45
Zoe staarde naar het lelijke, grijs betonnen gebouw. Zelfs de deur was onopvallend, afgezien van het zwart geschilderde cijfer 17 op het melkglas van het bovenraam. ‘Dit lijkt meer op een gevangenis dan op een nachtclub, Ry.’
‘De club zelf ligt diep onder de grond, in wat ooit een atoomschuilkelder was.’
‘Hoe diep onder de grond?’ vroeg Zoe, terwijl er een rilling van claustrofobie door haar heen ging, maar Ry deed net of hij het niet hoorde. Ze voelde de beat van de muziek van beneden af door de sneeuw en de dikke zolen van haar nieuwe, met bont gevoerde laarzen heen dreunen. De menigte die wachtte om naar binnen te mogen, bestond voornamelijk uit tieners. Ze dronken wodka uit papieren bekertjes die ze gekocht hadden bij een kiosk op de hoek en zogen aan scherpe, Russische sigaretten, terwijl ze heen en weer wiegden en met hun voeten stampten, tevergeefs proberend de bittere kou te verdrijven.
‘Ik dacht dat niemand je mocht zien met onze bioloog,’ zei Zoe. ‘Anders zou hij toch in de problemen kunnen komen?’ Om precies te zijn had Ry ‘in de stront’ gezegd, maar ze wilde niet onkies zijn in het openbaar. ‘Valt hij hier niet net zo op als fluorescerende verf?’
Ry schudde zijn hoofd. Zijn jukbeenderen waren ruw en roze geworden van de kou, en zijn ogen glinsterden in het scherpe, witte licht van de straatlantaarns uit de jaren vijftig. ‘We ontmoeten Dr. Nikitin niet in de club. We zijn hier om Popovs zoon, de mafiya pakhan, te laten weten dat we in de stad zijn.’
‘O, juist. Hem.’ Zoe huiverde in haar nieuwe donsparka. Die moest haar warm houden tot min vijftig graden en daar slaagde hij ook bijna in. ‘Ik was die ellendige hufter al twee seconden lang vergeten.’
Ze kon niet geloven dat ze dit echt deden, al was het allemaal haar idee geweest. Na die krankzinnige achtervolging door de bergen boven de Donau, de wilde seks met Ry op de motorkap van de auto en daarna de vondst van het bottenaltaar, dat ze al die tijd al, verborgen in het icoon, bij zich had gehad, was ze zo uitgeput dat ze bijna slaapwandelde toen ze terugkwamen bij hun hotel in Boedapest. Ze kon zich niet herinneren dat ze in bed was gekropen, hoewel ze in haar ondergoed onder de dekens lag toen ze de volgende morgen laat wakker werd en de geur van vers gezette koffie rook.
Ze wist niet hoe hij het voor elkaar had gekregen, of hij zelf wel even had geslapen, maar tegen de tijd dat ze uit de douche kwam, had Ry tassen vol met stevige kleren die ze voor het winterse Sint-Petersburg nodig hadden op de sofa uitgespreid, en op de koffietafel lag een nieuwe set valse documenten, inclusief visa om Rusland binnen te komen.
‘Ze zijn niet zo goed als die van Kareem,’ zei hij toen ze achter hem kwam staan. ‘Maar we komen er Rusland wel mee in.’
Ze liet de handdoek die ze had omgeslagen op de grond vallen terwijl ze haar armen om zijn middel sloeg en zich tegen hem aan drukte met haar vochtige, naakte buik. ‘Weet je, O’Malley, het is wel handig om iemand als jij in de buurt te hebben.’ Ze kuste hem achter zijn oor, kleine, knabbelende kusjes. Toen leidde het een tot het ander en…
‘Kom,’ zei Ry nu, terwijl hij zijn hand om haar bovenarm legde. Hij loodste haar om een meisje met platinakleurig haar en kohl om haar ogen heen, dat leek te wiegen op het ritme van haar eigen, innerlijke muziek. ‘We staan op de viplijst, dus laten we maar meteen naar voren gaan.’
Ze werden door sommige mensen vuil aangekeken toen ze zich een weg baanden naar de deur, waar een uitsmijter in een vuile, witte, doorgestikte jas stond, met zijn voeten uiteen en zijn armen op zijn rug. Hij zag eruit als het Michelin-mannetje, maar dan gemeen. Hij nam hen van boven tot onder op, begon al met zijn hoofd te schudden en hield daarmee op toen Ry de mouw van zijn jas hoog genoeg opstroopte om de tatoeage van een dolk op zijn arm te laten zien.
