11
Een man doet vanwege de liefde rare dingen en het volgende deel van mijn verhaal, dat pijnlijk is om te vertellen en vernederend om aan terug te denken, toont dat aan.
De eilandbewoners hadden een heleboel gewoontes die wij Engelsen niet kenden, maar een van die gewoontes was bij zeelieden een soort modeverschijnsel geworden: de kunst van het tatoeëren. Kapitein Cook was de eerste geweest die toen hij, met onder zijn bemanning de jonge William Bligh, met de Endeavour voor het eerst de eilanden in de Stille Oceaan aandeed, het goedvond dat zijn mannen de traditie van de eilandbewoners overnamen en hun lichaam lieten versieren met kleurrijke patronen die voor altijd bleven zitten. Men zei dat, toen ze na hun terugkeer naar Engeland deze aandenkens van hun reis lieten zien, een groot aantal vrouwen waren flauwgevallen, maar het was de afgelopen tien tot vijftien jaar steeds normaler geworden dat een doorgewinterde zeeman zijn tatoeage als een ereteken beschouwde. Ik had er op de armen en lijven van zeelui in Portsmouth al heel wat gezien. Sommige waren klein en zorgvuldig gezet, andere waren felgekleurd en zwierig, alsof ze elk moment tot leven konden komen en naar me toe dansen.
Toen Kaikala en ik op een middag zwommen in ons eigen meer, stelde zij voor dat ik ook een tatoeage zou nemen. Sinds die keer dat ik dacht dat iemand ons bij ons liefdesspel had begluurd, was ik voorzichtig geworden. Niet dat het tegen de regels was een verhouding met een meisje van het eiland te hebben, integendeel, dat was heel gewoon. Maar ik was niet iemand die het extra spannend vond als we bij onze pikante bezigheiden werden bespied, en als ik erachter was gekomen wie dat die dag had gedaan, had ik hem beslist een dreun verkocht.
Ik was uit het water gekomen en rende zo hard mogelijk om het meer, zowel om mijn energie kwijt te raken als om mijn lichaam te drogen, en opeens zag ik dat Kaikala lachend naar me keek. Ik stond stil en dacht geschrokken dat ze me uitlachte, maar toen ik vroeg waarom ze zo moest lachen, zei ze schouderophalend dat ik verschrikkelijk wit was.
‘Nou ja, ik ben een blanke,’ zei ik.‘Wat verwacht je anders?’
‘Maar je bent heel erg wit,’ zei ze.‘Jeeko lijkt wel een geest.’
Mijn gezicht betrok. Het was waar dat ik, toen ik ruim een jaar geleden uit Portsmouth was vertrokken, waarschijnlijk een griezelig bleek schepsel was geweest, maar ik was ervan overtuigd dat ik er dankzij al mijn nieuwe ervaringen een stuk beter uitzag. Ik was tenslotte een jaar en drie maanden ouder geworden en dat was te zien aan mijn lichaam en aan mijn houding, mijn huid, mijn verweerde wangen, de lengte van mijn fluit en mijn mannelijke kracht. En wat mijn kleur betreft, de zon op Otaheite had me, volgens mijzelf, een aantrekkelijk gebruinde kleur gegeven.
‘Hoe kom je erbij!’ zei ik.‘Ik ben nog nooit zo bruin geweest.’
‘Zijn alle Engelsen zo wit als jij?’ vroeg ze.
‘Ik ben prachtig bruin,’ wierp ik tegen.‘Ja, dat zijn ze.’
‘Met zo’n bleke huid kun je niet met me trouwen,’ zei ze en ze keek met verdrietige ogen naar haar eigen lichaam in het water. Ik keek naar hetzelfde als zij, deed een paar stappen naar haar toe, bukte me en raakte haar schouder aan.
‘Waarom niet?’ vroeg ik.‘Ik dacht dat we een afspraak hadden.’
‘Heb je dan nooit naar de mannen van het eiland gekeken?’ zei ze. ‘Je weet best wat je moet doen.’
