9
De voorraden waren aangevuld, het schip was gerepareerd, en voordat ik het wist zaten we weer op zee. Maar vlak voordat we de zeilen hesen, was er iets gebeurd waar de kapitein een dagenlange kwaaie bui aan overhield. Ik was de kajuit binnengegaan om zijn bord en mok weg te halen na zijn middagmaal – dat meestal bestond uit een stuk vis en een aardappel, want midden op de dag at hij niet veel – en hij had opgekeken van het logboek, waarin hij zat te schrijven. Eerst was hij erg opgewekt, zo blij was hij dat we de reis zouden voortzetten.
‘Zo, jongeheer Turnstile,’ zei hij tegen me, ‘wat vond je van Santa Cruz?’
‘Dat weet ik niet, meneer,’ zei ik meteen. ‘Ik heb het alleen van een afstand gezien, omdat ik geen voet aan wal heb gezet. Maar ik moet toegeven dat het er vanaf het dek van de Bounty erg mooi uitzag.’
De kapitein legde zijn ganzenveer neer en keek me met een glimlachje en samengeknepen ogen aan, waardoor ik zo’n rode kleur kreeg dat ik mijn hoofd afwendde en wat dingen begon op te ruimen om te voorkomen dat hij het zou zien.
‘Was dat een grapje?’ vroeg hij toen.‘Hou je me voor de gek, jongeheer Turnstile?’
‘Helemaal niet, meneer,’ zei ik en ik schudde mijn hoofd. ‘Neem me niet kwalijk, meneer, als ik dat iets kwader zei dan ik bedoelde. Ik wilde alleen maar zeggen dat ik niet in staat ben om uw eerste vraag te beantwoorden, omdat ik de stad niet met eigen ogen heb gezien. Maar meneer Fryer, meneer Christian en meneer Heywood...’
‘Zijn alle drie officieren van zijne majesteits vloot,’ onderbrak hij me op veel koelere toon.‘En als zodanig moeten ze tijdens het verblijf in een haven bepaalde plichten vervullen. Dat kun je maar beter onthouden als je ooit zelf hogerop wilt. Je zou het de voordelen van hard werken en een hogere rang kunnen noemen.’
Daar schrok ik een beetje van, want dat was nog niet bij me opgekomen. Als ik eerlijk was tegen mezelf, wat ik altijd probeerde te zijn, moest ik toegeven dat ik het best prettig vond de scheepsjongen van de kapitein te zijn – het werk was afwisselend, bracht een heleboel verantwoordelijkheden met zich mee en was veel minder zwaar dan de taken van de andere lichtmatrozen – en de positie gaf me een bepaald aanzien onder de bemanning, waarmee ik langzamerhand met meer zelfvertrouwen omging. Maar had ik ambitie om ooit officier te worden? Ik wist niet zeker of dat de lotsbestemming van John Jacob Turnstile zou kunnen zijn. Het was tenslotte nog maar een paar dagen geleden dat ik had overwogen te deserteren en in Spanje onder te duiken, wat me lang niet slecht had geleken. Een leven vol avontuur en romantiek. Als ik de verwachtingen van de koning en mijn eigen zelfzuchtige wensen tegen elkaar afwoog, dacht ik eerlijk gezegd dat die ouwe George net zo weinig kans had als een maagd in een hoerenkast.
‘Ja, meneer,’ zei ik en ik raapte een paar uniformen op die hij ergens had laten vallen en maakte er twee stapels van: een stapel die ik moest wassen, een ondankbare taak, en een met kledingstukken die hij nog wel een keer kon dragen.
‘Het is inderdaad een heel mooie stad,’ zei hij, voordat hij verder schreef. ‘Onbedorven, dat schrijf ik hier op. Ik denk dat mevrouw Bligh het hier ook erg prettig zou vinden. Misschien kom ik later nog wel eens voor een privébezoek met haar terug.’
Ik knikte. De kapitein sprak zo nu en dan over zijn vrouw en schreef haar vaak, in de hoop dat we een fregat zouden tegenkomen dat op de terugweg naar Engeland was en onze berichten kon meenemen. Een stapeltje brieven dat wekenlang in een la van zijn bureau had gelegen, was verdwenen, ongetwijfeld achtergelaten in de veilige handen van de autoriteiten in Santa Cruz, en het leek erop dat hij meteen aan het volgende stapeltje was begonnen.
‘Woont mevrouw Bligh in Londen, meneer?’ vroeg ik op heel beleefde toon, waarbij ik mijn best deed om niet over de onzichtbare streep tussen ons te stappen. Hij knikte vlug en leek graag over haar te willen praten.