De uitsmijter liet hen binnen in een kleine hal. De ruimte werd bijna helemaal in beslag genomen door een dubbele, spiraalvormige trap die naar een griezelige, zwarte ruimte voerde. ‘Eh, Ry,’ zei Zoe, ‘ik zie geen trap naar beneden, alleen een lift daar in die hoek die niet groter is dan een mobiel toilet.’
‘Ik ga er samen met jou in,’ zei Ry. ‘Doe gewoon je ogen dicht.’
Zoe stootte een angstig lachje uit. ‘Alsof dat helpt.’
Op de een of andere manier – waarschijnlijk geholpen door de theorie dat ze niet alleen zou sterven als dat toch ging gebeuren – liet ze zich door Ry in die kleine kooi manoeuvreren. Ze had er een seconde later al spijt van toen de deur dichtkletterde, het kleine, kale peertje aan het plafond nog minder licht ging geven en de kooi zich heftig schokkend naar beneden stortte. Het duurde een eeuwigheid en Zoe drukte haar gezicht tegen Ry’s borst om het niet uit te schreeuwen.
De lift kwam weer met een schok en zo’n harde bons tot stilstand dat het lampje helemaal uitging, en zelfs Ry leek opgelucht dat hij eruit kon toen de deur eenmaal opengerateld was. Voor hen bevond zich een stalen deur die omlijst was met flakkerende, groene neonbuizen, en er stond een oude vrouw met een hoofddoek om en oordoppen in om hun jassen aan te nemen.
De deur gaf toegang tot een groot, vierkant vertrek met zuilen van chroom en spiegels, blauw stroboscooplicht en een brede band van twinkelende, roze lichtjes die als de Melkweg over een nachtblauw plafond kronkelde. De muziek, een pijnlijke mix van Russische techno en Amerikaanse hiphop, stond zo hard dat het Zoe niet had verbaasd als haar ogen en oren ervan waren gaan bloeden.
Ze zag een paar tafeltjes staan, maar de meeste mensen in de onmogelijk volle ruimte waren aan het dansen, en hun lichamen schuurden tegen elkaar op het ritme van de bonkende technobeat. Plotseling ging de muziek over in iets lieflijkers – een Russisch volksliedje met een zweem van zwarte soul erin om het sexier te maken, gezongen door een hese, melancholieke stem. En op de tegenoverliggende muur kwam een reusachtig videoscherm tot leven.
Op de video zong een jongeman met de doordringende, fanatieke, blauwe ogen van een gekwelde priester en de sexappeal van een filmster in een microfoon alsof hij er de liefde mee bedreef. Hij was gekleed als een piraat, in een wit hemd met wijde, golvende mouwen en een roodzijden sjerp om zijn voorhoofd om zijn schouderlange, blonde haar uit zijn gezicht te houden. De hals van het hemd stond diep genoeg open om een glimp van een goedgevormde borstkas te zien en terwijl hij zich bewoog, zag Zoe de karakteristieke blauwe inkt van tatoeages.
Op dat moment voelde ze dat Ry naast haar zijn spieren spande en toen ze zich omdraaide, zag ze een paar bewakers met zwarte dassen om op hen aflopen. Ze bleven vlak voor Ry staan en een van hen zei iets tegen hem wat Zoe niet kon verstaan, maar Ry knikte, nam haar bij de hand en ze volgden de mannen langs de glanzende, zwartgelakte bar naar een hoek die was afgescheiden met een roodfluwelen koord.
Achter het koord, aan een tafel van chroom en glas en met een vol glas wodka voor zich, zat de mooie jongeman die op het videoscherm nog steeds naar hartenlust stond te zingen. Aan weerszijden van hem stonden een paar lege, chromen stoelen, maar Zoe besefte niet dat hij op hen zat te wachten, tot een van de bewakers het koord openhaakte en hen naar de tafel wuifde.
De jongeman hief zijn hoofd op. Hij had de rode sjerp niet om en ze zag dat de huid vlak onder zijn haarlijn ontsierd werd door een felrood litteken. En die gekwelde priesterblik van hem boorde zich in Ry’s ogen.
Hij staarde Ry een moment lang aan, sprong toen op en liep rond de tafel om hem te omknellen in een stoere mannenomhelzing, waarbij hij hem met gebalde vuisten hard op zijn rug bonkte.
