36

Zoe verwachtte eigenlijk dat Anthony Lovely achter hen aan zou komen rennen en ‘Stop, terroristen!’ zou roepen, maar dat deed hij niet.

Ze kwamen zonder dat iemand hun in de gaten had bij de metro aan. Ry kocht bij een van de winkeltjes onder de grond een grote, zwarte sjaal voor haar – om haar hoofd te bedekken, zei hij – maar ze merkte amper wat hij deed. Ze voelde zich als verdoofd. Al die rekken vol kranten met haar gezicht erop, die haar bestempelden als terrorist. Ze wilde dat het een andere Zoe zou overkomen, een wier zorgen ze kon laten verdwijnen door simpelweg de tv uit te zetten.

‘Nu hebben we die valse paspoorten echt nodig,’ zei Ry, die haar hielp de sjaal om haar hoofd te binden zodat hij haar haar volledig bedekte. ‘Die man die ik ken, Kareem, heeft de ziel van een piraat, maar hij is een meester in het vervalsen van documenten, en zijn moeder Fatama heeft als specialiteit vermommingen. Maar hun lab ligt bij de Porte Saint-Denis. Dat is nu een wijk waar moslims wonen en die is uitgeroepen tot zone urbaine sensible – wat een eufemisme is voor no-goarea, waar de politie bijvoorbeeld niet meer komt vanwege de relletjes en de in brand gestoken auto’s van de laatste tijd. Dus we moeten wat voorzorgsmaatregelen nemen, oké?’

‘Je neemt me altijd mee naar zulke leuke plekken,’ zei ze, terwijl ze een glimlach probeerde op te brengen, maar het kwam er niet op de juiste toon uit. Ze was bang, doodsbang. ‘Als je me maar niet in de steek laat, oké?’

Hij legde zijn handen om haar gezicht en keek in haar ogen. ‘Ik zal bij iedere stap die we nemen vlak naast je zijn, Zoe. Tot aan het einde. En je weet dat ik niet met me laat sollen, want dat heb je gezien, misschien nog wel minder dan jij.’

Daar kon ze wel om lachen.

Maar toen ze uit het metrostation naar boven liepen, kwam al haar angst meteen weer terug, want het zag eruit als een oorlogsgebied. Overal stonden zwartgeblakerde autowrakken, sommige smeulden zelfs nog. En de straten lagen bezaaid met stenen.

Zoe hield haar hoofd naar beneden en ze liepen snel door, terwijl Ry haar vasthield bij haar bovenarm. Ze wist dat zijn andere hand zich om het pistool in zijn zak klemde. Dit is zijn leven, dacht Zoe. Zo is het voor hem voortdurend. Hoe hield hij dat uit?

Er lag een roestige wasmachine op de stoep en ze moesten over de rijweg lopen om eromheen te kunnen. Een blok later moesten ze uitwijken voor een ijskast.

‘Waarom gooien ze hun spullen gewoon op straat?’ fluisterde Zoe.

‘Ze gooien ze uit het raam op de hoofden van de brandweermannen en de ambulancebroeders.’ Zoe wenste dat ze het niet had gevraagd. Ze boog haar hoofd nog dieper en probeerde niet te gaan rennen.

Ze passeerden een uitgebrande school en doken toen de keldertrap van een flatgebouw in. De deur onder aan de trap ging als bij toverslag voor hen open, net lang genoeg om snel naar binnen te glippen.

Ze stonden in een groot vertrek, ongeveer half zo groot als een basketbalveldje. Aan de ene kant stonden computers, printers en hologram- en bosseleermachines, die letters in reliëf konden persen. Aan de andere kant bevonden zich tafels vol pruiken, valse baarden en snorren, tubes huidverf en potten lijm. En onder de tafels, op de grond, de ene na de andere bak vol neus-, kin- en oorprothesen.

Een lange man met een baard die achter een computertafel zat, begon zonder zich om te keren tegen hen te praten. ‘Vanochtend zit ik mijn muesli te eten en zie ik je gezicht overal op CNN, en ik denk bij mezelf: “Kareem, je bent niet goed wijs. Jij zou hem het dubbele moeten vragen.”’

‘Als je dat doet, zeg ik het tegen je moeder,’ reageerde Ry. ‘Ze heeft altijd gezegd dat je slecht aan je einde zou komen.’

Een kleine, leeftijdsloze vrouw met een prachtige blauwe hoofddoek om kwam naar Zoe toe en pakte haar hand. ‘Kom. Ik heet Fatama. Terwijl de mannen thee drinken en uitvechten wie de scherpste tong heeft, zal ik een nieuw gezicht voor je maken.’