Ik zuchtte. Ik had dit al een poosje verwacht en het was niet iets waarop ik me verheugde. Een groot aantal leden van de bemanning had zich al laten tatoeëren. De rotzak, meneer Heywood, was tot mijn verbazing een van de eersten geweest; hij had het driepotige symbool van het eiland Man, waar hij vandaan kwam, op zijn been laten zetten. (Het had me niet verbaasd dat tijdens de behandeling zijn gegil over het hele eiland te horen was geweest, en waarschijnlijk zelfs in Engeland.) Anderen waren zijn voorbeeld gevolgd en hadden een beter onderwerp gekozen. James Morrison had de datum van onze aankomst op Otaheite op een onderarm laten zetten. Zelfs meneer Christian had eraan meegedaan en liep nu rond met een heel vreemd patroon op zijn rug, een bizar schepsel dat met uitgestrekte armen naar de kijker keek alsof hij hem levend wilde verslinden. Bovendien had hij een hele verzameling exotische figuren op zijn armen, schouders en lichaam, zodat hij er inmiddels eerder als een inboorling dan als een Engelsman uitzag.
‘Een man mag pas trouwen als hij getatoeëerd is,’ zei Kaikala.
‘Nou ja, misschien een kleintje,’ opperde ik, want ik vind dat je pijn moet vermijden.‘Een vlaggetje op mijn schouder.’
‘Nee, nee,’ zei ze lachend. ‘Een man mag niet trouwen zonder dat hij naar behoren is versierd. Een tatoeage beschermt de drager tegen boze geesten door zijn heiligheid in zijn lichaam te verzegelen.’
Ik dacht er met gefronste wenkbrauwen over na en schudde mijn hoofd. ‘Nee,’ zei ik. ‘Geen denken aan.’ Ik wist precies wat ze bedoelde, want ik had het gezien bij een jongen van het eiland toen hij zich een paar weken geleden op zijn huwelijk voorbereidde. Ik zal het voor je beschrijven: zijn hele billen waren zwart gemaakt. De jeugdige gek had een halve dag voorover op een plank gelegen om twee kunstenaars het werk te laten uitvoeren, een links en een rechts van hem. En al moest het verschrikkelijk veel pijn hebben gedaan, hij had de hele tijd geen kik gegeven. Daar had ik hem om bewonderd, maar toen hij opstond zodat alle toeschouwers, mannen en vrouwen, het resultaat konden zien, vond ik dat hij er belachelijk uitzag. Ik had gehoord dat hij bijna twee weken lang niet had kunnen zitten, en toen ik hem de vorige dag had gezien, liep hij nog steeds moeizaam.
‘Het spijt me, Kaikala,’ zei ik, ‘maar dat doe ik niet. Zelfs als ik de pijn zou kunnen verdragen, wat ik niet zou kunnen omdat ik een grote lafaard ben, wil ik niet de rest van mijn leven rondlopen met een gekleurd lijf. Daar zou ik niet tegen kunnen. Ik zou me dood schamen.’
Ze keek teleurgesteld, maar blijkbaar had ze aan de klank van mijn stem gehoord dat ik het meende, want ze knikte met haar hoofd en leek zich erbij neer te leggen.
‘Misschien een kleintje dan,’ zei ze, instemmend met mijn eigen suggestie, en ik knikte met tegenzin. Wat moest, dat moest. Ik wilde haar tenslotte wel een plezier doen.
Zo kwam het dat ik twee dagen later werd meegenomen naar een oom van Kaikala, een meester-tatoeëerder. Ik legde hem uit wat ik wilde en waar ik het wilde hebben. Ik had een dikke stok bij me om tussen mijn tanden te klemmen, zodat ik ergens in kon bijten terwijl het kunstwerk werd geschapen. Ik had niemand, zelfs Kaikala niet, verteld hoe mijn tatoeage eruit zou zien en ze mocht er niet bij zijn toen die werd gezet. Ik was zo dom geweest, o lieve god, wat was ik op mijn vijftiende een domme jongen, om iets te bedenken waarmee ik me voor eeuwig van haar liefde dacht te verzekeren. Toen ik dat uitlegde aan haar oom, staarde hij me aan alsof ik knettergek was, maar ik hield vol en toen haalde hij alleen maar zijn schouders op en zei dat ik me moest uitkleden. Hij haalde zijn potten met inkt, sleep de dierenbotjes die zijn gereedschap vormden en ging aan de slag om zijn volgende meesterwerk te creëren.
Het was laat in de avond toen ik naar het kamp terugging en zelfs van een afstand kon ik horen dat kapitein Bligh me riep. Te oordelen naar de klank van zijn stem was hij daar al een poosje mee bezig en ik probeerde mijn pas te versnellen, maar ik leed zo veel pijn dat ik nauwelijks vooruit kon komen. Het zweet droop van mijn voorhoofd en mijn hemd kleefde aan mijn rug. Ik was in elk geval blij dat het avond was en de koele bries me hielp door de pijn een heel klein beetje te verlichten.
