde, en toch kon ze de tijd niet vinden om je, tussen het bedelen en pissen in portieken door, te komen opzoeken voor ze vermoord werd? Nee? Nou, dan is ons een ontroerend tafereeltje bespaard gebleven.’

‘In hemelsnaam, moeder.’

‘In hemelsnaam, moeder,’ bauwde Anna Larina haar na. ‘Wat wil je van me, Zoe? Tranen? Die heb ik al lang geleden opgebruikt.’

Zoe spreidde haar vuist weer, en haalde nogmaals diep adem. ‘Ik dacht dat ze jou misschien heeft opgezocht. Want hoe zou ze anders over mij geweten hebben?’

Weer zag Zoe iets opflakkeren, diep in Anna Larina’s ogen. Ze weet iets, dacht Zoe. Ze weet waarom haar moeder hierheen is gekomen.

Anna Larina haalde haar schouders op en zei: ‘We zijn geen van beiden opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma. Met drie minuutjes zoeken op Google was het voor elkaar geweest.’

Ze vouwde haar armen voor haar borst en liep naar het grote raam om naar buiten te kijken, hoewel er vandaag niets te zien was, geen brug en geen baai, alleen wolken en regen. ‘Dus zijn we nu klaar, Zoe?’

‘Nee, we zijn niet klaar, moeder. Bij lange na niet. Laten we voorlopig zeggen dat ik je geloof. Dat dit allemaal een grote verrassing voor je is. Was dat sappige verhaal over het weeshuis dat je altijd hebt opgehangen ook waar?’

‘O, god,’ zei Anna Larina in een plotselinge uitbarsting van oprechte ergernis. ‘Wat ben je toch een koppig kreng, en ja, natuurlijk heb je dat trekje van mij. Goed dan. Ik geef je nog vijf minuten om in die etterende wonden uit mijn jeugd, die ik volgens jou heb, te prikken, als je belooft me daarna met rust te laten.’

Anna Larina haalde een pakje sigaretten en een gouden aansteker uit de zak van haar zwarte kasjmieren broek en stak er een op. Ze keek even naar het vlammetje van de aansteker voor ze hem weer dichtknipte.

‘Het weeshuis,’ zei Zoe. ‘Was dat echt?’

‘Nou, of dat echt was. Een groot, lelijk huis dat geleid werd door de Liefdezusters in een armoedige buurt van Columbus, Ohio. Er waren zelfs tralies voor de ramen, hoewel ik denk dat die meer dienden om het plaatselijke schorem buiten te houden dan ons weesjes binnen. Het was niet allemaal kommer en kwel en klappen, maar het was geen lolletje. Alleen was mijn moeder nog springlevend toen ze me daar dumpte. Mij en een klein koffertje met kleren en een kartonnen doos met een paar van mijn schatten erin.’

‘Maar waarom uitgerekend Ohio als je in L.A. woonde? En trouwens, geen enkele vrouw laat zomaar haar kind in de steek. Ze moet een reden gehad hebben.’

‘Je verbaast me, Zoe. Gezien wiens dochter je bent en wat je voor de kost doet, heb je toch een opmerkelijk rooskleurige kijk op de aard van de mens.’

‘Maar je moet een vermoeden hebben van waarom ze dat deed. Toen misschien niet, maar nu je erop terugkijkt wel.’

Anna Larina gooide haar hoofd achterover en blies een perfect kringetje rook naar het plafond. ‘Is dat zo?’

Zoe pakte het zilveren lijstje op en zette het weer op het bureau. Anna Larina had er toch zoveel waarde aan gehecht om het op een plaats te zetten waar ze het elke dag kon zien. De vrouw voor het hek van de studio’s met haar arm om de schouders van haar kleine meisje zag er beslist gelukkig uit, levenslustig. Maar die foto was een jaar vóór het weeshuis genomen, als ze Anna Larina mocht geloven.

‘Je hebt me verteld dat ze als cameravrouw bij Fox werkte.’

‘Meer als de loopjongen van een cameraman, denk ik. Hoewel…’ Anna Larina’s stem stierf weg terwijl ze naar de punt van haar sigaret staarde, alsof ze het zich nu echt probeerde te herinneren.

‘Ik geloof dat de studio haar uiteindelijk wel achter de camera aan het werk zette. Ik herinner me dat ze al één film had opgenomen, en ze was helemaal opgewonden omdat ze op het punt stonden een andere in productie te nemen. Ik maakte me daar ongerust over omdat ze op mijn verjaardag zouden beginnen – ik werd negen – en ik bang was dat ze zo in beslag genomen zou worden door haar nieuwe werk dat ze die grote dag zou vergeten. Maar we liepen weg voor dat echt gebeurde, liepen zomaar midden in de nacht weg, of zo kwam het me voor. Ze nam niet eens de moeite een briefje voor Mike achter te laten.’

