Dag 17 – 14 mei
Een slechte dag werd erger gemaakt toen ik midden in de nacht wakker werd van een enorme golf die over de boot sloeg en rechtstreeks over me heen spoelde. Ik spuugde het water uit mijn mond en ging zitten, terwijl ik me afvroeg waarom de andere zeven of acht mannen die naast en half over me heen lagen te slapen niet ook wakker waren geworden. Maar dat moest iets te maken hebben met het feit dat we allemaal inmiddels zo uitgeput en verzwakt waren dat er iets meer dan een beetje water voor nodig zou zijn om hun rust te verstoren. Ik keek om me heen en zag tot mijn verbazing de kapitein achter in de boot zitten – meestal zat hij voorin – en toen hij mijn blik voelde, draaide hij zich naar me toe.
‘Hé, je bent wakker, Turnstile,’ zei hij zacht.
‘Ja, meneer,’ antwoordde ik.‘Wakker gemaakt.’
‘Probeer dan maar weer in te slapen,’ zei hij. Hij draaide zich weer om en keek naar de zee. De maan stond die nacht vol aan de hemel en zette zijn gezicht in een spookachtige gloed. ‘We moeten allemaal uitrusten wanneer we de kans krijgen om onze krachten te sparen.’
‘Is er iets, meneer?’ vroeg ik en ik stapte over de snurkende Robert Lamb heen en ging naast hem zitten.‘Kan ik iets voor u doen?’
‘We zitten niet meer op de Bounty, jongen,’ zei hij op verdrietige toon. ‘Hier kun je nog maar weinig voor me doen. Ik ben het schip kwijtgeraakt, dat weet je toch wel?’
‘Ik weet dat ze het van u hebben gestolen, meneer,’ zei ik.‘Ik weet dat ze het u hebben afgepakt. Muiters en piraten.’
‘Ja, maar ik zal het nooit terugzien. Dat besef ik heel goed.’
Ik knikte en probeerde te bedenken wat ik kon zeggen om hem wat op te vrolijken. Dat al die mannen om ons heen zaten en we niet als kapitein en scheepsjongen onder elkaar waren, maakte het moeilijker voor me. Ik wilde iets tegen hem zeggen waardoor hij weer de optimistische man van vroeger werd, maar ik wist eigenlijk niet wat ik met de situatie aan moest. Gelukkig nam hij als eerste weer het woord.
‘Weet jij waarom ze het hebben gedaan, John?’ vroeg hij. Hij gebruikte maar zelden mijn voornaam, dus was het heel bijzonder dat hij dat toen deed.‘Waarom ze me mijn schip hebben afgepakt, bedoel ik.’
‘Omdat het schurken zijn, meneer,’ antwoordde ik. ‘Dat staat zo vast als een huis. Ze deugen niet, geen van allen. Eerlijk gezegd heb ik meneer Christian nooit vertrouwd. Hij gedroeg zich als een mietje. Ik weet dat hij officier is, meneer, maar dat mag ik nu toch wel zeggen? Ik mag nu toch zeggen wat ik denk?’
‘Hij is geen officier meer,’ zei de kapitein schouderophalend.‘Hij is een piraat. Een verrader. Achterbaks. Na onze thuiskomst zal hij als een misdadiger worden opgespoord.Vroeg of laat zal hij worden opgehangen.’
Ik glimlachte omdat de kapitein er altijd van uitging dat we thuis zouden komen, daar twijfelde hij nooit aan.‘Ik heb nog nooit iemand gezien met zulk schoon haar,’ zei ik. Ik liet mijn terughoudendheid varen. ‘Of schonere nagels. Of iemand die zo lekker rook. Ik wist nooit of ik hem moest gehoorzamen of naar hem fluiten. En die rotzak, meneer Heywood, die heeft nooit gedeugd.’
‘Fletcher en ik... meneer Christian, bedoel ik... kenden elkaar al heel lang. Ik ken zijn familie. Ik heb hem bevorderd naar een hogere rang, Turnstile. Ik begrijp er niets van. Waarom zouden ze zoiets doen?’
Ik beet op mijn lip en dacht erover na. Er zat al dagenlang iets in mijn hoofd, maar ik had nog geen gelegenheid gehad er met de kapitein over te praten.‘Er was een lijst, kapitein,’ begon ik.
‘Een lijst?’