‘Turnstile!’ zei de kapitein toen ik zijn hut binnenkwam. ‘Waar kom je in vredesnaam vandaan, jongen? Heb je me niet horen roepen?’
‘Neem me niet kwalijk, uwe grootheid,’ zei ik. Ik schuifelde de hut in en zag er alle officieren zitten – meneer Christian, meneer Fryer, meneer Elphinstone en meneer Heywood, de rotzak. Ze zaten met een ernstig gezicht om de tafel.‘Ik was ergens anders en vergat de tijd.’
‘Bij zijn meisje, wed ik,’ zei meneer Christian. ‘Hebt u niet gehoord, kapitein, dat onze Tuinboon geen onschuldige jongen meer is?’
Ik keek de toegevoegd eerste officier fel aan en keek toen naar de kapitein, terwijl ik voelde dat ik rood werd. Ik wilde niet dat mijn persoonlijke leven in zijn bijzijn werd besproken en het sierde hem dat hij ook gegeneerd keek en zijn hoofd schudde.
‘Dat doet niets ter zake, Fletcher,’ zei hij afkeurend. ‘Turnstile, thee graag, zo vlug mogelijk. We smachten van de dorst.’
Ik knikte en liep naar het vuur om water te koken, en ving toen de blik op van meneer Heywood. Hij keek afkeurend, en ik had de indruk dat hij het niet op prijs had gesteld dat meneer Christian me voor schut had willen zetten. Misschien, dacht ik, wist hij wie mijn geliefde was en wilde hij haar, het mooiste meisje van het eiland, voor zichzelf hebben. Ik hing de ketel boven het vuur en ging mokken halen, heel voorzichtig, om mijn wonden niet te verergeren.
‘Turnstile,’ zei de kapitein en hij keek mijn kant op,‘is er iets met je aan de hand, jongen?’
‘Het valt wel mee, meneer,’ antwoordde ik.‘Het valt wel mee.’
‘Het lijkt alsof je moeite hebt met lopen.’
‘O ja? Misschien heb ik op een rare manier gezeten en zijn mijn benen verkrampt.’
Hij keek me bezorgd aan, schudde zijn hoofd alsof hij genoeg had van prietpraat en wendde zich weer tot de officieren. ‘Morgenochtend, dat is afgesproken,’ zei hij.‘Om elf slagen?’
‘Om elf slagen,’ mompelden de officieren instemmend, en het viel me op dat ze treurig keken. Meneer Fryer zag mijn blik en draaide zich naar me toe.
‘Ik denk dat jij het nieuws nog niet hebt gehoord, Turnstile. Als je het druk hebt gehad met... andere zaken.’
‘Het nieuws, meneer?’ zei ik.‘Welk nieuws?’
‘Dokter Huggan,’ antwoordde hij.‘Hij is vanmiddag gered.’
Ik staarde hem aan en probeerde te begrijpen wat hij bedoelde. ‘Gered?’ vroeg ik.‘Verkeerde hij dan in gevaar?’
‘Meneer Fryer bedoelt dat hij naar huis is geroepen,’ legde meneer Elphinstone uit. Ik moet nog schaapachtiger hebben gekeken, want ik kon me niet voorstellen dat er een tweede schip bij Otaheite op de rede was gaan liggen alleen maar om onze dronken scheepsarts terug te brengen naar Portsmouth.
‘Hij is dood, Tuinboon. Dood,’ snauwde meneer Christian. ‘Dokter Huggan is overleden. We gaan hem morgen begraven.’
‘O, dat doet me verdriet, meneer,’ zei ik, ook al deed het me eigenlijk niets, omdat ik in al die tijd nauwelijks een fatsoenlijk woord met hem had gewisseld. Hij was altijd boven zijn theewater geweest, een dikke man met neigingen die je, als je te dicht bij hem in de buurt kwam, de adem benamen.
‘Inderdaad, Turnstile, want jij zou de diensten van een scheepsarts op dit moment wel kunnen gebruiken, denk ik,’ zei kapitein Bligh luid. Hij stond op en kwam naar me toe. ‘Je loopt erg vreemd en je zweet als een werkpaard.’
‘Er is echt niks aan de hand, meneer. Au!’ Ik had te snel een stap achteruit gedaan en de pijn in mijn onderlijf was zo erg dat ik met beide handen naar mijn billen greep.