 

Vijf uur later stond Zoe op het vliegveld Charles de Gaulle naar het metalen hek te staren dat de paspoortcontrole scheidde van de vertrekhal. Daar moest je eerst langs voor je met je bagage door de veiligheidscontrole kon gaan, en de rijen waren lang en slingerden door tot in het zitgedeelte.

Oké, je kunt het, Zoe, zei ze tegen zichzelf. Je hebt je ticket en je boarding pass in je hand, dus je hoeft alleen nog door de douane en de veiligheidscontrole. Je loopt erheen, gaat in de rij staan en glimlacht naar de man als hij je paspoort vraagt alsof er niets aan de hand is.

Ze ging achter aan de dichtstbijzijnde rij staan op het moment dat haar gezicht op de tv die aan het plafond hing verscheen. Ze kon de Franse tekst die over het scherm gleed niet lezen, afgezien van dat ene vreselijke woord. Terroristes.

Zoe boog haar hoofd en wendde zich af, alsof de tv zelf haar plotseling zou kunnen zien en alarm zou slaan.

Je kunt dit, Zoe. Je kunt dit…

Maar haar voeten leken er anders over te denken. Die liepen de rij voor de paspoortcontrole uit naar een deur met het vertrouwde blauwe silhouet van een vrouw in een wijde jurk erop.

Ze bleef staan toen de deur van het toilet achter haar dichtzwaaide en haalde diep adem. Ze was zo bevangen door angst en wanhoop dat ze bijna niet meer rechtop kon blijven staan. Hoe zou ze ooit uit deze ellende kunnen ontsnappen? De hele wereld dacht dat ze een terroriste was, maar ze wist niet wat ze nou precies gedaan zou hebben. Wat de aanklacht was, of welke kans ze maakte om haar onschuld te bewijzen.

Maar ja, schuldig of onschuldig, wat maakte het uit? Ze zouden haar al lang voor het proces vermoord hebben.

Je kunt het. Ze zou het ook doen. Haar voeten zouden weer naar buiten gaan en in die rij gaan staan, omdat het moest. Op dat vliegtuig stappen was haar enige keus.

Ze liep naar een van de wasbakken, draaide de kraan open en spatte koud water op haar gezicht. Ze keek op en verstijfde, geschrokken van het vreemde gezicht dat ze in de spiegel zag. Een meisje met kort, zwart stekeltjeshaar dat aan de punten paars was geverfd. Een vaalbleke huid en donkere ogen die de kleur hadden van blauwe plekken. Een ringetje door haar wenkbrauw, een knopje in haar neus.

 

Ze wist niet hoe lang ze daar in de spiegel stond te staren. Haar gedachten leken ergens anders te zijn. Maar toen kraakte er iets in het Frans uit een luidspreker hoog in de muur, en was ze weer terug in het heden.

Ze maakte haar blik los van het punkmeisje in de spiegel en draaide de kraan dicht. Ze droogde haar handen af aan haar spijkerbroek omdat die warme-luchtmachines niet hielpen en liep naar de deur.

Ze ging het doen. Ze zou door de douane komen en dan was ze veilig. Voorlopig tenminste.

De rijen voor de paspoortcontrole waren nu veel korter, drie mensen maar. Zoe had Ry niet meer gezien sinds ze aparte taxi’s naar het vliegveld hadden genomen, maar die rit was het eenzaamste uur van haar leven geweest. Maar daar stond hij, bij de lopende band van de scanner waar hij zijn handbagage op zette. Fatama had hem uitgedost met een peper-en-zoutkleurige pruik en baard en de dikke buik van een oude man. Hij schuifelde met gebogen schouders en een chagrijnige uitdrukking op zijn gezicht verder, en daar moest ze om glimlachen.

Maar die glimlach bevroor op haar gezicht. Vier mannen van de Franse Sûreté Nationale liepen de hal door. Ze hadden mitrailleurs bij zich en speurden met intense blikken de menigte af. Een van hen had een vel papier in zijn hand met de foto’s van een man en een vrouw erop, en hij vergeleek die met de gezichten van de mensen die hij passeerde. Zoe vroeg zich af of het mogelijk was om flauw te vallen van angst.

Hoe kunnen ze me herkennen? Ik heb paars haar en een gouden knopje in mijn neus.

