Dag 25 – 22 mei
Ik overleefde het. We overleefden het allemaal. Maar tegen een hoge prijs, want toen waren er nog minder van ons sterk genoeg om te roeien.
‘Ik denk dat het niet ver meer is naar Nieuw-Guinea,’ zei de kapitein. Hij zag er inmiddels net zo ongezond uit als de rest, en ik zag dat zijn baard veel grijzer was geworden dan zijn haar. We zaten naast elkaar naar de horizon te turen nadat hij weer een stukje in zijn dagboek had geschreven, een aantekenboekje dat hij van meneer Christian, dat mispunt, had mogen meenemen.
‘Weet u aan wie ik vanmorgen zat te denken, meneer?’ vroeg ik vrijmoedig.
‘Nee, Turnstile,’ antwoordde hij met een zucht.‘Aan wie? Een vriend in Engeland? Een van de broers over wie je het wel eens hebt gehad?’
‘Nee, die niet.’ Ik schudde mijn hoofd.‘Ik dacht aan die jongen, Smith. Ik geloof dat hij John heette, John Smith.’
De kapitein trok een nadenkend gezicht en toen keek hij me met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘John Smith,’ herhaalde hij langzaam. ‘Ik weet zeker dat die naam me iets zegt, maar ja, het is een heel gewone naam. Was hij...’
‘Hij was de scheepsjongen die ik moest vervangen,’ zei ik.
‘Is het niet vreemd dat iedereen denkt dat hij me hier mag storen?’ zei de kapitein. ‘In deze sloep, bedoel ik. Op de Bounty zou niemand dat hebben gewaagd.’
‘Nee, meneer. In plaats daarvan zijn ze tegen u in opstand gekomen,’ zei ik. Een brutaal antwoord, maar niet bedoeld om hem te kwetsen, hoewel ik er zes maanden geleden zweepslagen voor zou hebben gekregen. De kapitein schudde zijn hoofd en keek de andere kant op.
‘Daar heb je gelijk in,’ zei hij bedroefd.
‘John Smith was eerst uw scheepsjongen, hij zou deze reis met de Bounty maken,’ legde ik uit.‘Maar hij brak per ongeluk zijn benen.’
‘Ach ja, nu weet ik het weer,’ zei hij en hij knikte.‘Hij had het jaar daarvoor ook meegevaren. Een vreselijke jongen, moet ik zeggen. Stonk een uur in de wind. Hoe vaak ik hem ook naar het washok stuurde, altijd kwam hij terug met die stank die een lijk tot leven zou wekken. Maar het was geen ongeluk, Turnstile. Volgens mij is meneer Hallett op een dag zo tegen hem tekeergegaan dat hij een smak maakte in de walegang.’
‘Nou ja, wie het laatst lacht, lacht het best,’ zei ik en ik glimlachte om de ironie. ‘Want u en ik en meneer Hallett zitten hier nu in dit verdomde bootje, en hij zit waarschijnlijk met genezen benen in een herberg in Spithead achter een bord lekker eten en een mok rum.’
‘Ja, jij hebt pech gehad,’ gaf hij toe.‘Maar ik hoop dat je het eerste deel van onze reis, voor het onaangename voorval bedoel ik, de moeite waard vond.’
‘Ja, meneer, absoluut,’ zei ik en ik glimlachte, omdat hij onze ramp een onaangenaam voorval had genoemd.‘Tot mijn stomme verbazing wel.’
We bleven een poosje zwijgend naast elkaar zitten, tot verveling hem ertoe bracht me weer aan te kijken en te vragen: ‘Hoe ben je eigenlijk op de Bounty terechtgekomen, Turnstile? Ik geloof niet dat iemand me dat ooit heeft verteld.’
‘De waarheid is,’ begon ik en ik schaamde me niet voor de feiten, ‘dat een smeris me had opgepakt omdat ik het horloge van een Fransman had gestolen, en toen heeft die Fransman de magistraat voorgesteld me met u mee te laten varen in plaats van me voor een jaar naar de gevangenis te sturen.’
‘Een Fransman?’ zei meneer Bligh.
‘Meneer Zéla,’ antwoordde ik.
‘Ah, Matthieu,’ zei hij en hij knikte. ‘Ja, ik ken hem nog niet zo lang, maar het is een prima kerel. Sir Joseph Banks is erg op hem gesteld.’
‘Die gast die u de poen voor uw opdracht had gegeven?’
‘Die gast die... De man die onze opdracht had gefinancierd. Inderdaad, Turnstile.’
‘De grap is dat ik, als meneer Zéla zich niet met me had bemoeid, allang weer vrij zou zijn geweest. Mijn straf was korter dan wat ik nu meemaak.’
‘Hij wilde je geen kwaad doen. Ik weet zeker dat zowel meneer Zéla als sir Joseph erg zal schrikken wanneer ze horen wat ons is overkomen.’
‘Maar hoe zullen ze dat ooit horen, meneer?’ vroeg ik verbaasd.
‘Die muiters kunnen nooit naar Engeland teruggaan.’
‘Maar wij wel, Turnstile,’ zei hij vastberaden.‘Ze zullen het van ons horen.’
‘En wat zal er dan gebeuren, meneer?’
‘Wie weet,’ antwoordde hij schouderophalend. ‘Ik denk dat de admiraals een schip zullen sturen om meneer Christian en zijn volgelingen op te halen. Ik verheug me erop het commando over dat schip te voeren.’
‘U, meneer?’
‘Ja ik,’ zei hij meteen.‘Dacht je dat ik niet zou willen?’
‘Ik dacht dat u dit godverlaten deel van de wereld nooit meer terug zou willen zien, kapitein. Ik in elk geval niet.’
‘Natuurlijk wel, Turnstile.’
‘Niet waar, meneer,’ zei ik. ‘Ik wil u niet tegenspreken, meneer Bligh, maar ik ben niet van plan om na onze terugkeer in Portsmouth, mochten we daar op een dag weer voet aan wal zetten, ooit nog naar de zee te kijken, laat staan erop te varen. Ik zal zelfs met tegenzin in bad gaan.’
Hij schudde zijn hoofd.‘Dat zullen we dan nog wel eens zien,’ zei hij.