‘Mike? Wie was Mike?’

‘Mike O’Malley. Mijn stiefvader, of ik moet hem eigenlijk de man van mijn moeder noemen, want hij was amper een vader voor me. Maar ze waren ook pas een paar maanden getrouwd voor we weggingen.’

‘Mán?’ Zoe staarde haar moeder aan. ‘Dit is voor het eerst dat je hebt gezegd dat je een stiefvader had.’

‘Zoals ik zei, het was maar een paar maanden, en zelfs in die tijd was hij niet vaak thuis. Hij was locatiescout en dus vaak onderweg, en voor je je een film-van-de-weekscenario in je hoofd haalt – nee, hij sloeg haar niet, en hij heeft me ook nooit onzedelijk betast, zoals ze dat noemen. Hij leek zich nauwelijks van mijn bestaan bewust.’

‘Slaan en kindermishandeling zijn niet de enige redenen waarom vrouwen bij hun man weggaan.’

Anna Larina schudde haar hoofd. ‘Als jij het zegt. Maar ik was erbij, en toen we die nacht vertrokken, hield ze bij een stoplicht stil om een potje te janken en naar zijn foto te staren – alles wat je doet als je hart is gebroken. Dus, nee, ik denk niet dat ze uit eigen beweging bij hem weg is gegaan.’

‘Dat ze van hem hield, betekent nog niet dat ze geen goede reden had om bang voor hem te zijn.’

‘Ik moet het weer afleggen tegen jouw onmetelijke ervaring, Zoe. Ik weet alleen dat ze mij en een paar bezittingen in de auto gooide en wegreed zonder ergens te stoppen – ik bedoel, we stopten alleen langs de weg om een dutje te doen tot we bij de Scioto River kwamen. En nu zijn we weer op het punt waar we het reisje naar het verleden begonnen, namelijk toen ze me dumpte in dat weeshuis, me overlaadde met kussen en beloofde dat ze over een paar weken terug zou komen, en ik haar geloofde.’

‘Maar ze kwam niet terug. Dus wat is er toen gebeurd? Nee, niet weer dat verhaal dat ze gestorven is bij een auto-ongeluk. De waarheid.’

‘Ik weet niet wat er met haar is gebeurd. Ik heb geen reden meer om erover te liegen. Ik weet het niet. De weken gingen voorbij, daarna maanden, daarna jaren, en al die tijd geloofde ik nog steeds dat ze me weer zou komen halen. Geen telefoontjes, geen brieven, niet eens een kaartje op mijn verjaardag en ik bleef het geloven, en toen op een dag hield ik gewoon op met geloven. Of ik dacht dat ze dood was? Ik weet het echt niet. Misschien hoopte ik dat. Ik wist alleen dat ik voor haar dood was.’

Zoe wist niet hoeveel ze hiervan moest geloven, behalve die laatste vijf woorden. Ik wist dat ik dood was voor haar. Ze klonken of ze werkelijk recht uit het diepst van Anna Larina Dmitroffs ziel kwamen.

‘Heeft ze je ooit iets verteld over wat er voor haar geboorte is gebeurd? Over haar familie? Waar ze vandaan kwam?’

Anna Larina liet haar armen zakken en keerde zich om. ‘Daar heeft ze nooit rechtstreeks over gesproken, maar uit het weinige wat ik weet, heb ik opgemaakt dat ze een onwettig kind was. Net als ik. Ze vertelde altijd dat ze het enige kind van haar moeder was, en dat haar moeder haar altijd inprentte dat ze een gezegend kind was, uit een lang, trots geslacht, en dat ze niet de laatste kon zijn. Alsof het iets speciaals was, iets betekende, hoewel ik geen idee heb wat.’

Maar ze had wel een idee, dacht Zoe, want weer had ze die glans in haar moeders ogen gezien die erop duidde dat ze heimelijk meer wist.

‘Het klinkt mooi,’ zei Zoe. Het klonk beslist niet als iets wat Anna Larina ooit tegen haar had gezegd, en Zoe voelde een diep verdriet om het verlies van deze grootmoeder die ze nooit had gekend. ‘Wat nog meer? Is ze hier geboren of in Rusland?’