‘Heb je een tatoeage laten zetten, Tuinboon?’ vroeg meneer Elphin stone met een lacherige stem.
‘Nee,’ zei ik.‘Nou ja, ja. Maar dat doet er niet toe. Het is...’
‘Grote goedheid, ik weet al wat hij heeft gedaan.’ Meneer Christian stond op en begon te lachen.‘Hij denkt dat hij met die hoer van hem mag trouwen en heeft hij voor haar zijn billen zwart laten maken.’
Hoewel ik tot op dat moment bereid was geweest er de humor van in te zien, verging me het lachen toen hij Kaikala een hoer noemde. Het lag op het puntje van mijn tong hem uit te dagen voor een duel, maar ik hield mijn mond.‘Laat het ons dan maar eens zien, Turnstile.Als ik gelijk heb, zul je wekenlang niet kunnen zitten.’
‘Nee, meneer!’ riep ik boos.‘Laat me met rust! Kapitein, zeg dat hij me met rust moet laten!’
Ik keek meneer Bligh smekend aan, maar die stond met een glimlachje op zijn gezicht naast me en keek alsof hij niet wist wat hij ermee aan moest. ‘Dat is toch niet waar, jongen? Je bent toch geen inboorling geworden?’
‘Pak hem vast, William,’ zei meneer Christian. Hij bedoelde meneer Elphinstone, niet de kapitein.‘Hou hem stevig vast.’
‘Nee, alstublieft!’ riep ik toen meneer Elphinstone me bij mijn armen vastpakte en me omdraaide.‘Laat me los! Kapitein, zeg dat ze me...’
Maar het was al te laat. Ik voelde een briesje langs mijn blote billen strijken toen ze mijn broek omlaag trokken en naar mijn naakte achterwerk staarden. Ik klemde mijn kaken op elkaar en sloot mijn ogen. In elk geval verlichtte de bries het brandende gevoel en daar was ik blij om.
‘Maar ik zie niets!’ zei de kapitein.‘Worden hun billen meestal niet helemaal zwart gemaakt?’
‘Daar!’ zei meneer Christian en hij wees naar de buitenkant van mijn linkerbil.‘Daar staat het. Maar het is zo klein dat je hem nauwelijks ziet.’
Ik wil jullie uitleggen dat mijn tatoeage helemaal niet klein is, dat de tatoeage die mijn lichaam versiert minstens vijf centimeter hoog en vijf centimeter breed is, en duidelijk zichtbaar voor iedereen die dat deel van mijn lichaam mag bekijken.
‘Wat is het eigenlijk?’ vroeg meneer Christian nieuwsgierig.‘Een tuinboon? Dat vind ik wel toepasselijk.’
‘Volgens mij is het een soort aardappel,’ zei meneer Heywood, de rotzak, en hij boog zich voorover om het beter te kunnen zien.
‘Nee, het is een ananas,’ zei meneer Fryer, die er ook bij was gekomen. Alle officieren en de kapitein stonden rondom mijn blote billen en bestudeerden die aandachtig.
‘Je kunt duidelijk zien dat het een kokosnoot is,’ zei meneer Elphin stone. ‘Kijk maar eens goed naar de vorm en de details.’
‘Ze hebben allemaal ongelijk, nietwaar, jongen?’ zei kapitein Bligh, en ik zweer je dat ik de man voor het eerst sinds ik hem kende oprecht zag lachen. Het was me de ellende bijna waard, want hij was de laatste tijd zo slechtgehumeurd dat het bij me opkwam dat hij van dit voorval helemaal zou opknappen.‘Het is geen tuinboon, aardappel, ananas of kokos noot, het is het symbool van dit eiland en van de tijd die onze jonge Turnstile hier heeft doorgebracht. Kunnen jullie het niet raden, heren?’
De officieren richtten zich op en keken de kapitein verwachtingsvol aan. Hij glimlachte breed, spreidde zijn armen alsof hij wilde zeggen dat het vanzelf sprak en legde uit wat het was. Alle vijf vielen ze bijna om van het lachen. Ik trok mijn broek op en probeerde op een waardige manier naar het vuur te lopen om thee te zetten, terwijl ik hun minachtende geschater en lachtranen negeerde.
De kapitein was veel en veel slimmer dan de anderen, want hij had het meteen goed geraden.
Het was een broodvrucht.