Dag 26 – 23 mei
Inmiddels waren we eraan gewend geraakt dat dagen waarop het weer ons niet martelde altijd werden gevolgd door dagen dat het dat wél deed, en dan werden we opnieuw een speelbal van de oceaan, terwijl we ons vastklampten aan de rand van de boot en hoopten dat we ook die dag niet ten onder zouden gaan. Uitgeput en uitgehongerd vond ik later die dag een plekje voor in de boot waar ik kon gaan liggen en mijn ogen sluiten, wanhopig verlangend naar slaap en de korte rust die me dan zou worden gegund. De kapitein en meneer Fryer zaten zacht met elkaar te praten en ik ving een deel van hun gesprek op.
‘Een week,’ zei de kapitein.‘Hooguit twee weken.’
‘Twee weken?’ was de gefluisterde reactie. ‘Kapitein, enkelen van de mannen halen volgens mij nog geen twee dagen meer. Denkt u echt dat we het nog twee weken kunnen volhouden?’
‘Dat houden we vol omdat we geen keus hebben,’ antwoordde de kapitein gelaten.‘U en ik kunnen niets doen om daar ook maar iets aan te veranderen. Wat stelt u dan voor?’
Meneer Fryer zuchtte en begon zwaar te ademen. De kapitein had gelijk. We zaten allemaal in hetzelfde schuitje en het was niet zo dat hij baat had bij deze reis terwijl wij alleen maar iets te verliezen hadden. ‘Misschien moeten we van koers veranderen,’ zei hij ten slotte. ‘Het lijkt wel alsof we hier doelloos ronddrijven.’
‘We drijven niet doelloos rond,’ zei de kapitein vlug, en ik hoorde een zweem van de ergernis in zijn stem die voorheen vaste prik was geweest in zijn relatie met de eerste officier. ‘We zullen ten noorden van Nieuw Holland door de Endeavour Strait varen en dan door naar Timor. Daar ligt een Hollandse nederzetting, en de mensen die daar wonen zullen ons te eten geven en verzorgen tot we in staat zijn om op een van hun schepen naar huis te varen.’
‘Weet u dat zeker, meneer?’
‘Dat zouden wij doen als een sloep met halfdode Hollanders in een van onze kolonies kwam aanvaren. We moeten vertrouwen op hun christelijke instelling, want op dit punt van koers veranderen zou een ramp zijn.’
‘Ach ja, dat weet ik ook wel,’ gaf meneer Fryer op treurige toon toe.‘Maar ik ben net als wij allemaal doodop van deze eindeloze tocht over zee.’
‘En u wilt naar huis,’ zei de kapitein.‘Dat willen we allemaal.’ Hij zweeg even en vroeg:‘U gaat na onze thuiskomst toch wel weer varen?’
‘Misschien,’ antwoordde meneer Fryer. ‘Mijn vrouw en ik... We hebben nog niet veel tijd samen kunnen doorbrengen.’
‘Ja, ik had gehoord dat u was hertrouwd,’ zei de kapitein.‘Dat deed me genoegen. Ik heb de eerste mevrouw Fryer een keer ontmoet en zij was een hartelijke vrouw.’ Meneer Fryer zei niets en het bleef heel lang stil voordat de kapitein vervolgde:‘Bent u gelukkig met uw tweede vrouw?’
‘Heel gelukkig,’ antwoordde meneer Fryer. ‘Na de dood van Anna dacht ik dat ik nooit meer gelukkig zou zijn, maar toen ontmoette ik Mary. We waren nog maar een week getrouwd toen ik alweer wegging. Was dat dom van me, meneer Bligh?’
‘Niet dom, nee,’ zei de kapitein. ‘Mannen zoals u en ik... We hebben een plicht jegens de koning en de zee. Dat moeten onze vrouwen begrijpen. Mevrouw Bligh wist wie de man was met wie ze trouwde.’
‘Maar als we maar zo weinig tijd hebben,’ zei meneer Fryer, die blijkbaar een filosofische inslag had,‘waarom voelen we ons dan geroepen die door te brengen tussen andere mannen en duizenden mijlen van huis? Waarom doen we dat, terwijl we in Engeland een comfortabel huis en een gezin hebben?’
‘Omdat we zo zijn geschapen,’ zei de kapitein, op een toon die aangaf dat de wereld nu eenmaal zo in elkaar stak en dat het geen zin had daarover te discussiëren. ‘Hoeveel van de mannen in deze sloep zullen volgens u na onze thuiskomst opnieuw aanmonsteren?’
‘Niemand, meneer.’
‘Ik denk bijna iedereen. Het zit in hun bloed. Let maar op, volgend jaar om deze tijd zijn ze op een ander schip opnieuw op zoek naar spanning en avontuur, en hebben ze hun vrouw of meisje opnieuw achtergelaten.’
Ik lag vlak bij hen en vroeg me af of dat waar was, en dacht dat de kapitein misschien gelijk had. Maar het gold niet voor mij. Ik probeerde te bedenken wat mijn toekomst zou brengen, maar toen werd ik overmand door slaap en liet me erdoor meevoeren.