Anna Larina keek Zoe ongeduldig aan en daarna haalde ze haar schouders op. ‘Ze was in Sjanghai geboren, stel je voor. Op de dag van de Japanse inval. Ze vertelde altijd zo’n krankzinnig verhaal dat haar moeder, wier naam Lena was, Lena Orlova, ontsnapt was uit een interneringskamp dat Norilsk heette, in Siberië, en helemaal naar China was gelopen, als je dat kunt geloven.’

Anna Larina was even stil, haalde weer haar schouders op. ‘Op een bepaald moment na de oorlog legde Lena het aan met een handelaar in edelstenen uit Hongkong, bij wie zij en mijn moeder introkken. Een paar jaar later ging Lena vis kopen bij een sampan, gleed uit op de loopplank, kwam op haar hoofd terecht en verdronk in de haven. Ik denk dat mijn moeder toen vijftien, misschien zestien jaar was. In ieder geval oud genoeg om voor zichzelf te zorgen.’

Zoe had dit allemaal nog nooit gehoord. Het klonk exotisch, avontuurlijk. Tot je ging nadenken over hoe het leven in een Siberisch gevangenenkamp en een stad die verwoest was door de oorlog echt geweest moest zijn.

‘Heeft ze ooit verteld hoe ze van Hongkong naar L.A. is gekomen?’

‘Nee, nooit. Hoewel ze een heleboel verhalen had, vol met de wonderlijkste details, over haar eigen moeder, Lena. En die miraculeuze ontsnapping uit Siberië.’

De woorden van haar moeder dropen zoals altijd van sarcasme, maar Zoe kreeg het gevoel dat Anna Larina in een hoekje van haar hart even gefascineerd was door deze familiegeschiedenis als zij.

‘Wat voor soort details?’

‘O, dat Lena alleen ’s nachts liep, zodat haar in bont gehulde silhouet niet tegen de besneeuwde toendra zou afsteken, en dat ze sneeuwhutten bouwde als beschutting en vuren aanlegde van mos dat ze van rotsblokken en boomstammen schraapte. En hoe ze zich in leven hield door rendieren te melken en te vissen in gaten in het ijs.

Na maanden gelopen te hebben, belandde ze uiteindelijk op een heuvel die uitkeek over de rivier die Rusland scheidde van Mongolië. Daar leefde ze van wilde aardappelen die ze opgroef uit een veld en staarde naar de rode stokken die de grens aangaven. Die stokken, met ronde, metalen bordjes met een hamer en sikkel erop, stonden zo’n vijfhonderd meter uit elkaar, en ze keek er twee dagen en twee nachten lang naar, maar zag geen enkele grensbewaker. Dus ten slotte liep ze gewoon van de ene kant van de stokken naar de andere, slechts één stap van de vele duizenden die ze had genomen sinds ze uit Norilsk was ontsnapt.’

Zoe kon zich met geen mogelijkheid de moed en de wilskracht voorstellen die daarvoor nodig waren geweest, en ze voelde zich klein in vergelijking met die overgrootmoeder over wie ze tot nu toe nooit had gehoord.

‘En wat gebeurde er toen?’

‘Ze bleef doorlopen. Tot ze op een dag een verschrompelde, oude man met een wegrottende sampan tegenkwam, die haar zover hij kon meenam de rivier over en haar toen overdroeg aan een achterneef die haar een lift op zijn groentekar gaf. Die achterneef had een vriend die als remmer op de treinen werkte, en die remmer had een broer, enzovoort, en ze werd door heel China van de ene naar de andere overgedragen. Tot ze op een dag op een vuilnispraam naar Sjanghai voer en mijn moeder ter wereld bracht.’

‘Katya.’

‘Ja.’ Anna Larina doofde haar sigaret in een kristallen asbak op het bureau. ‘En god mag weten wie de vader was… Is dit nou echt zo belangrijk, Zoe? Wie kan het wat schelen? Lena is allang dood, en haar dochter nu ook, en gezien haar uiterlijk was ze een dakloze, een treurig geval. Oud. Iemand heeft haar waarschijnlijk neergestoken voor het halve flesje goedkope whiskey dat ze in haar zak had.’

‘Mijn god, wat héb jij toch? Ze was je móéder. Al die jaren dat ze verdwenen was, een raadsel – en nu is ze plotseling hier en iemand vermoordt haar en jij doet alsof het je niets kan schelen. Het is duidelijk dat ze al die tijd ergens voor op de vlucht was.’

‘Is dat zo?’

‘Dat weet je zelf ook. Dus waar was ze zo bang voor die zomer, en waarvoor bleef ze zo bang? Wie zou haar dood willen hebben, en waarom?’