Er verschenen een fles Dom Pérignon en drie champagneglazen op tafel, maar de muziek was te hard om erbovenuit te komen. Dus dronken ze hun champagne in stilte, terwijl de jongeman zich zo nu en dan vooroverboog en zijn arm om Ry’s schouders legde en glimlachte, poserend voor een ogenschijnlijk eindeloos geklik van digitale camera’s en mobieltjes van de mensen in de club.
Maar na ongeveer tien minuten schoof hij plotseling zijn stoel achteruit en stond op. Ry ging ook staan en stak zijn hand uit. De jongeman wilde hem schudden, maar toen trok hij Ry naar zich toe om hem weer stevig te omhelzen, en Zoe zag dat hij zijn ogen stijf dichtkneep alsof hij pijn had.
Hij zei iets in Ry’s oor en Ry knikte. Toen liet hij hem los en de man verdween in de menigte, met een van de bewakers vlak achter hem aan. De andere gebaarde met zijn hoofd naar Zoe en Ry dat ze hem moesten volgen door een smalle deur achter de bar.
‘Ik kom zo terug met jullie jassen,’ zei de bewaker, en daarna zwaaide de deur dicht en liet hij hen achter in een kleine kamer die voornamelijk in beslag werd genomen door een luxueuze, witleren sofa. Een grote plasma-tv nam een hele wand in beslag; een andere was gevuld met rijen platina platen en ingelijste cd-hoezen.
‘Nou, als Popovs zoon nog niet wist dat we er waren, dan duurt dat niet lang meer,’ zei Zoe. ‘Het zijn maar zo’n honderd jongeren die ons op de foto hebben gezet met die zanger. Wie was hij trouwens?’
‘Sasja Nikitin. Hij is heel beroemd hier in Rusland, misschien niet op het niveau van een Bono of The Boss, maar het scheelt niet veel. Hij is in ieder geval beroemd genoeg om waar hij maar heen gaat voor opwinding te zorgen, en wie samen met hem wordt gezien, wordt opgemerkt.’
‘Nikitin… Is hij familie van de Dr. Nikitin met wie we afgesproken hebben?’
‘Sasja is zijn zoon,’ zei Ry, toen de deur achter hen weer openging en een harde vlaag muziek plus de bewaker binnenliet, die hun jassen over zijn ene arm en een paar grote mannenlaarzen in zijn hand had.
‘Als je toevallig je hand in je rechterzak steekt,’ zei de man tegen Ry, terwijl hij toekeek hoe ze zich warm aankleedden, ‘vind je een Beretta Px4 Storm, samen met een extra munitieclip. In je linkerzak zit de sleutel van een appartement bij de Pevcheskybrug dat je volgens mij wel kent. We zullen laten weten waar jullie logeren, zogenaamd toevallig, snap je? Zodat de mannetjes van de pakhan jullie kunnen vinden.’
‘Ja. Bedankt.’
‘Trek deze nu maar aan.’ De bewaker gaf Ry de laarzen. ‘Ik heb het volgapparaatje in de linkerhiel verborgen. We luisteren mee, zodat we het, als de mannen van de pakhan jullie te pakken hebben, kunnen volgen naar de plek waar ze jullie heen brengen, maar op een veilige afstand natuurlijk.’
‘Hoe snel zullen ze reageren, denk je?’
‘Niet voor de ochtend, neem ik aan. We hebben een korteafstandszendertje in de donzen voering van je jas gestopt…’ De bewaker zweeg even en fronste zijn voorhoofd. ‘Zoals je hebt aangegeven, komen we jullie pas redden als we een signaal van jou hebben gekregen, en dat baart me zorgen. Je wordt streng gefouilleerd op wapens en andere zaken van dien aard voor je bij de pakhan mag komen. Wat betekent dat je zal moeten improviseren als er plotseling herrie in de tent is. Dan moet je het zelf uit zien te houden tot wij eraan komen.’
‘Dat weet ik,’ zei Ry. ‘Maar er is niets aan te doen. We moeten met de man praten voor jullie met getrokken pistolen binnen komen rennen.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Bedankt voor alles. En zeg tegen Sasja…’
‘Dat weet hij,’ zei de bewaker, Ry’s hand schuddend terwijl hij hem onderbrak. ‘Ik moest je zeggen dat het wel het laatste is wat hij doen kan voor de man die hem zijn leven heeft teruggegeven.’ De bewaker zweeg weer en schraapte zijn keel. ‘De ingang naar de tunnel bevindt zich in die kast daar. Het is een klein luik in de vloer, onder de archiefkast.’