‘Meneer Fryer had hem gevonden. Met de namen van de muiters erop, weet u wel? Meneer Christian stond erop en meneer Heywood ook. En de anderen.’
‘Ach, ja. Dus jij weet daar ook van.’ Hij keek me met samengeknepen ogen aan.‘Wie heeft je dat verteld?’
‘Eerlijk gezegd lag ik die avond wakker, meneer,’ zei ik. ‘Toen die twee officieren naar uw hut moesten komen. Toen meneer Fryer u over die lijst vertelde. Dat gesprek heb ik gehoord.’
‘Ik vermoed dat je tijdens onze reis een heleboel hebt gehoord, Turnstile,’ zei hij. ‘Ik heb altijd gedacht dat je een jongeman was die zijn oren openhield en zijn mond dicht.’
‘Dat klopt,’ beaamde ik.
‘Eerlijk gezegd ben ik daar blij om,’ zei hij. ‘Wanneer we terug zijn in Engeland, heb ik misschien jouw geheugen nodig.’ Zie je wel? ‘Wanneer er een proces komt, en dat zal er komen. Wanneer mijn naam wordt beklad.’ Hij zweeg en ik dacht dat ik zijn stem had horen haperen. ‘En die zal worden beklad,’ voegde hij eraan toe.
‘Uw naam, meneer?’ zei ik ontsteld. ‘Maar waarom? U hebt toch niets misdaan?’
‘We leven in een vreemde tijd,’ zei hij schouderophalend. ‘Verhalen worden verdraaid. Sommige mensen zullen zich afvragen waarom een groep mannen, onder wie officieren van goede familie, zich op zo’n manier tegen hun gezagvoerder hebben verzet. Sommige mensen zullen mij de schuld geven. En uiteindelijk zal men maar één verhaal onthouden, dat van mij of dat van hen.’
‘Maar uw verhaal is de waarheid, meneer,’ zei ik, verbaasd omdat hij het zo somber inzag. ‘Geen enkele gezagvoerder kan rechtvaardiger zijn dan u. Dat zullen ze uiteindelijk onthouden.’
‘Geloof je dat echt? Nou ja, wie weet. Een van ons – ik heb het over meneer Christian en mezelf – zal de geschiedenis ingaan als een tiran en een schurk, de ander als een held. Het kan zijn dat ik jouw oren en geheugen nodig zal hebben om op de juiste plaats te worden gezet.’
‘Meneer, stond mijn naam ook op die lijst?’ flapte ik eruit.
‘Wat zeg je?’
‘Die lijst met muiters. Stond mijn naam daar ook op?’
Hij haalde zwaar adem door zijn neus en keek me recht aan. De golven klotsten tegen de zijkant van de boot terwijl hij aarzelde.‘Ja, die stond er ook op,’ zei hij ten slotte.
‘Dat is laster,’ zei ik vlug. ‘Want ik zou nooit met ze mee hebben gedaan, meneer. Nooit van mijn leven. Ik had nog nooit van dat plan gehoord en was nooit bij een van hun gesprekken geweest.’
‘Het was geen lijst van muiters,’ zei hij terwijl hij zijn hoofd schudde. ‘Het was een lijst van degenen die volgens Christian misschien mee zouden doen. Mannen die volgens hem niet eh... gelukkig waren. Was jij ongelukkig, Turnstile? Had ik jou een reden gegeven om ongelukkig te zijn?’
‘Nee, meneer,’ antwoordde ik. ‘Thuis was ik ongelukkig. Ik was ongelukkig in Engeland.’
‘Ach, ja,’ zei hij nadenkend.‘Dat.’
‘Dat, meneer.’
‘Je gaat niet terug naar dat leven, jongen,’ zei hij.‘Dat beloof ik je.’
‘Dat weet ik.’
Hij gaf me glimlachend een paar klopjes op mijn schouder. ‘Zal ik je eens wat zeggen?’ zei hij. ‘Volgens mijn berekeningen is het vandaag 14 mei. De verjaardag van mijn zoon. Ik mis hem.’
Ik knikte zwijgend. Ik zag dat de gedachte aan zijn zoon hem ontroerde. Even later ging ik terug naar mijn eigen plaats, waar ik ging liggen en probeerde te slapen. Dat lukte niet meteen, maar ten slotte viel ik in een diepe slaap.