‘Dat wéét ik niet,’ schreeuwde Anna Larina, terwijl ze zo hard met haar vuist op het bureau sloeg dat de lamp ervan schommelde. Maar het was geen woede. Zoe had haar moeder eerder kwaad gezien, en dit leek er niet op.

Zoe pakte de foto van het plaats delict en stopte hem weer in haar schoudertas. ‘Ik ga naar het lijkenhuis om naar haar te kijken. Wil je mee?’

Haar moeder nam niet eens de moeite om antwoord te geven, keek haar alleen aan.

‘Dan veronderstel ik dat je het niet erg vindt als ik de begrafenis regel.’

Daar moest haar moeder om lachen. ‘Werkelijk, Zoe. Schaamteloze mensen zitten nergens mee – dat zou je zo langzamerhand moeten weten.’ Anna Larina wuifde met haar hand. ‘Doe met haar wat je wilt. Hoewel, als het iets uitmaakt: ze was Russisch-orthodox. Stuur me maar een kaart als je een besluit hebt genomen.’

Er viel een zware stilte in het vertrek. Zoe stond midden op het ivoorkleurige kleed. Ze voelde zich plotseling verloren, uitgeput. Ze kon niets meer bedenken om tegen deze vrouw te zeggen.

Maar op weg naar de deur bedacht ze toch nog iets. ‘Heb je ooit gehoord van het bottenaltaar?’

Anna Larina zat weer in haar designerstoel achter het zwarte bureau, en klapte haar laptop dicht. Ze keek op en zei net iets te nonchalant: ‘Nee. Hoezo?’

‘Laat maar. Het is niet belangrijk.’

Zoe wilde zich weer omdraaien, maar de stem van haar moeder hield haar tegen. ‘Het was je vaders keus om dat pistool tegen zijn hoofd te zetten, Zoe. Zijn keus om de trekker over te halen. Hij heeft je in de steek gelaten, is met opzet voor altijd uit jouw leven gestapt, maar dat kon je niet aanvaarden. Je moest iemand de schuld geven, en dat was ik.’

Zoe onderdrukte de pijn. Zelfs na al die jaren was het nog steeds een onuitspreekbare pijn. ‘Papa hield van me.’

‘O, ik twijfel er niet aan dat hij geloofde dat hij van je hield. Hij hield alleen meer van zichzelf. Hij was een ijdele man, en hij was zwak. Hij droeg de familiezaak over aan mij, en daarna haatte hij me omdat ik de dingen deed die hij gedaan wilde hebben, maar uit lafheid zelf niet durfde te doen.’

‘Hij hield van me,’ zei Zoe, inwendig trillend. ‘En daar heb jij het altijd moeilijk mee gehad, nietwaar, moeder? Je bent jaloers. Jaloers op je eigen doch…’

Ze werd onderbroken door een plotselinge, felle klop op de deur. Haar moeder staarde haar nog even aan, eindelijk eens met een blos op haar bleke wangen. Toen negeerde ze haar en draaide zich om. ‘Binnen.’

De deur ging open en er kwam een grote man binnen. Zwart haar, wilde, blauwe ogen, een wrede mond. Hij zag er niet veel ouder uit dan Zoe, pas midden dertig. Maar de gewelddadigheid die hij in zich droeg, was twee levens ouder.

Hij keek van haar naar haar moeder en zei toen in het Russisch: ‘Twee agenten aan de voordeur.’

‘Dank je, Sergej.’

Zoe nam hem van top tot teen op. Een pistool in een schouderholster gedragen over een zwart T-shirt dat zich spande om iedere goedgevormde spier. Een zwarte spijkerbroek en laarzen met stalen punten. Een kleurige tatoeage van een dolk die droop van het bloed bedekte de hele binnenkant van zijn stevige onderarm. Het was een tatoeage uit een Russische gevangenis, een die je medegevangenen je gaven op de dag dat je een ‘onaanraakbare’ werd.

Zoe zei: ‘Heb je zo weinig zelfopgeleide vors meer dat je ze nu uit het moederland moet importeren?’

De wilde, blauwe ogen flikkerden op, keken haar weer aan, deden haar af.

‘Tot ziens, Zoe,’ zei Anna Larina.

Op weg naar buiten zag Zoe Mackey en Wendy Lee midden in de enorme, witmarmeren hal staan. Wendy bewonderde een beeldhouwwerk van gebogen brons dat oprees tot het hoogste punt van het hoge plafond. Mackey stond te stomen van woede.

‘Ik zag die auto van je op de oprijlaan staan,’ zei hij. ‘Ik neem contact op met Verkeerszaken. Ze hadden je aan moeten houden.’