‘Ja, daar woont ze,’ antwoordde hij.‘Mijn Betsey. Een geweldige vrouw, Turnstile. De dag dat ze erin toestemde met mij in het huwelijk te treden was een van de gelukkigste van mijn leven. Ze wacht op mijn thuiskomst met onze zoon William en onze dochters. Een geweldige jongen, nietwaar?’ Hij draaide het portret van de jongen naar me toe en hij had gelijk, William zag eruit als een aardige jongen en dat zei ik. ‘Hij is natuurlijk een paar jaar jonger dan jij,’ vervolgde hij, ‘maar ik denk dat, als je hem kende, jullie vrienden zouden worden.’
Ik antwoordde niet, omdat het niet waarschijnlijk was dat een jongen uit mijn milieu ooit bevriend zou raken met een jongen uit het zijne, maar de kapitein was zo vriendelijk tegen me dat ik het ongemanierd vond dat te zeggen. In plaats daarvan keek ik om me heen om te zien of alles netjes was, en toen viel mijn oog op een aantal potjes in de buurt van de patrijspoort. Ze waren afkomstig uit het aangrenzende ruim en waren tot aan de rand gevuld met aarde, waaruit groene puntjes omhoogstaken.
‘Ik zie dat je mijn tuin bekijkt,’ zei de kapitein opgewekt. Hij stond op en liep naar de potten toe om ze eveneens te bekijken.‘Ze zien er goed uit, vind je niet?’
‘Zijn deze planten het doel van onze opdracht, meneer?’ vroeg ik in mijn onschuld. De woorden waren nog niet uit mijn mond of ik besefte hoe dom dat klonk, want in het grote ruim stonden nog honderden lege potten, en als deze paar plantjes alles waren, zou de lange reis een grote verspilling van tijd en energie zijn.
‘Nee, nee,’ antwoordde de kapitein. ‘Doe niet zo mal, Turnstile. Dit zijn een paar plantjes die ik gisteren heb gevonden toen ik met meneer Nelson op plantenjacht ging.’
Meneer Nelson kwam regelmatig naar de kajuit van de kapitein, maar het had een tijdje geduurd voordat ik erachter was wat zijn taak inhield. Meneer Fryer had me onlangs verteld dat hij de scheepstuinman was en dat hij pas aan het werk zou gaan wanneer we het eerste deel van onze opdracht hadden volbracht. Wat die inhield, wist ik nog steeds niet.
‘Ik heb wat zaadjes geplant,’ legde de kapitein uit, en hij voelde voorzichtig aan de vochtige aarde in de potjes,‘om te zien of ze aan boord uitkomen. In het eerste potje zit een klokbloem, een exotisch gewas dat als het rijp is eetbare bessen produceert. Heb je daar ooit van gehoord?’
‘Nee, meneer,’ zei ik, want ik wist net zo weinig van planten als van de paringsgewoonten van slaapmuizen.
‘Hij heeft prachtige bloemen,’ zei de kapitein en hij draaide het potje een heel klein stukje naar het licht. ‘Zo geel als de zon. Een stralende kleur. In het tweede potje zit een orobal. Heb je je ooit in exotische flora verdiept, Turnstile?’
‘Nee, meneer,’ zei ik weer, terwijl ik naar de zaailing keek en me afvroeg wat eruit zou komen.
‘Misschien ken jij orobal als ginseng,’ vervolgde hij. Ik schudde opnieuw mijn hoofd en hij keek me nietbegrijpend aan. ‘Werkelijk,’ zei hij hoofdschuddend, en het klonk alsof niets hem meer had kunnen verbazen. ‘Wat leren ze jullie dan in vredesnaam op school? Van het onderwijssysteem deugt helemaal niets meer, jongen. Werkelijk helemaal niets!’
Ik wilde zeggen dat ik nog nooit een voet in een klaslokaal had gezet, maar ik hield mijn mond omdat ik bang was dat hij dan weer zou denken dat ik hem voor de gek hield.
‘De orobal is een heel bijzondere plant om te kweken,’ ging hij verder. ‘Het is een diureticum, en dat komt op zo’n reis als deze natuurlijk goed van pas.’
‘Wát is het?’ vroeg ik, want dat woord had ik nog nooit gehoord.
‘Een diureticum,’ herhaalde hij. ‘Moet ik je nu echt alles uitleggen, Turnstile? Het heeft eveneens de eigenschap om pijn te verlichten en kan aan een zieke als slaapmiddel worden toegediend. Ik denk dat deze plant wel zal groeien, als hij goed wordt verzorgd.’
‘Zal ik de plantjes dan water geven, meneer?’ vroeg ik.