Er stond nu nog maar één iemand voor haar in de rij, een man in een bruin trainingspak met lang, achterovergekamd haar dat eruitzag alsof het sinds de kerst niet meer was gewassen. De man in het hokje had hem zijn ticket en paspoort al teruggegeven, maar de man bleef treuzelen en in het Frans doorbabbelen over god mocht weten wat.

Vooruit nou. Vooruit nou…

Zoe keek over haar schouder. De agenten waren van richting veranderd en kwamen nu recht op haar af, terwijl een van hen opgewonden in zijn schouderradio praatte.

De man in het trainingspak lachte, zei nog iets en sloeg zijn paspoort tegen de palm van zijn hand. Toen pakte hij eindelijk, eindelijk, zijn tas op en begon weg te lopen. Zoe stapte naar voren en gaf haar ticket en paspoort aan de man in het hokje. Ze was Marjorie Ridgeway, uit Brighton, Engeland. Maar als hij haar nou iets vroeg? Zou ze een Engels accent na kunnen bootsen? Haar haar op de paspoortfoto was kort en zwart, maar het was niet paars aan de uiteinden. Fatama had gezegd dat dat overdreven zou zijn; het zou wantrouwen wekken. Niemand leek precies op zijn of haar paspoortfoto.

De man in het hokje sloeg haar paspoort open, keek naar haar foto, keek naar haar, keek naar haar foto. Achter haar hoorde Zoe het gekraak van opgewonden gepraat op de radio van de agent.

De man in het hokje keek nu naar haar ticket. Retour Boedapest met Malév, vertrek 18.50 uur van Gate 15. Ze had een retourtje gekocht omdat een enkele reis altijd verdacht was.

Waarom duurde het zo lang? O god, nu keek hij weer in haar paspoort.

Ze hoorde geschreeuw en het gebonk van rennende laarzen achter haar. Ze draaide zich om, bijna doof en blind van angst. De agenten kwamen recht op haar af, en ze stak haar handen al bijna omhoog om zich over te geven omdat ze niet wilde dat ze zouden schieten.

Toen renden ze langs haar heen, door het gedrang bij de scanmachines en een deur uit die naar het platform leidde.

Ze hoorde iemand zeggen: ‘Mademoiselle?’ Ze keek om en zag dat de man in het hokje haar paspoort en ticket naar haar uitstak. ‘Prettige vlucht,’ zei hij, glimlachend.

 

Zoe zonk inwendig nog trillend in haar stoel; ze wist zeker dat ze de laatste vijf minuten twee kilo zweet was kwijtgeraakt. Maar ze zat in het vliegtuig, en Ry ook – ze had hem zeven rijen achter zich zien zitten toen ze haar tas onder de zitting van de stoel voor haar stouwde.

Ze haalde diep adem en keek uit het raampje. De lichten van de voertuigen rondom het vliegtuig wierpen rode, witte en blauwe strepen op het natte asfalt. Amerika. Thuis. Ze verlangde ernaar weer in San Francisco te zijn, opgekruld op de sofa in haar appartement met Barney en Bitsey spinnend naast zich, om de beurt op hun rug rollend om over hun buikjes gekroeld te worden.

Ze voelde iemand naast zich, hoorde de stem van een vrouw en keek snel naar opzij, bijna half uit haar stoel komend. Maar het was gewoon de stewardess die glimlachte en zei: ‘Ik vroeg of u een tijdschrift wilde. Ik heb er nog een over in het Engels. Vanity Fair.

Zoe pakte het tijdschrift aan, meer uit beleefdheid dan om het te lezen. Ze wilde eigenlijk liever iets drinken. Een wodka, met weinig ijs, hartelijk dank.

Ze wilde het tijdschrift in het vakje aan de stoel voor haar schuiven toen haar blik op het gezicht van de man op de cover viel, en ze slaakte bijna een kreet.

Ze kon het niet geloven, het kon niet waar zijn, maar het was toch zo.

Het was de derde man in de film, de man in het spoorweguniform die het geweer van Ry’s vader had overgenomen, het uit elkaar had gehaald, in een gereedschapskist had gestopt en ermee weg was gelopen. De borstelige wenkbrauwen, de prominente V-vormige haarlok die als een pijl naar de arendsneus had gewezen, de volle lippen die voor een man te veel op die van Angelina Jolie leken. Hij was nu veel ouder, bijna vijftig jaar, maar hij leek er nog steeds op.

De man die had geholpen om president John Fitzgerald Kennedy te vermoorden.

Zoe sloeg het tijdschrift met bevende handen op haar schoot open. Ze las de kop en nu slaakte ze echt een kreetje.

MILES TAYLOR, AMERIKAS MANNETJESMAKER