‘Tunnel?’ zei Zoe.
De tunnel was ietsje breder dan de waskoker. Ietsje maar. Ze zouden er op handen en knieën doorheen moeten kruipen. Zoe kreunde: ‘Ik vind dit echt vreselijk.’
‘Weet ik. Maar bekijk het eens zo – het is beter dan weer omhoog te gaan in die levensgevaarlijke lift.’
Zoe stootte een piepend lachje uit. ‘Daar heb je wel gelijk in. Hoe ver moeten we hierdoorheen kruipen?’
‘Niet ver.’
‘Je liegt dat je barst, O’Malley. Dat hoor ik… Maar ik kan het wel. Ik kan het wel.’
‘Ja, je kunt het.’
‘Maar moet het nu? Meteen, bedoel ik?’
‘Ja, dat moet.’
Zoe kroop door de opening de vuile gang in, en het was erger dan ze had gedacht. Er stonden houten planken tegen de muren om de vuile grond tegen te houden die vochtig en muf rook. Zoals een graf moest ruiken, dacht ze, en wilde toen dat ze het niet had gedacht. Zo om de drie meter hing er een schimmig peertje aan een draad die over het plafond liep.
Haar ademhaling raspte als schuurpapier uit haar keel, haar hart bonkte in haar oren, maar op de een of andere manier bleef ze haar ene knie voor de andere zetten.
Maar Ry had gelogen. Het was ver, heel ver.
Ze kwamen de tunnel uit door een rioolrooster op een klein, driehoekig plein met een bronzen beeld van de dichter Poesjkin in het midden. Er kwam een witte Lada aanrijden die ratelend stopte.
Ry opende het achterportier voor Zoe en ging zelf voorin zitten naast een kleine man, die zo dik was ingepakt in een bruine bontjas en bijpassende muts dat Zoe amper zijn gezicht kon zien.
‘Zoe,’ zei Ry. ‘Dit is Dr. Nikitin. Dr. Nikitin, Zoe Dmitroff.’
Ze keken elkaar aan via de achteruitkijkspiegel. Achter zijn dikke brillenglazen leken zijn ogen rond en vloeibaar als die van een basset.
‘Het is een eer u te ontmoeten, meneer,’ zei Zoe.
‘De eer is geheel aan mij.’ Hij zette de Lada in de versnelling en ze slingerden de straat uit. ‘We parkeren voor het Plosja Vosstaniyametrostation,’ zei hij tegen Ry. ‘Alsof we daar op een vriend wachten. Op die manier kunnen we hier in de auto praten zonder de aandacht te trekken.’
Toen ze de hoek omsloegen, blies er een vlaag koude lucht in Zoe’s broekspijpen. Ze keek naar beneden en zag door een gat in de vloer de besneeuwde straat voorbijschieten. Ze zwaaide haar benen op de bank en trok haar knieën op tot onder haar kin. De auto rook naar gekookte kool en de dennengeur van de luchtververser die aan de achteruitkijkspiegel bungelde.
Ze reden zo’n vijf minuten door de donkere, verlaten straten en daarna stopten ze voor een groot gebouw met een koepeldak, omringd door een heldere keten van straatlantaarns.
Nikitin stak een stinkende sigaret op. ‘Komen jullie net uit de nachtclub van mijn Sasja? Ik heb gehoord dat je daar xtc-pillen uit een automaat kunt trekken.’
Zoe zag Ry glimlachen toen hij de oudere man aankeek. ‘Dat is mogelijk, maar die heb ik niet gezien.’
Nikitin haalde zijn schouders op. ‘Ik mag het niet zelf komen controleren van hem. Hij zegt dat de stijl daar mijn smaak niet is.’
‘Het is er modern,’ zei Ry. ‘En lawaaierig.’
Nikitin kreunde. ‘Vertel eens… waar is dat spul dat ik voor je moet analyseren?’
‘Ik heb het hier.’ Zoe zocht in haar parka naar de glazen ampul met de rubberen stop die Ry in Boedapest had gekocht, samen met de druppelaar waarmee ze een heel klein beetje bottenelixer uit de amulet had gehaald. In het halfdonker van de badkamer in het hotel had het elixer de kleur van moeraswater gehad. Maar nu ze de ampul aan Dr. Nikitin gaf, was het griezelig om te zien dat het bottenelixer iriserend rood opgloeide.
Ry vond het ook angstaanjagend. Dat zag ze aan zijn gezicht.