‘Nee, nee.’ Hij schudde vlug zijn hoofd. ‘Nee, laat ze maar met rust. Niet dat ik je niet vertrouw, hoor, integendeel, je blijkt een heel goede bediende te zijn’ – daar had je dat woord weer, een woord dat me tegenstond – ‘maar ik denk dat ik het prettig zal vinden er zelf voor te zorgen dat ze goed groeien. Het is een soort liefhebberij, begrijp je. Heb jij geen liefhebberijen, Turnstile? Had je thuis bij je familie in Portsmouth geen dingen die je graag deed? Prettige dingen om de tijd mee door te brengen?’
Ik keek hem aan, verbaasd om zo veel onwetendheid, en schudde mijn hoofd. Het was voor het eerst dat de kapitein me iets vroeg over mijn leven in Engeland en mijn familie, en ik besefte meteen dat hij dacht dat ik familie hád. Hij had zijn vriend, meneer Zéla, voordat ik aan boord kwam niet meer gesproken – ik was op het laatste moment bij het schip afgeleverd om de halvegare die zijn benen had gebroken te vervangen – maar als hij dat wel had gedaan, had hij misschien meer over me geweten. Nu nam hij gewoon aan dat alle jongens net zo’n achtergrond hadden als zijn zoon, maar helaas was dat een grote vergissing van hem. De rijken denken altijd dat jongens zoals ik dom zijn, maar soms zijn ze zelf net zo dom, in een ander opzicht.
Het idee van familie was me vreemd. Dat geluk kende ik niet. Ik kon me mijn vader en moeder niet herinneren. Mijn vroegste herinnering was aan een wasvrouw in Westingham Street, die het goed had gevonden dat ik bij haar op de vloer sliep en bij haar at als ik fruit van de kraampjes voor haar meebracht, maar ze had me op mijn negende verkocht aan meneer Lewis. Toen die me bij haar wegsleurde, zei ze dat ik het in zijn etablissement naar mijn zin zou hebben en dat ik daar goed zou worden verzorgd. Dus had ik thuis geen familie achtergelaten. Wel liefde, natuurlijk, van een bepaald soort. Maar geen familie.
‘Dit vind je misschien wel interessant, Turnstile,’ zei de kapitein tegen me, en ik knipperde met mijn ogen terwijl ik terugkwam naar het heden. Hij raakte voorzichtig de blaadjes van het plantje in het derde potje aan. ‘Dit is artemisia. Als het een volwassen plant is geworden, is het een geweldig hulpmiddel voor iemand die, net als jij aan het begin van onze reis, problemen met zijn spijsvertering heeft. Het zou van groot nut kunnen zijn als...’
De les werd onderbroken door een harde klop op de deur. We draaiden ons om en daar stond meneer Christian. Hij knikte tegen de kapitein en negeerde mij, zoals altijd. Ik geloof dat hij me nog minder belangrijk vond dan de betimmering van de wanden of het glas van de patrijspoorten. ‘We vertrekken, meneer,’ zei hij.‘U wilde toch dat we u zouden waarschuwen?’
‘Uitstekend nieuws,’ zei de kapitein. ‘Uitstekend nieuws! Het verblijf hier was beslist de moeite waard, Fletcher. Ik hoop wel dat je de gouverneur voor zijn gastvrijheid hebt bedankt.’
‘Dat spreekt vanzelf, meneer.’
‘Mooi zo. Dan mag je de saluutschoten afvuren wanneer je zover bent.’ De kapitein draaide zich weer om naar zijn plantjes, maar toen hij meneer Christian niet hoorde weglopen, draaide hij zich nog een keer naar hem om.‘Wat is er, Fletcher?’ vroeg hij.‘Wilde je nog iets zeggen?’
Meneer Christian keek als iemand van wie werd verwacht dat hij een geheim zou verklappen terwijl hij dat liever niet wilde doen.‘Die saluutschoten,’ zei hij aarzelend. ‘Is het niet beter ons kruit voorlopig niet te verschieten?’
‘Ach welnee, Fletcher,’ zei de kapitein lachend. ‘Onze gastheren zijn bijzonder behulpzaam geweest. We kunnen niet zonder een gebaar van respect vertrekken, want wat voor indruk zouden we dan achterlaten? We hebben het toch vaker gedaan? Een wederzijds saluut, het onze om te bedanken, dat van hen om ons goede vaart te wensen.’
Meneer Christians aarzeling werd zo duidelijk dat die de kapitein en mij niet kon ontgaan; ze bleef als de stank van een eend met de vogelpest in de hut hangen tot de toegevoegd eerste officier een patrijspoort opende om de lucht te verdrijven.‘Het spijt me, meneer, maar ze zullen ons saluut niet beantwoorden,’ zei hij ten slotte, met afgewend hoofd.
