Dag 20 – 17 mei
Ik droomde dat ons bootje het onmogelijke had gedaan en ons helemaal vanaf de plek waar we waren naar de haven van Spithead had gebracht. En wie denk je dat ik daar, toen we de kade naderden, met zijn handen in de zij en een woedende tronie zag staan wachten? Meneer Lewis. Ik droomde dat ik, toen ik aan wal ging, niet als held werd verwelkomd, maar door meneer Lewis mee terug werd genomen naar zijn etablissement, waar hij me in het bijzijn van mijn broers ten voorbeeld stelde.
Toen schrok ik wakker.
We waren allang het punt voorbij waarop iemand die schreeuwde of gilde in zijn slaap de anderen wakker maakte, we trokken ons nauwelijks meer iets van elkaars eigenaardigheden aan. Maar toen ik daar lag en mijn gezicht bij het op en neer gaan van de boot met zeewater werd bespat, vroeg ik me af of meneer Lewis inderdaad op me wachtte of dat hij mijn hele bestaan inmiddels was vergeten.
Ik kon me onze eerste ontmoeting nog maar vaag herinneren. Ik was toen een kind van een jaar of vijf, dat bij de dag leefde en at wat het vond. Toen ik op een middag op straat stond en mijn hand uitstak in de hoop dat hij daar iets in zou leggen, liep hij me eerst voorbij. Ik zag dat hij een eindje verderop stilstond en vroeg me af of hij zich had bedacht en in zijn zakken zocht naar een paar losse munten, maar hij draaide zich om, glimlachte tegen me, nam me van hoofd tot voeten op en kwam terug.
‘Dag jongen,’ zei hij en hij liet zich op zijn hurken zakken om me beter te kunnen aankijken, hoewel hij zo nog steeds groter was dan ik.
‘Goedemiddag, meneer,’ zei ik beleefd.
‘Je ziet eruit alsof je honger hebt,’ zei hij.‘Geeft je ma je niet te eten?’
‘Ik heb geen ma, meneer,’ antwoordde ik en ik sloeg verdrietig mijn ogen neer.
‘Geen ma? En ook geen pa?’
‘Nee, meneer,’ gaf ik toe.
‘Wat een droevig verhaal,’ zei hij hoofdschuddend en hij streek over zijn snor.‘Een heel droevig verhaal voor zo’n kleine jongen.Waar slaap je dan ’s nachts?’
‘Waar ik kan, meneer,’ zei ik. ‘Maar als u een farthing kunt missen, vind ik vanavond misschien een betere plek dan gisteravond, toen ik om warm te worden tegen een stinkende hond moest gaan liggen.’
‘Ja, ik ruik dat je stinkt,’ zei hij glimlachend, al deed hij niet vol afschuw een stap achteruit.‘Laten we dan maar eens zien wat ik bij me heb,’ mompelde hij en hij voelde in zijn zakken. ‘Ik heb geen farthing, maar misschien heb je iets aan twee penny’s?’
Ik sperde mijn ogen wijd open. Twee penny’s was acht farthing. Ik was nog jong en onschuldig, maar ik wist alles van geld.‘Dank u wel, meneer,’ zei ik en ik stopte ze vlug weg, voordat hij zich kon bedenken. ‘Ik ben u erg dankbaar.’
‘Geen dank, jongen,’ zei hij lachend en hij streelde met een vinger mijn arm. Dat verontrustte me op dat moment niet, want ik was plotseling rijk geworden en probeerde te bedenken wat ik met mijn fortuin zou doen. ‘Heb je een naam?’
‘Ja, meneer,’ antwoordde ik.
‘Hoe heet je dan?’
‘John,’ zei ik.
‘John hoe?’
‘John Jacob Turnstile,’ zei ik.
Hij knikte glimlachend. ‘Je bent een mooi ventje, weet je dat?’ zei hij, maar alsof hij daar geen antwoord op verwachtte, dus gaf ik dat niet. ‘Weet je wie ik ben, John Jacob Turnstile?’
‘Nee, meneer,’ antwoordde ik.
‘Ik heet Lewis,’ zei hij.‘Voor jou meneer Lewis, jongen. Ik heb een eh... hoe zal ik het noemen... een etablissement voor jongens zoals jij. Een tehuis dat onderdak biedt aan zwervers, waar degenen die honger hebben te eten krijgen en degenen die moe zijn mogen slapen. Er wonen een heleboel jongens van jouw leeftijd. Het is een keurig christelijk tehuis, dat spreekt vanzelf.’
‘Dat klinkt goed, meneer,’ zei ik en ik vroeg me af hoe het zou zijn als je elke dag te eten en een slaapplaats had zonder dat je het eerste op straat bij elkaar moest scharrelen en het tweede ergens in een vuil steegje moest zoeken.
‘Dat is het ook, John Jacob Turnstile,’ zei hij en hij ging weer rechtop staan, zodat ik mijn hoofd achterover moest buigen om hem te kunnen aankijken. Maar de zon scheen in mijn ogen, dus kon ik zijn gezicht niet meer zien.‘Het is een heel goed onderkomen. Zou je het leuk vinden het een keer te zien?’
‘Dat zou ik erg leuk vinden, meneer,’ zei ik.
‘En je hebt niemand... niemand die je zal missen? Je hebt geen ouders, zei je, maar heb je ook geen lieve tante? Een aardige oom? Een korzelige oma?’
‘Niemand, meneer,’ zei ik, een beetje verdrietig omdat ik dat moest toegeven.‘Ik ben helemaal alleen op de wereld.’
Hij schudde glimlachend zijn hoofd. ‘Nee, jongen, dat ben je niet,’ zei hij.‘Van nu af aan ben je nooit meer alleen.’
Hij stak zijn hand naar me uit en ik aarzelde maar heel even.
Toen legde ik mijn hand in de zijne.