‘Interessant,’ zei Dr. Nikitin, terwijl hij de ampul aandachtig opnam door zijn dikke brillenglazen. ‘Waar komt het vandaan?’
‘Uit een grot in Siberië,’ zei Ry. ‘De mensen daar denken dat het een soort bron van de eeuwige jeugd is. Dat je altijd blijft leven als je er maar één druppel van drinkt.’
‘Interessant.’
‘Zou het waar kunnen zijn?’ vroeg Zoe. ‘Ik bedoel, is dat mogelijk? Wetenschappelijk gezien?’
‘Theoretisch misschien wel. Maar het is hoogstonwaarschijnlijk gegeven de complexiteit van het verouderingsproces. Alle genetische en levensstijlfactoren, de honderden, misschien wel duizenden individuele factoren in onze cellen en organen die onze levensduur bepalen.’
Dr. Nikitin schudde de ampul even, en Zoe had durven zweren dat het rode, iriserende goedje nog feller opgloeide.
‘Vanwege de fosforescerende eigenschappen,’ ging Nikitin door, ‘is het begrijpelijk dat primitieve mensen er speciale krachten aan toekennen. Misschien heeft een toverdokter of een heler het ooit gemengd met kruiden en is de patiënt genezen. En is daar een legende uit ontstaan.’
‘Maar wilt u het toch voor ons analyseren?’ vroeg Zoe.
‘Natuurlijk kan ik het analyseren, maar mijn terrein is eigenlijk ontwikkelingsbiologie. Eigenlijk zou er een biochemicus naar moeten kijken. Ik ken een vrouw bij het Instituut van Bioregulatie en Gerontologie die experimenten heeft gedaan met de genen die de levensduur bepalen van Caenorhabditis elegans – dat wil zeggen, rondwormen. Bijna doorschijnende kleine beestjes, die rondwormen. Je kunt hun hart, zenuwcellen en andere interne organen duidelijk zien door een microscoop. Het zijn Olga’s lievelingsdieren vanwege hun simpele anatomie en omdat ze een minimaal aantal genen hebben. Ik zou haar graag betrekken bij onze zoektocht, als dat mag. Haar expertise zou van onschatbare waarde zijn.’
Ry schudde zijn hoofd. ‘Ik weet het niet… In hoeverre vertrouw je haar?’
Nikitin leek verbaasd over de vraag. ‘We hebben een relatie gehad. Waarom zou… Ah,’ onderbrak hij zichzelf om antwoord te geven op zijn eigen vraag. ‘Ze moet discreet zijn omdat er gevaar bij komt kijken. Omdat als iemand werkelijk gelooft dat er zoiets als een bron van de eeuwige jeugd bestaat, hij er een moord voor kan plegen om die in handen te krijgen.’
‘Hij hééft er een moord voor gepleegd,’ zei Ry.
Nikitin staarde Ry lang aan en knikte toen langzaam. ‘Ik ga wel met de metro naar huis. Jij hebt misschien een auto nodig zolang je hier bent.’
Nikitin liet de ampul in de zak van zijn bontjas glijden, maar maakte geen aanstalten om uit de Lada te stappen. ‘Ik bedenk me net,’ zei hij even later, ‘dat als er echt zoiets als een bron van de eeuwige jeugd zou bestaan, het vreselijk kan zijn om dat bekend te maken. Overbevolking, oorlogen, hongersnood…’ Hij huiverde. ‘Hoe vaak heeft de mensheid al niet een redding gezien in iets wat later het middel voor onze vernietiging bleek te zijn?’
Hij keek naar Ry en Zoe zag dat zijn gezicht verdrietig was gaan staan. ‘Heb je in de nachtclub mijn zoon gezien?’
‘Een paar minuten maar. Er was geen gelegenheid om te praten.’
‘Maar zag hij er goed uit?’
‘Ja, heel goed.’
‘Zijn muziek – die is vast ook mijn smaak niet, want ik moet toegeven dat ik er pijn van in mijn oren krijg. En toch is hij er rijk en beroemd mee geworden. Hij kan alles krijgen wat hij wil.’
Nikitin wendde zijn blik af, en keek door de voorruit naar de koude, donkere, Russische nacht. ‘Maar die plek waar jij hem gevonden hebt, waar je hem uit gered hebt – daar is angst in zijn ziel gegraveerd, als zuur in een steen. Zal hij daar ooit van genezen? Dat is de vraag die ik mezelf stel, en waar ik geen antwoord op heb.’