‘Niet beantwoorden?’ herhaalde de kapitein en hij liep met gefronste wenkbrauwen naar meneer Christian toe. ‘Dat begrijp ik niet. Meneer Fryer en jij hebben de gouverneur ons afscheidsgeschenk toch wel gegeven?’
‘Ja, meneer,’ antwoordde meneer Christian.‘En meneer Fryer heeft, als eerste officier, de kwestie van de saluutschoten natuurlijk met de gouverneur besproken, dat hoort bij zijn rang. Zal ik hem roepen, zodat hij het u kan uitleggen?’
‘Wel verdomme, Fletcher, het interesseert me geen bal bij wiens rang het hoort,’ snauwde de kapitein. Hij werd steeds bozer, want hij hield er niet van als hij niet op de hoogte werd gehouden van alles wat er om hem heen gebeurde, vooral niet als hij zich gepasseerd voelde. ‘Ik vroeg je alleen maar waarom ze ons saluut niet zullen beantwoorden, terwijl ik opdracht had gegeven om...’
‘Eerst zouden ze dat wel doen,’ viel meneer Christian hem in de rede. ‘Ieder zes schoten, volgens de regels. Maar helaas was meneer Fryer gedwongen om te onthullen dat... Ten gevolge van de omstandigheden betreffende ons schip en uw rang...’
‘Mijn rang?’ zei kapitein Bligh langzaam, alsof hij probeerde op het gesprek vooruit te lopen om te ontdekken waartoe het zou leiden. ‘Ik begrijp niet...’
‘Van luitenant, bedoel ik,’ legde meneer Christian uit. ‘In plaats van kapitein. Dat het schip te klein is voor een...’
‘Ach ja,’ zei meneer Bligh en hij wendde zich af zodat meneer Christian noch ik zijn gezicht kon zien.‘Nu begrijp ik het,’ vervolgde hij teleurgesteld. Hij kuchte een paar keer met gesloten ogen en een hand voor zijn mond. Toen zei hij zacht en op sombere toon: ‘Natuurlijk, Fletcher. De gouverneur beantwoordt geen saluut van iemand die lager in rang is dan hij.’
‘Ik vrees dat het daarop neerkomt,’ beaamde meneer Christian zacht.
‘Het is terecht dat meneer Fryer de gouverneur op de hoogte heeft gesteld,’ zei de kapitein, al klonk hij alsof hij er zelf geen woord van geloofde. ‘Het zou inderdaad hoogst ongepast zijn geweest, en als de gouverneur later achter de waarheid was gekomen, was dat misschien schadelijk geweest voor zijn betrekkingen met het koninkrijk.’
‘Mag ik erbij zeggen, meneer...’ begon meneer Christian, maar de kapitein stak een hand op om hem het zwijgen op te leggen.
‘Dank u, meneer Christian,’zei hij.‘U mag weer aan dek gaan. Ik neem aan dat meneer Fryer daar ook is?’
‘Ja, meneer.’
‘Dan mag hij daar verdomme voorlopig blijven. Houd de wind eronder, meneer Christian. Zorg ervoor dat de bemanning haar werk doet.’
‘Ja, meneer.’ Meneer Christian draaide zich om en verliet de kajuit. Ik bleef staan, niet op mijn gemak, wiebelend van het ene op het andere been. Ik kon zien dat de kapitein zich vernederd voelde door wat er was gebeurd en dat hij probeerde dat niet te laten merken. De kwestie van zijn rang ergerde hem, vooral omdat de hele bemanning ervan op de hoogte was. Ik probeerde te bedenken wat ik kon zeggen om hem op te beuren. Er schoot me pas iets te binnen toen ik toevallig naar links keek, en ik greep mijn kans.
‘En die pot, kapitein?’ vroeg ik, wijzend naar het laatste potje op de vensterbank.‘Wat zit daarin?’
Hij draaide zijn hoofd naar me toe en staarde me aan alsof hij mijn aanwezigheid volkomen vergeten was. Toen wierp hij een blik op het potje dat ik aanwees.‘Dank je, Turnstile,’ zei hij hoofdschuddend en met een diepe, bezorgde stem.‘Je kunt gaan.’
Ik opende mijn mond om nog iets te zeggen, maar ik bedacht me. Toen ik wegging en de deur achter me dicht wilde doen, voelde ik dat het schip heel gelijkmatig koers zette naar de open zee. Ik wierp nog een blik op de kapitein en zag dat hij achter zijn bureau ging zitten en in plaats van zijn ganzenveer het portret van zijn vrouw pakte en het met een vinger streelde. Ik trok de deur achter me dicht en besloot aan dek te gaan om het land dat we achter ons lieten goed in me op te nemen, want de duivel mocht weten of ik het ooit terug zou zien.